ECLI:NL:RBSGR:2002:AE8207

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
27 september 2002
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
09-017023-02
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • A. Elkerbout
  • W. Wattel
  • J. Wapenaar
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vonnis inzake belastingfraude en valsheid in geschrifte door verdachte in samenwerking met uitzendbureau

In deze zaak heeft de Rechtbank 's-Gravenhage op 27 september 2002 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die betrokken was bij belastingfraude en valsheid in geschrifte. De verdachte, geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats], was directeur van een BV en vennoot van een V.O.F. en had niet voldaan aan de fiscale bewaarplicht. De rechtbank oordeelde dat de verdachte samen met vertegenwoordigers van een uitzendbureau afspraken had gemaakt over het vernietigen van originele urenlijsten en het opmaken van valse factuur-urenstaten. Dit gebeurde met het doel om aan de belastingdienst te verbergen dat werknemers niet of niet volledig in de administratie werden opgenomen. De rechtbank achtte bewezen dat de verdachte deel uitmaakte van een organisatie die tot doel had misdrijven te plegen, en dat hij feitelijk leiding had gegeven aan de verboden gedragingen. De rechtbank verklaarde de verdachte niet wettig en overtuigend bewezen voor enkele andere telastgelegde feiten en sprak hem daarvan vrij. De rechtbank legde een taakstraf op van 240 uren en een gevangenisstraf van 6 maanden, waarvan de laatste niet ten uitvoer zal worden gelegd onder de voorwaarde dat de verdachte zich gedurende een proeftijd van 2 jaar niet schuldig maakt aan een strafbaar feit.

Uitspraak

RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE
SECTOR STRAFRECHT
MEERVOUDIGE KAMER
(VERKORT VONNIS)
parketnummer 09-017023-02
's-Gravenhage, 27 september 2002
De rechtbank 's-Gravenhage, rechtdoende in strafzaken, heeft het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats],
wonende te [adres] [woonplaats].
De terechtzitting.
Het onderzoek is gehouden ter terechtzitting van 3, 9, 12 en 13 september 2002.
De verdachte, bijgestaan door de raadsman mr G. Szegedi, is verschenen en gehoord.
De officier van justitie mr Van Dis-Setz heeft gevorderd dat verdachte ter zake van het hem bij - gewijzigde - dagvaarding onder 1 primair, 2 primair en 3 telastgelegde wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 18 maanden, met aftrek van de tijd in verzekering doorgebracht, waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar.
Overwegingen ten aanzien van de dagvaarding.
Partiële nietigheid van de dagvaarding
De raadsman van verdachte heeft betoogd dat de dagvaarding voor wat betreft het onder 1 en 2 subsidiair telastgelegde innerlijk tegenstrijdig is nu in de feitelijke omschrijving is aangegeven dat personen bij verdachte werkzaam zouden zijn geweest in plaats van bij de vennootschappen. De dagvaarding moet partieel nietig worden verklaard.
Naar het oordeel van de rechtbank is van innerlijke tegenstrijdigheid geen sprake; er worden in de telastlegging niet twee (juridische of feitelijke) mogelijkheden naast elkaar gepresenteerd die niet naast elkaar kunnen bestaan.
De rechtbank is verder van oordeel dat het gebruik van het woord 'verdachte' in het onder 1 primair telastgelegde, zestiende regel, en subsidiair telastgelegde, negentiende regel een kennelijke vergissing betreft die de rechtbank kan verbeteren zonder dat verdachte daardoor in zijn verdediging is geschaad - gesteld noch gebleken is immers dat verdachte het verwijt dat hem wordt gemaakt ten gevolge van de door de steller van de telastlegging gehanteerde formulering niet heeft kunnen begrijpen - of de grondslag van de telastlegging wordt verlaten.
De telastlegging.
Aan verdachte is telastgelegd - na wijziging van de telastlegging ter terechtzitting van 12 september 2002 - hetgeen is vermeld in de ingevoegde fotokopie van de dagvaarding, gemerkt A, en van de vorderingen wijziging telastlegging, gemerkt A1 en A2.
Vrijspraak.
De rechtbank acht op grond van het onderzoek ter terechtzitting niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen verdachte bij - gewijzigde - dagvaarding onder 1 primair en 2 primair is telastgelegd, zodat hij daarvan dient te worden vrijgesproken.
Overweging ten aanzien van het bewijs.
De raadsman van verdachte heeft met betrekking tot het onder 2 telastgelegde betoogd dat de factuur-urenstaten die verdachte of de ondernemingen van verdachte voorhanden zouden hebben gehad niet bestemd waren tot gebruik als waren zij echt en onvervalst.
