RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE
SECTOR STRAFRECHT
MEERVOUDIGE KAMER
(VERKORT VONNIS)
parketnummer 09-017048-01
's-Gravenhage, 27 september 2002
De rechtbank 's-Gravenhage, rechtdoende in strafzaken, heeft het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] (Turkije),
wonende te [adres] [woonplaats].
Het onderzoek is gehouden ter terechtzitting van 3, 4, 5 en 13 september 2002.
De verdachte, bijgestaan door de raadsman mr A.C. Bosch, is verschenen en gehoord.
De officier van justitie mr Van Dis-Setz heeft gevorderd dat verdachte ter zake van het hem bij dagvaarding onder 3 telastgelegde wordt vrijgesproken en dat verdachte ter zake van het hem bij dagvaarding onder 1 en 2 telastgelegde wordt veroordeeld tot een taakstraf van 240 uren, subsidiair 120 dagen hechtenis, met aftrek van de tijd in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht en voorts gevangenisstraf voor de duur van 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar.
Aan verdachte is telastgelegd hetgeen is vermeld in de ingevoegde fotokopie van de dagvaarding, gemerkt A.
De rechtbank acht op grond van het onderzoek ter terechtzitting niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen verdachte bij dagvaarding onder 3 is telastgelegd, zodat hij daarvan dient te worden vrijgesproken.
Overweging ten aanzien van het bewijs.
De raadsman van verdachte heeft met betrekking tot het onder 1 telastgelegde betoogd dat uit de stukken niet blijkt dat verdachte het oogmerk had om de door hem opgemaakte (valse) urenlijsten als echt en onvervalst te gebruiken of door anderen te doen gebruiken; [eigenaar uitzendbureau] was op de hoogte van het feit dat deze lijsten niet strookten met de werkelijkheid en verdachte had geen zicht op wat er bij [uitzendbureau] Uitzendbureau vervolgens met de lijsten gebeurde.
Dit betoog kan niet worden aanvaard. Verdachte heeft in zijn zesde verklaring onder meer verklaard dat [eigenaar uitzendbureau] hem op het moment dat deze hem vroeg de betreffende lijsten op te maken, heeft verteld dat het opstellen van de lijsten de bedoeling had de illegalen weg te wassen en in zijn vijfde verklaring dat hij denkt dat hij bedoelde lijsten moest maken zodat [eigenaar uitzendbureau] bij vragen achteraf kon zeggen dat hij die lijsten had gekregen van de onderaannemers. Het door artikel 225, lid 1 Sr vereiste misleidingsoogmerk was bij verdachte dan ook aanwezig.
Ten aanzien van het onder 2 telastgelegde heeft de raadsman van verdachte betoogd dat verdachte niet valt aan te merken als administratieplichtige in de zin van artikel 52, lid 2 AWR nu verdachte de facto werknemer is van [uitzendbureau] Uitzendbureau BV.
Dit betoog kan niet worden aanvaard. Sedert januari 1999 is verdachte werkzaam geweest als zelfstandig ondernemer handelend onder de naam [ondernemersnaam]. Indien, en zolang iemand als zelfstandig ondernemer aan het economisch verkeer deelneemt, rust op betrokkene ingevolge artikel 52, lid 2 en onder b AWR de fiscale administratie- en bewaarplicht van het eerste lid van dit artikel. Deze verplichtingen vervallen niet met terugwerkende kracht indien achteraf blijkt dat de facto van zelfstandig ondernemerschap geen sprake is geweest.
Door de voormelde inhoud van vorenstaande bewijsmiddelen -elk daarvan, ook in zijn onderdelen, gebruikt voor het bewijs van datgene waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft- staan de daarin genoemde feiten en omstandigheden vast en is de rechtbank op grond daarvan tot de overtuiging gekomen en acht zij wettig bewezen, dat verdachte de bij
dagvaarding onder 1 en 2 vermelde feiten heeft begaan, met dien verstande, dat de rechtbank bewezen acht -en als hier ingelast beschouwt, zulks met verbetering van eventueel in de telastlegging voorkomende type- en taalfouten, zoals weergegeven in de bewezenverklaring, door welke verbetering verdachte niet in de verdediging is geschaad- de inhoud van de telastlegging, zoals deze is vermeld in de fotokopie daarvan, gemerkt B.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde en van de verdachte.
Het bewezenverklaarde is volgens de wet strafbaar, omdat het na te melden misdrijven oplevert.
