ECLI:NL:RBSGR:2002:AE8666

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
9 oktober 2002
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
09/757273-02
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • A. Poustochkine
  • J. Derijks
  • M. van der Wind
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vonnis inzake handel in verdovende middelen en openlijk geweld

In deze strafzaak heeft de Rechtbank 's-Gravenhage op 9 oktober 2002 uitspraak gedaan in de zaak tegen de verdachte, die werd beschuldigd van het handelen in verdovende middelen en openlijk geweld. De officier van justitie, mr. L.E. van der Leeuw, eiste een gevangenisstraf van 36 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, en onttrekking aan het verkeer van in beslag genomen cocaïne. De rechtbank oordeelde dat de verdachte, die samen met zijn broer in heroïne en cocaïne handelde, zich niet bewust was van de schadelijke gevolgen van zijn daden. Daarnaast werd de verdachte beschuldigd van openlijk geweld tegen een klant, waarbij hij samen met andere taxichauffeurs de man heeft omsingeld en mishandeld. De rechtbank sprak de verdachte vrij van enkele telastgelegde feiten, maar achtte de bewezenverklaring van de feiten onder 1 subsidiair en 2 gerechtvaardigd. De rechtbank legde een gevangenisstraf op van 7 maanden, met aftrek van de tijd in verzekering en voorlopige hechtenis. Tevens werd de verdachte veroordeeld tot betaling van schadevergoeding aan de benadeelde partij, die zich had gevoegd in de procedure. De rechtbank verklaarde de benadeelde partij voor het overige niet ontvankelijk in zijn vordering tot schadevergoeding, en verwees deze naar de burgerlijke rechter voor verdere behandeling.

Uitspraak

RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE
SECTOR STRAFRECHT
MEERVOUDIGE KAMER
(VERKORT VONNIS)
parketnummer 09/757273-02
rolnummer 03
's-Gravenhage, 9 oktober 2002
De rechtbank 's-Gravenhage, rechtdoende in strafzaken, heeft het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] (Marokko),
wonende te [woonplaats], [adres],
thans gedetineerd in de P.I. Haaglanden,
Huis van Bewaring Zoetermeer, te Zoetermeer.
De terechtzitting.
Het onderzoek is gehouden ter terechtzitting van 25 september 2002.
De verdachte, bijgestaan door de raadsvrouwe mr S.I. Kouwenhoven, is verschenen en gehoord.
Er heeft zich een benadeelde partij gevoegd.
De officier van justitie mr L.E. van der Leeuw heeft gevorderd dat verdachte terzake van het hem bij dagvaarding onder 5 primair telastgelegde wordt vrijgesproken en dat verdachte terzake van het hem bij dagvaarding onder 1 primair, 2, 3, 4 en 5 subsidiair telastgelegde wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 36 maanden, met aftrek van de tijd in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar.
De officier van justitie heeft voorts gevorderd dat de blijkens de Lijst van inbeslaggenomen, niet teruggegeven voorwerpen - hierna te noemen Beslaglijst, waarvan een fotokopie, gemerkt C, aan dit vonnis is gehecht - onder verdachte inbeslaggenomen cocaïne zal worden onttrokken aan het verkeer, en dat de op de Beslaglijst met de hand bijgeschreven voorwerpen, te weten geld, telefoons en rijbewijs respectievelijk zullen worden verbeurd verklaard, bewaard ten behoeve van de rechthebbende en onttrokken aan het verkeer.
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot toewijzing van de gehele vordering van de benadeelde partij en daarbij gevorderd dat de rechtbank aan verdachte de verplichting zal opleggen tot betaling aan de staat van een bedrag groot € 1.915,= subsidiair 34 dagen hechtenis ten behoeve van het slachtoffer genaamd [benadeelde partij].
De telastlegging.
Aan verdachte is telastgelegd hetgeen is vermeld in de ingevoegde fotokopie van de dagvaarding, gemerkt A.
Vrijspraak.
De rechtbank acht op grond van het onderzoek ter terechtzitting niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen verdachte bij dagvaarding onder 1 primair, 3, 4 en 5 primair en subsidiair is telastgelegd, zodat hij daarvan dient te worden vrijgesproken.
De bewijsmiddelen.
P.M.
De bewezenverklaring.