De rechtbank overweegt hieromtrent als volgt. Uit de bewijsmiddelen volgt dat de betreffende factuur-urenstaten in de administraties van de ondernemingen van verdachte zijn verwerkt als waren zij echt en onvervalst. Hiermee is de door het tweede lid van artikel 225 van het Wetboek van Strafrecht vereiste gebruiksbestemming gegeven.
Ten aanzien van het onder 3 telastgelegde overweegt de rechtbank als volgt.
Uit de stukken en het verhandelde ter terechtzitting blijkt dat verdachte regelmatig vergaderingen had met [eigenaar uitzendbureau] en vertegenwoordigers van de drie andere grote opdrachtgevers van Uitzendbureau [uitzendbureau]. De rechtbank acht bewezen dat tijdens deze vergaderingen afspraken zijn gemaakt over het vernietigen van primaire en originele urenlijsten en over het opmaken resp. voorhanden hebben van valse factuur-urenstaten, een en ander met het doel om aan het zicht van controlerende instanties te onttrekken dat in de (loon)administratie van Uitzendbureau [uitzendbureau] werknemers in dienst van dat Uitzendbureau niet of niet volledig werden opgenomen en/of loonbetalingen geheel of gedeeltelijk geboekt werden op naam en sofi-nummer van andere - al dan niet bij dat Uitzendbureau in dienst zijnde - personen dan de personen die werkelijk werkzaamheden hadden verricht.
Betrokkenen hebben aldus gedurende een aanzienlijke periode met voormeld doel hun handelen op elkaar afgestemd, zodat de rechtbank wettig en overtuigend bewezen acht dat verdachte heeft deelgenomen aan een organisatie die tot oogmerk had het plegen van misdrijven. Dat binnen dit samenwerkingsverband ook vele andere - legitieme - zaken werden besproken kan daaraan niet afdoen. Het misdadig oogmerk van de organisatie beperkte zich echter tot de strafbare handelingen, genoemd onder het eerste en derde gedachtenstreepje, zodat op onderdelen vrijspraak moet volgen.
De bewijsmiddelen.
P.M.
De bewezenverklaring.
Door de voormelde inhoud van vorenstaande bewijsmiddelen -elk daarvan, ook in zijn onderdelen, gebruikt voor het bewijs van datgene waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft- staan de daarin genoemde feiten en omstandigheden vast en is de rechtbank op grond daarvan tot de overtuiging gekomen en acht zij wettig bewezen, dat verdachte de bij
- gewijzigde - dagvaarding onder 1 subsidiair, 2 subsidiair en 3 vermelde feiten heeft begaan, met dien verstande, dat de rechtbank bewezen acht -en als hier ingelast beschouwt, zulks met verbetering van eventueel in de telastlegging voorkomende type- en taalfouten, zoals weergegeven in de bewezenverklaring, door welke verbetering verdachte niet in de verdediging is geschaad- de inhoud van de telastlegging, zoals deze is vermeld in de fotokopie daarvan, gemerkt B.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde en van de verdachte.
De raadsman van verdachte heeft betoogd dat geen verplichting bestaat tot bewaren van de in de telastlegging onder 1 bedoelde urenlijsten.
De rechtbank overweegt hieromtrent als volgt.
Ingevolge artikel 52, lid 1 van de Algemene Wet inzake Rijksbelastingen (hierna: AWR) zijn administratieplichtigen gehouden van hun vermogenstoestand en van alles betreffende hun bedrijf, zelfstandig beroep of werkzaamheid naar de eisen van dat bedrijf, dat zelfstandig beroep of die werkzaamheid op zodanige wijze een administratie te voeren en de daartoe behorende boeken, bescheiden en andere gegevensdragers op zodanige wijze te bewaren, dat te allen tijde hun rechten en verplichtingen alsmede de voor de heffing van belasting overigens van belang zijnde gegevens hieruit duidelijk blijken. De betreffende gegevensdragers dienen gedurende een termijn van zeven jaar te worden bewaard (art. 52, lid 4 AWR). Administratieplichtigen in de zin van artikel 52, lid 1 AWR zijn onder meer rechtspersonen en vennootschappen (art. 52, lid 2 AWR juncto art. 2, lid 1 en onder b AWR).
De rechtspersoon en vennootschap waar verdachte (rechtstreeks dan wel middellijk) in participeert en zeggenschap heeft, zijn derhalve op grond van de AWR gehouden een administratie te voeren die voldoet aan de vereisten van artikel 52, lid 1 AWR en de gegevensdragers die daartoe behoren gedurende zeven jaren te bewaren.