Verdachte is deswege strafbaar, nu geen strafuitsluitingsgronden aannemelijk zijn geworden.
Na te melden straffen zijn in overeenstemming met de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden, waaronder zij zijn begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals van een en ander tijdens het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Voorts wordt met betrekking tot de op te leggen straffen het volgende overwogen.
Verdachte heeft, als onderaannemer verantwoordelijk voor de werving en begeleiding van personeel van een uitzendbureau, een bijdrage geleverd aan het plegen van stelselmatige belastingfraude. Hij heeft dit gedaan door zijn medewerking te verlenen aan het in stand houden van een constructie waarbij personen die hadden gewerkt maar niet konden of wilden worden opgenomen in de (loon-)administratie van het uitzendbureau, op papier werden vervangen door anderen en heeft daarmee willens en wetens de belastingdienst een rad voor ogen gedraaid.
Verdachte heeft urenstaten, waarop gegevens stonden die als basis dienden voor de factuur-urenstaten van het uitzendbureau valselijk opgemaakt; op die urenstaten vermeldde verdachte namen van personen die in werkelijkheid in het geheel niet of niet gedurende de genoemde uren voor dat uitzendbureau hadden gewerkt. Verdachte heeft voorts primaire en originele registraties van gewerkte uren van de personen die daadwerkelijk hadden gewerkt, opzettelijk niet bewaard.
Aldus heeft verdachte bijgedragen aan een fraudepatroon ten gevolge waarvan niet alleen de belastingdienst - en dus de gemeenschap - voor een aanzienlijk bedrag is benadeeld maar ook personeel in staat is gesteld naast een uitkering meer bij te verdienen dan wettelijk toegestaan en personen in staat zijn gesteld ten onrechte een beroep te doen op diensten of uitkeringen die zonder arbeidsrelatie of -verleden niet worden verleend. Voorts kunnen degenen wiens persoonsgegevens zonder hun medeweten zijn misbruikt hierdoor de nodige problemen met instanties krijgen. Dit alles heeft verdachte niet van het plegen van voornoemde strafbare feiten weerhouden. De rechtbank rekent verdachte dit zwaar aan.
De rechtbank houdt er rekening mee dat verdachte blijkens een op zijn naam staand uittreksel uit het algemeen documentatieregister eerder voor een fraudedelict is veroordeeld.
Op grond van al het hiervoor overwogene is de rechtbank van oordeel dat na te noemen straffen passend en geboden zijn.
De toepasselijke wetsartikelen.
De artikelen:
- 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 47, 57 en 225 van het Wetboek van Strafrecht;
- 68 en 69 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen.
verklaart niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het hem bij dagvaarding onder 3 telastgelegde heeft begaan en spreekt hem daarvan vrij;
verklaart in voege als overwogen wettig en overtuigend bewezen, dat verdachte de bij
dagvaarding onder 1 en 2 telastgelegde feiten heeft begaan en dat het bewezene uitmaakt:
ten aanzien van feit 1:
Medeplegen van valsheid in geschrift, meermalen gepleegd;
ten aanzien van feit 2:
Medeplegen van opzettelijk als degene die ingevolge de Belastingwet verplicht is tot het bewaren van boeken, bescheiden en andere gegevensdragers, deze niet bewaren, terwijl dat feit er toe strekt dat te weinig belasting wordt geheven, meermalen gepleegd;
verklaart het bewezene en verdachte deswege strafbaar;
veroordeelt verdachte te dier zake tot:
taakstraf, bestaande uit:
een werkstraf, zijnde het verrichten van onbetaalde arbeid voor de tijd van 240 uren;
bepaalt de maatstaf volgens welke de aftrek overeenkomstig artikel 27 Wetboek van Strafrecht zal geschieden op 2 uur per dag, zodat 214 uren resteren;
in verzekering gesteld op :13 november 2001,
in voorlopige hechtenis gesteld op :16 november 2001,
in vrijheid gesteld op :26 november 2001;
beveelt, voor het geval dat de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de tijd van 107 dagen;
gevangenisstraf voor de duur van 6 maanden;
bepaalt, dat die straf niet zal worden tenuitvoergelegd, zulks onder de algemene voorwaarde, dat de veroordeelde zich voor het einde van de hierbij op 2 jaar vastgestelde proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte bij dagvaarding meer of anders is telastgelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Dit vonnis is gewezen door
mrs Elkerbout, voorzitter,
Wattèl en Wapenaar, rechters,
in tegenwoordigheid van mr Japenga en Rietbroek, griffiers,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 27 september 2002.