Door de voormelde inhoud van vorenstaande bewijsmiddelen -elk daarvan, ook in zijn onderdelen, gebruikt voor het bewijs van datgene waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft- staan de daarin genoemde feiten en omstandigheden vast en is de rechtbank op grond daarvan tot de overtuiging gekomen en acht zij wettig bewezen, dat verdachte de bij dagvaarding onder 1 subsidiair en 2 vermelde feiten heeft begaan, met dien verstande, dat de rechtbank bewezen acht -en als hier ingelast beschouwt, zulks met verbetering van eventueel in de telastlegging voorkomende type- en taalfouten, zoals weergegeven in de bewezenverklaring, door welke verbetering verdachte niet in de verdediging is geschaad- de inhoud van de telastlegging, zoals deze is vermeld in de fotokopie daarvan, gemerkt B.
Ten aanzien van het aan verdachte onder 1 subsidiair telastgelegde feit overweegt de rechtbank het volgende.
Als pleegdatum is in de telastlegging 11 juni 2002 opgenomen. De rechtbank is echter van oordeel dat het verdachte, in verband met de inhoud van het aan verdachte onder 1 primair telastgelegde feit en de inhoud van het politiedossier, aanstonds duidelijk moet zijn geweest, dat 11 juni 2002 een kennelijke verschrijving is voor 18 mei 2002.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde en van de verdachte.
Het bewezenverklaarde is volgens de wet strafbaar, omdat het na te melden misdrijven oplevert.
Verdachte is deswege strafbaar, nu geen strafuitsluitingsgronden aannemelijk zijn geworden.
Strafmotivering.
Na te melden straf is in overeenstemming met de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden, waaronder zij zijn begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals van een en ander tijdens het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Met betrekking tot de op te leggen onvoorwaardelijke gevangenisstraf wordt het volgende overwogen.
Verdachte heeft gedurende een aantal weken samen met zijn broer in heroïne en cocaïne gehandeld.
Heroïne en cocaïne zijn voor de gezondheid van personen schadelijke stoffen. Verspreiding van en handel in deze verdovende middelen gaan gepaard met vele andere vormen van criminaliteit, waaronder ook de door gebruikers gepleegde strafbare feiten ter financiering van hun behoefte aan deze stof. Verdachte heeft gehandeld uit financieel gewin zonder oog te hebben voor de kwalijke gevolgen die verspreiding en handel van deze drugs met zich brengen.
Voorts heeft verdachte als taxichauffeur 's nachts op de openbare weg, een klant met wie hij betalingsproblemen had, samen met andere ter plaatse gekomen collega's omsingeld en de man geschopt en geslagen. De man is daarbij op de grond gegooid, waarna een aantal chauffeurs bovenop de man is gaan zitten en hem opnieuw heeft geslagen.
Aldus is een zeer bedreigende situatie voor de man ontstaan en tijdens dit gebeuren hebben de mededaders van verdachte hem van enkele goederen, waaronder een mobiele telefoon en zijn politielegitimatiebewijs, beroofd. De rechtbank neemt het verdachte kwalijk dat hij niets heeft gedaan om dit te voorkomen en dat hij naderhand de telefoon van de man heeft meegenomen.
De rechtbank houdt rekening met de omstandigheid dat verdachte ter zake van onder meer een Opiumwetdelict is veroordeeld tot een deels voorwaardelijke gevangenisstraf en van deze veroordeling ten tijde van de onderhavige feiten nog in een proeftijd liep.
Gelet op het voorgaande, is de rechtbank van oordeel dat aan verdachte een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van na te melden duur dient te worden opgelegd.
Inbeslaggenomen voorwerpen.
De rechtbank zal het blijkens de Beslaglijst inbeslaggenomen voorwerpen genummerd 1 onttrekken aan het verkeer, zijnde dit voorwerp voor onttrekking aan het verkeer vatbaar, aangezien dit aan verdachte toebehorende voorwerp bij gelegenheid van het onderzoek naar het door hem begane feit, te weten het bij dagvaarding onder 2 telastgelegde en bewezenverklaarde feit, is aangetroffen, terwijl dit voorwerp kan dienen tot het begaan van soortgelijke misdrijven en dit voorwerp van zodanige aard is dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet.
De rechtbank zal ten aanzien van de op genoemde Beslaglijst met de hand bijgeschreven voorwerpen, te weten geld, telefoons en rijbewijs, in deze zaak geen beslissing nemen, aangezien uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat deze voorwerpen onder medeverdachte [medeverdachte] in beslag zijn genomen en op de Beslaglijst van inbeslaggenomen en niet teruggegeven voorwerpen, voorzien van parketnummer 09/757298-02, als voorwerp 2 (goederenlijst, PV, blz. 109/110) zijn vermeld. De rechtbank zal in de zaak van [medeverdachte] met voornoemd parketnummer op voornoemde voorwerpen beslissen.
De vordering van de benadeelde partij.