Object van de fiscale administratie- en bewaarplicht zijn de gegevens betreffende de vermogenstoestand van de administratieplichtige en van alles betreffende zijn bedrijf, beroep of werkzaamheid voor zover daaruit de rechten en verplichtingen van de administratieplichtige alsmede de voor de belastingheffing overigens van belang zijnde feiten kunnen blijken. Blijkens de Memorie van Toelichting kan dit laatste in beginsel gezegd worden van elk gegeven dat eenmaal in verband met het bedrijf is ontvangen, verzonden of voor intern gebruik is vastgelegd. Voor wat in concreto ter zake verwacht mag worden van een bedrijf, kan een beperking uitgaan van de regel dat de administratie naar de eisen van dat bedrijf moet worden gevoerd (TK 1988-1989, 21 287, nr. 3, blz. 23).
De fiscale administatie- en bewaarverplichting ziet blijkens de Memorie van Antwoord op alles wat rechtspersonen en ondernemingen ingevolge het civiele recht moeten registreren en bewaren alsmede op de overigens nog voor de heffing van de belasting van belang zijnde gegevens. Doel van de verplichting is te bereiken dat de fiscus steeds tot een zeven jaren in het verleden liggend tijdstip de facetten van het bestuur van en de feitelijke gang van zaken in de rechtspersoon of onderneming die voor de heffing van belang kunnen zijn, kan reconstrueren. Slechts met machtiging van de fiscus kan de fiscale bewaarverplichting voor zover die betrekking heeft op de specifiek voor de belastingheffing van belang zijnde gegevens worden beperkt tot een gedeelte van de informatiedragers (TK 1990-1991, 21 287, nr. 5, blz. 23). Ter zake is beleid geformuleerd en gepubliceerd (besluit van de staatssecretaris van Financiën van 19 juli 1996, nr. PF 96/854, gewijzigd bij besluit van 30 oktober 1998, nr. PFC98/742).
In de bedrijven van verdachte worden de door ingeleend personeel gewerkte uren bijgehouden op handgeschreven (week-)lijsten. Een exemplaar van deze lijst bleef op de bedrijven achter. Naar het oordeel van de rechtbank vallen de aldus vastgelegde primaire urenregistraties onder de bewaarplicht van artikel 52 AWR. Het betreft immers feitelijk vastgelegde gegevens aan de hand waarvan verplichtingen van de administratieplichtige kunnen worden bepaald - bijvoorbeeld in geval van inlenen van personeel de verplichtingen van de administratieplichtige jegens de uitlener - en interne controles (kunnen) worden uitgevoerd. Bovendien zijn dit gegevens die voor de heffing van belasting van belang kunnen zijn. Gesteld noch gebleken is dat met de belastingdienst afspraken zijn gemaakt over de bewaartermijn of het detailniveau waarop deze gegevens moeten worden bewaard. Het betoog van de raadsman faalt derhalve.
Het bewezenverklaarde is derhalve volgens de wet strafbaar, omdat het na te melden misdrijven oplevert.
Verdachte is deswege strafbaar, nu geen strafuitsluitingsgronden aannemelijk zijn geworden.
Strafmotivering.
Na te melden straffen zijn in overeenstemming met de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden, waaronder zij zijn begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals van een en ander tijdens het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Voorts wordt met betrekking tot de op te leggen straffen het volgende overwogen.
De BV en V.O.F., waar verdachte directeur, respectievelijk vennoot van is, hebben niet voldaan aan de op hen rustende fiscale bewaarplicht en valse bescheiden voorhanden gehad. Verdachte heeft aan deze gedragingen feitelijk leiding gegeven.
De ondernemingen van verdachte leenden personeel in van [uitzendbureau] Uitzendbureau. Hiervan werden bij de ondernemingen van verdachte registraties bijgehouden. Aan de hand van deze originele registraties werden de werknemers door het uitzendbureau uitbetaald, waarna het uitzendbureau nieuwe lijsten opmaakte waarop de gewerkte uren door personen die niet konden of wilden worden opgenomen in de (loon-)administratie van het uitzendbureau, werden verantwoord op naam en sofi-nummer van andere personen. Van het uitzendbureau ontvingen de ondernemingen van verdachte de aldus valselijk opgemaakte zogenaamde factuur-urenstaten en deze werden in de administraties van verdachtes ondernemingen opgenomen. De bij de ondernemingen van verdachte aanwezige primaire registraties van namen en gewerkte uren van het bij [uitzendbureau] Uitzendbureau ingeleend personeel, werden vervolgens conform de met het uitzendbureau gemaakte afspraken vernietigd. De administraties van de ondernemingen en het uitzendbureau werden op elkaar afgestemd, teneinde de feitelijke gang van zaken aan het zicht van controlerende instanties te onttrekken.
