Rechtbank te 's-Gravenhage
zittinghoudende te Amsterdam
enkelvoudige kamer vreemdelingenzaken
Uitspraak
artikel 8:70 Algemene wet bestuursrecht (Awb)
jo artikel 71 Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000)
reg. nr.: AWB 01/4654 OVERIO
inzake: A, geboren op [...] 1977, van Angolese nationaliteit, wonende te B, eiser,
gemachtigde: mr. P.L.M. Stieger, advocaat te Eindhoven,
tegen: de Staatssecretaris van Justitie, verweerder,
gemachtigde: mr. M. Voorn, ambtenaar bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst van verweerders ministerie.
1. Op 29 oktober 1998 heeft eiser bij de korpschef van de regiopolitie Utrecht een aanvraag ingediend om verlening van een vergunning tot verblijf met als doel „verblijf bij partner C“. Bij besluit van 18 september 2000 heeft verweerder deze aanvraag niet ingewilligd. Bij bezwaarschrift van 19 oktober 2000 heeft eiser tegen dit besluit bezwaar gemaakt. De gronden van het bezwaar zijn ingediend bij brief van 1 november 2000. Het bezwaar is bij besluit van 5 januari 2001 ongegrond verklaard.
2. Bij beroepschrift van 1 februari 2001 heeft eiser tegen dit besluit beroep ingesteld bij de rechtbank. De rechtbank heeft partijen meegedeeld het beroep versneld te zullen behandelen. De gronden van het beroep zijn ingediend bij brief van 5 maart 2001 en aangevuld bij brief van 18 april 2001. Op 14 juni 2001 zijn de op de zaak betrekking hebbende stukken van verweerder ter griffie ontvangen. In het verweerschrift van 11 december 2001 heeft verweerder geconcludeerd tot ongegrondverklaring van het beroep. Eiser heeft zijn standpunt nog nader onderbouwd bij brief van 21 mei 2002.
3. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 4 juni 2002. Eiser is aldaar in persoon verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door zijn voornoemde gemachtigde. Tevens waren ter zitting aanwezig eisers partner C en hun zoon.
In dit geding gaat de rechtbank uit van de volgende feiten.
1. Op 10 oktober 1994 heeft eiser een aanvraag om toelating als vluchteling en tevens een aanvraag om een vergunning tot verblijf vanwege klemmende redenen van humanitaire aard ingediend. Deze aanvragen zijn door verweerder niet ingewilligd. Verweerder heeft bij besluit van 18 november 1996 eisers bezwaar ongegrond verklaard. Bij uitspraak van 19 december 1997 heeft deze rechtbank, zittingsplaats Amsterdam, eisers beroep tegen dit besluit ongegrond verklaard.
2. Bij brief van 27 april 1998 heeft eiser verzocht om een heroverweging van verweerders besluit van 18 november 1996. Bij brief van 5 juni 1998 heeft verweerder dit verzoek niet ingewilligd.
III. STANDPUNTEN PARTIJEN
1. Verweerder stelt zich blijkens het bestreden besluit op het standpunt dat eiser niet in aanmerking komt voor een vergunning tot verblijf. Eiser kan geen geslaagd beroep doen op het partnerbeleid, neergelegd in hoofdstuk B1/3 van de Vreemdelingencirculaire (Vc) 1994. Eiser heeft niet de vereiste gelegaliseerde verklaring overgelegd waaruit blijkt dat hij ongehuwd is. Aangezien niet is gebleken dat het voor eiser niet mogelijk zou zijn om op andere wijze dan door tussenkomst van (niet aanwezige) familieleden in Angola aan de benodigde documenten te komen, bestaat er geen reden eiser van dit vereiste vrij te stellen.
Door eiser is gesteld dat hij in het bezit is van een geldig paspoort, maar hij heeft dit niet door middel van het overleggen van een kopie aangetoond.
Er is geen sprake van schending van artikel 8 EVRM, omdat eiser geen verblijfstitel bezat toen hij het familieleven aanging. Niet is gebleken van objectieve belemmeringen om het gezinsleven in het land van herkomst van eiser uit te oefenen.
2. Eiser stelt zich op het standpunt dat verweerder ten onrechte een vergunning tot verblijf heeft geweigerd. Bij brief van 1 november 2000 heeft de eerste gemachtigde van eiser laten weten dat eiser over een Angolees paspoort beschikte. Het is niet redelijk dat verweerder in het bestreden besluit eiser tegenwerpt dat hij geen paspoort heeft, nu verweerder op eenvoudige wijze bij eisers gemachtigde informatie hieromtrent had kunnen verkrijgen.
Vanwege de aanhoudende burgeroorlog in Angola is het voor eiser zeer moeilijk om de vereiste documenten met betrekking tot zijn ongehuwde staat te verkrijgen. Nu eiser aan de overige voorwaarden voor de verlening van een vergunning tot verblijf bij partner voldoet, is het onredelijk de aanvraag af te wijzen.
Verweerder heeft zijn stelling dat er geen objectieve belemmeringen zijn gebleken om het gezinsleven in Angola uit te oefenen onvoldoende gemotiveerd. Van eiser kan niet worden gevergd terug te keren naar Angola, gelet op het beleid van verweerder om het vertrek van vreemdelingen van Angolese nationaliteit uit te stellen vanwege de burgeroorlog. Bovendien heeft eisers Nederlandse partner geen band met Angola.