[benadeelde partij], wonende te 's-Gravenhage, heeft zich ten aanzien van het bij dagvaarding onder 1 aan verdachte telastgelegde feit als benadeelde partij gevoegd ter zake van de vordering tot schadevergoeding, groot € 1.915,=.
Deze vordering, voorzover deze betrekking heeft op vergoeding van materiële schade
(gespreks-, abonnements- en aanschafkosten met betrekking tot de mobiele telefoon, ziekenhuiskosten, gouden ketting en gouden hanger), is door de bij het Voegingsformulier gevoegde bescheiden gestaafd, terwijl dit deel van de vordering eenvoudig van aard is en rechtstreeks - naar uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken - haar grondslag vindt in het bij dagvaarding onder 1 subsidiair aan verdachte telastgelegde en bewezenverklaarde feit.
De rechtbank bepaalt derhalve dat de benadeelde partij in zoverre ontvankelijk is in zijn vordering en zal deze vordering toewijzen.
Voorzover de vordering betrekking heeft op vergoeding van immateriële schade, zal de rechtbank de benadeelde partij niet ontvankelijk verklaren in zijn vordering tot schadevergoeding, aangezien dit deel van de vordering niet van zo eenvoudige aard is dat zij zich leent voor behandeling in het strafgeding.
De rechtbank bepaalt dat de benadeelde partij dat deel van de vordering kan aanbrengen bij de burgerlijke rechter.
Schadevergoedingsmaatregel.
Nu verdachte jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de materiële schade die door het onder 1 subsidiair bewezenverklaarde strafbare feit is toegebracht en verdachte voor dit feit zal worden veroordeeld, zal de rechtbank aan verdachte de verplichting opleggen tot betaling aan de staat van een bedrag groot € 1.915,= ten behoeve van het slachtoffer genaamd [benadeelde partij].
De toepasselijke wetsartikelen.
De artikelen:
- 24c, 36b, 36d, 36f, 47, 57 en 141 van het Wetboek van Strafrecht;
- 2, 10 en 13a van de Opiumwet, en de daarbij behorende lijst I.
Beslissing.
De rechtbank,
verklaart niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het hem bij dagvaarding onder 1 primair, 3, 4, 5 primair en subsidiair telastgelegde heeft begaan en spreekt hem daarvan vrij;
verklaart in voege als overwogen wettig en overtuigend bewezen, dat verdachte de bij dagvaarding onder 1 subsidiair en 2 telastgelegde feiten heeft begaan en dat het bewezene uitmaakt:
feit 1 subsidiair: openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen;
feit 2: medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2, eerste lid, onder B, van de Opiumwet gegeven verbod, strafbaar gesteld bij artikel 10, derde lid, van de Opiumwet, meermalen gepleegd;
verklaart het bewezene en verdachte deswege strafbaar;
veroordeelt verdachte te dier zake tot:
- gevangenisstraf voor de duur van 7 MAANDEN;
bepaalt, dat de tijd, door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht;
t.a.v. feit 1:
in verzekering gesteld op: 19 mei 2002;
in vrijheid gesteld op: 19 mei 2002;
t.a.v. feit 2:
in verzekering gesteld op: 18 juni 2002;
t.a.v. feiten 1, 2 en 5:
in voorlopige hechtenis gesteld op: 21 juni 2002;
verklaart onttrokken aan het verkeer de blijkens de aan dit vonnis gehechte Beslaglijst inbeslaggenomen voorwerpen, genummerd 1, te weten:
- 10.50 gr cocaïne, uit Opel Corsa;
wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij toe en veroordeelt verdachte voorts:
om tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan [benadeelde partij], wonende te [woonplaats], [adres], een bedrag van € 1.415,= met veroordeling tevens in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot deze uitspraak begroot op nihil, en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
bepaalt dat de benadeelde partij voor het overige niet ontvankelijk is in zijn vordering tot schadevergoeding, en dat deze zijn vordering bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen;
legt aan verdachte op de verplichting tot betaling aan de staat van een bedrag groot
€ 1.415,= ten behoeve van het slachtoffer genaamd [benadeelde partij];
bepaalt dat in geval noch volledige betaling noch volledig verhaal van het verschuldigde bedrag volgt - onder handhaving van voormelde verplichting - vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van 28 dagen;
bepaalt dat voldoening van de ene betalingsverplichting de andere doet vervallen;
verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte bij dagvaarding meer of anders is telastgelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Dit vonnis is gewezen door
mrs Poustochkine, voorzitter,
Derijks en Van der Wind, rechters,
in tegenwoordigheid van mr Gest, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 9 oktober 2002.