Verdachte heeft voornoemde strafbare feiten gepleegd in een min of meer gestructureerd verband. Er heeft regelmatig overleg plaatsgevonden waaraan behalve de eigenaar van het uitzendbureau en zijn medewerker(s), ook verdachte en andere opdrachtgevers hebben deelgenomen. Blijkens notulen werden tijdens die vergaderingen onder meer afspraken gemaakt omtrent het vernietigen van originele bescheiden en het opmaken en bewaren van valse bescheiden. Uit de notulen blijkt dat betrokkenen allen op de hoogte waren van het feit dat deels gewerkt werd door andere personen dan die op de uiteindelijke factuur-urenstaten stonden vermeld.
De rechtbank wil graag aannemen dat verdachte in zijn bedrijfsvoering op een goede wijze wilde voorzien in de behoefte aan arbeidskrachten. Dat heeft hem er echter niet van weerhouden zich schuldig te maken aan praktijken waarvan hij heel goed wist dat deze niet door de beugel konden en waarbij bovendien volgens een dermate geraffineerde methode te werk is gegaan, dat ontdekking nagenoeg uitgesloten was.
Verdachte heeft door deze gedragingen er aan bijgedragen dat de belastingdienst - en dus de gemeenschap - voor een aanzienlijk bedrag is benadeeld. Bijkomend gevolgen van het misbruik van sofi-nummers is dat mensen in staat worden gesteld zwart te werken en mensen wier sofi-nummer is gebruikt, op basis van een gefingeerd arbeidsverleden of inkomen ten onrechte bijvoorbeeld een hypotheek of een uitkering kunnen verkrijgen. Ook kunnen mensen wier sofi-nummer zonder hun medeweten is misbruikt problemen met de belasting of andere (uitkerings-)instanties krijgen omdat zij, blijkens de gegevens via hun sofi-nummer verkregen, meer inkomen hebben genoten dan in werkelijkheid het geval is geweest.
In het voordeel van verdachte houdt de rechtbank er rekening mee dat verdachte blijkens een op zijn naam staand uittreksel uit het algemeen documentatieregister niet eerder is veroordeeld.
Op grond van al het hiervoor overwogene is de rechtbank van oordeel dat na te noemen straffen passend en geboden zijn.
De toepasselijke wetsartikelen.
De artikelen:
- 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 51, 57, 140 en 225 van het Wetboek van Strafrecht;
- 68 en 69 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen.
Beslissing.
De rechtbank,
verklaart niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het hem bij - gewijzigde - dagvaarding onder 1 primair en 2 primair telastgelegde heeft begaan en spreekt hem daarvan vrij;
verklaart in voege als overwogen wettig en overtuigend bewezen, dat verdachte de bij
- gewijzigde - dagvaarding onder 1 subsidiair, 2 subsidiair en 3 telastgelegde feiten heeft begaan en dat het bewezene uitmaakt:
ten aanzien van feit 1 subsidiair:
Opzettelijk als degene die ingevolge de Belastingwet verplicht is tot het bewaren van boeken, bescheiden en andere gegevensdragers, deze niet bewaren, terwijl dat feit er toe strekt dat te weinig belasting wordt geheven, begaan door een rechtspersoon, terwijl hij feitelijk leiding heeft gegeven aan de verboden gedraging, meermalen gepleegd;
ten aanzien van feit 2 subsidiair:
Opzettelijk het valse of vervalste geschrift, als bedoeld in artikel 225 lid 1 van het Wetboek van Strafrecht, voorhanden hebben, gepleegd door een rechtspersoon, terwijl hij feitelijk leiding heeft gegeven aan de verboden gedraging, meermalen gepleegd;
ten aanzien van feit 3:
Het deelnemen aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven;
verklaart het bewezene en verdachte deswege strafbaar;
veroordeelt verdachte te dier zake tot:
taakstraf, bestaande uit:
een werkstraf, zijnde het verrichten van onbetaalde arbeid voor de tijd van 240 uren;
bepaalt de maatstaf volgens welke de aftrek overeenkomstig artikel 27 Wetboek van Strafrecht zal geschieden op 2 uur per dag, zodat 236 uren resteren;
in verzekering gesteld op :3 december 2001,
in vrijheid gesteld op: :5 december 2001
beveelt, voor het geval dat de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de tijd van 118 dagen;
en voorts:
gevangenisstraf voor de duur van 6 maanden;
bepaalt, dat die straf niet zal worden tenuitvoergelegd, zulks onder de algemene voorwaarde, dat de veroordeelde zich voor het einde van de hierbij op 2 jaar vastgestelde proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte bij dagvaarding meer of anders is telastgelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Dit vonnis is gewezen door
mrs Elkerbout, voorzitter,
Wattel en Wapenaar, rechters,
in tegenwoordigheid van mr Japenga en Rietbroek, griffiers,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 27 september 2002.