3. In het verweerschrift heeft verweerder het in het bestreden besluit ingenomen standpunt gehandhaafd. In aanvulling hierop is nog opgemerkt dat de door eiser in beroep overgelegde akte van ongehuwd zijn niet gelegaliseerd is en deze akte gezien de ex tunc toetsing in beroep niet meer in deze procedure kan worden meegenomen. Eisers stelling dat hij vermoedt dat de akte niet gelegaliseerd kan worden, is op geen enkele wijze onderbouwd.
Dat ten tijde van het bestreden besluit een uitstel van vertrek beleid gold voor Angola, brengt enkel met zich mee dat er een vermoeden van een objectieve belemmering om het gezinsleven in Angola uit te oefenen bestaat. Of er daadwerkelijk bezwaren zijn op grond waarvan moet worden aangenomen dat het gezinsleven niet in Angola kan worden uitgeoefend moet worden ingevuld aan de hand van individuele gronden betreffende de concrete zaak. De door eiser aangevoerde omstandigheden, te weten het ontbreken van banden van eisers Nederlandse partner en zoon met Angola, zijn geen omstandigheden die als een objectieve belemmering gelden om het gezinsleven elders uit te oefenen.
Bovendien betekent het uitstel van vertrek beleid niet dat terugkeer naar Angola in beginsel onverantwoord is te achten. Er is ten aanzien van Angola geen vvtv-beleid gevoerd. Het uitstel van vertrek beleid is per 1 juni 2001 beëindigd.
Gesteld dat er wel een objectieve belemmering om het gezinsleven in Angola uit te oefenen zou bestaan, dan zou eiser op grond van een belangenafweging ook niet voor verlening van een vtv in aanmerking komen, aangezien het zwaar weegt dat eiser bij het aanvangen van het gezinsleven het risico heeft aanvaard dat het gezinsleven niet in Nederland kon worden uitgeoefend. Eisers verantwoordelijkheid in dezen kan niet op de overheid worden overgedragen.
4. Bij brief van 5 maart 2001, houdende de gronden van het beroep, is namens eiser een kopie van zijn paspoort overgelegd. Bij brief van 18 april 2001 is namens eiser een afschrift overgelegd van een ongehuwdverklaring. Bij brief van 30 mei 2002 zijn namens eiser stukken overgelegd inzake de legalisatie van deze verklaring.
1. Op dit beroep is oud recht (Vreemdelingenwet 1965 en Vc 1994) van toepassing.
2. Eisers aanvraag om een vergunning tot verblijf bij partner is afgewezen, omdat eiser niet heeft voldaan aan de eisen genoemd in hoofdstuk B 1/3 van de Vc 1994 door ten tijde van het bestreden besluit geen kopie van een geldig paspoort en geen akte betreffende zijn ongehuwde staat over te leggen.
3. Ter zitting is door verweerder betoogd dat, aangezien eiser in bezwaar heeft gesteld in het bezit te zijn van een geldig paspoort, het overleggen van een kopie daarvan in beroep dient te worden opgevat als nader bewijs van een eerder ingenomen stelling.
4. Dit zo zijnde is de rechtbank van oordeel dat niet valt in te zien dat dit betoog niet van toepassing is op de door eiser in beroep overgelegde akte betreffende zijn ongehuwde staat. De stelling van verweerder dat het onderscheid hierin is gelegen dat het paspoort ten tijde van het bestreden besluit wel beschikbaar was en de akte niet, kan niet zonder nadere redengeving worden aanvaard. Ten aanzien van het paspoort heeft verweerder de eis losgelaten dat het document ten tijde van het bestreden besluit moet zijn overgelegd en niet valt in te zien dat deze eis wel zou blijven gelden voor de akte betreffende de ongehuwde staat. Ook die akte strekt ertoe bewijs te leveren, in dit geval van eisers stelling dat hij ongehuwd is.
5. In het bestreden besluit zijn beide vereisten tegengeworpen. In het licht van het voorgaande is de rechtbank echter van oordeel dat het nadere motivering behoeft waarom de aanvraag is afgewezen, nu de betrokken documenten in beroep zijn overgelegd.
6. Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat het bestreden besluit in strijd is met artikel 7:12 van de Awb. De overige stellingen van partijen behoeven derhalve geen bespreking meer. Het bestreden besluit zal worden vernietigd
7. Gelet op het voorgaande is er aanleiding om verweerder als in het ongelijk gestelde partij te veroordelen in de kosten die eiser in verband met de behandeling van het beroep bij de rechtbank redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten zijn begroot op € 644,-- als kosten van verleende rechtsbijstand.
8. Op grond van het bepaalde in artikel 8:74 van de Awb wijst de rechtbank de Staat der Nederlanden aan als rechtspersoon ter vergoeding van het door eiser betaalde griffierecht.
verklaart het beroep gegrond;
vernietigt het bestreden besluit;
bepaalt dat verweerder een nieuw besluit neemt met inachtneming van deze uitspraak;
veroordeelt verweerder in de proceskosten, begroot op € 644,-- (zegge: zeshonderd en vierenveertig euro), te betalen door de Staat der Nederlanden aan de griffier;
wijst de Staat der Nederlanden aan als rechtspersoon ter vergoeding van het door eiser betaalde griffierecht ad € 102,10 (zegge: honderd en twee euro en tien eurocent).
Deze uitspraak is gedaan en uitgesproken in het openbaar op 3 juli 2002, door mr. F. Salomon, rechter, in tegenwoordigheid van mr. J.E. Nicolai, griffier.
Afschrift verzonden op: 15 juli 2002
Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep open.