ECLI:NL:RBSGR:2002:AE8790

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
11 oktober 2002
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
09/73119-02 en 09/037357-2
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • Hensen
  • Van der Veen
  • De Groot
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vonnis inzake meervoudige brandstichting met schadevergoeding aan benadeelde partijen

In deze zaak heeft de Rechtbank 's-Gravenhage op 11 oktober 2002 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte, die beschuldigd werd van het opzettelijk stichten van branden in Katwijk tussen januari 2001 en april 2002. De verdachte heeft in totaal dertien branden gesticht, waarbij bewoners moesten worden geëvacueerd vanwege het gevaar voor hun levens. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte niet alleen materiële schade heeft veroorzaakt, maar ook grote onrust onder de bevolking heeft teweeggebracht. De rechtbank heeft rekening gehouden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder zijn alcohol- en drugsproblematiek, en heeft geadviseerd om hem te begeleiden door de verslavingsreclassering.

De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 36 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 3 jaar. Daarnaast zijn er schadevergoedingen opgelegd aan verschillende benadeelde partijen, die als gevolg van de brandstichtingen schade hebben geleden. De rechtbank heeft de vorderingen van de benadeelde partijen beoordeeld en een aantal vorderingen toegewezen, terwijl andere vorderingen niet-ontvankelijk zijn verklaard. De rechtbank heeft ook de verplichting tot betaling aan de staat opgelegd voor de schadevergoedingen aan de slachtoffers.

De rechtbank heeft in haar vonnis de relevante wetsartikelen genoemd en de strafmotivering toegelicht, waarbij de ernst van de feiten en de omstandigheden van de verdachte in overweging zijn genomen. De uitspraak is gedaan in het kader van de strafrechtelijke procedure, waarbij de verdachte bijgestaan werd door een raadsvrouw en de officier van justitie zijn vorderingen heeft gedaan.

Uitspraak

RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE
SECTOR STRAFRECHT
MEERVOUDIGE KAMER
(VERKORT VONNIS)
parketnummers 09/73119-02 en 09/037357-2 (ter terechtzitting gevoegd behandeld)
rolnummers 3 en 4
's-Gravenhage, 11 oktober 2002
De rechtbank 's-Gravenhage, rechtdoende in strafzaken, heeft het navolgende vonnis gewezen in de zaken van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats],
wonende te [woonplaats], [adres],
thans gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting Haaglanden P.C.S. Unit 2 te
's-Gravenhage.
De terechtzitting.
Het onderzoek is gehouden ter terechtzitting van 27 september 2002 .
De verdachte, bijgestaan door de raadsvrouw mr E.M. van den Oudenaller, is verschenen en gehoord.
Er hebben zich tien benadeelde partijen gevoegd.
De officier van justitie mr Steen heeft gevorderd dat verdachte ter zake van het hem bij dagvaarding met parketnummer 09/753119-02 (hierna te noemen dagvaarding I) onder 5 telastgelegde wordt vrijgesproken en dat verdachte ter zake van het hem bij dagvaarding I onder 1, 2, 3, 4, 6 en 7, en het hem bij dagvaarding met parketnummer 09/037357-02 (hierna te noemen dagvaarding II) telastgelegde wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 36 maanden, met aftrek van de tijd in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 3 jaar, met als bijzondere voorwaarde een verplicht reclasseringscontact ook als dat inhoudt deelname aan een behandeling.
De officier van justitie heeft ten aanzien van de vorderingen van de benadeelde partijen het navolgende geconcludeerd:
- [benadeelde partij1] (dagvaarding I feit 2 a.) toewijzing tot een bedrag van € 9.244,=;
- [benadeelde partij2] (dagvaarding I feit 2 b.) toewijzing tot een bedrag van € 136,14;
- [benadeelde partij3] (dagvaarding I feit 3 b.) toewijzing tot een bedrag van € 2.000,= en voor het overige niet-ontvankelijk;
- [benadeelde partij5] (dagvaarding I feit 5 a.) niet-ontvankelijk;
- [benadeelde partij6] (dagvaarding I feit 6 a.) toewijzing tot een bedrag van € 5.000,= en voor het overige niet-ontvankelijk;
- [benadeelde partij7] (dagvaarding I feit 6 b.) toewijzing tot een bedrag van € 500,= en voor het overige niet-ontvankelijk;
- [benadeelde partij8] (dagvaarding I feit 7 a.) toewijzing tot een bedrag van € 158,=;
- [benadeelde partij9] (dagvaarding I feit 7 b.) toewijzing tot een bedrag van € 250,= en voor het overige niet-ontvankelijk.
Voorts heeft de officier van justitie gevorderd dat in geval van toewijzing van de vorderingen van de benadeelde partijen de schadevergoedingsmaatregel ex artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht zal worden opgelegd.
De telastlegging.
Aan verdachte is telastgelegd hetgeen is vermeld in de ingevoegde fotokopieën van de dagvaardingen en vordering wijziging telastlegging, respectievelijk gemerkt A, A1 en A2.
Vrijspraak
De rechtbank acht op grond van het onderzoek ter terechtzitting niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen verdachte bij dagvaarding I onder 3 a., 3 c., 3 d., 4 en 5 is telastgelegd, zodat hij daarvan dient te worden vrijgesproken
De bewijsmiddelen.
P.M.
De bewezenverklaring.
Door de voormelde inhoud van vorenstaande bewijsmiddelen -elk daarvan, ook in zijn onderdelen, gebruikt voor het bewijs van datgene waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft- staan de daarin genoemde feiten en omstandigheden vast en is de rechtbank op grond daarvan tot de overtuiging gekomen en acht zij wettig bewezen, dat verdachte de bij dagvaarding I onder 1, 2, 3 b., 3 e., 6 en 7 en dagvaarding II vermelde feiten heeft begaan, met dien verstande, dat de rechtbank bewezen acht -en als hier ingelast beschouwt, zulks met verbetering van eventueel in de telastlegging voorkomende type- en taalfouten, zoals weergegeven in de bewezenverklaring, door welke verbetering verdachte niet in de verdediging is geschaad- de inhoud van de telastlegging, zoals deze is vermeld in de fotokopie daarvan, gemerkt B.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde en van de verdachte.
Het bewezenverklaarde is volgens de wet strafbaar, omdat het na te melden misdrijven oplevert.
Verdachte is deswege strafbaar, nu geen strafuitsluitingsgronden aannemelijk zijn geworden.
Strafmotivering.
Na te melden straf is in overeenstemming met de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden, waaronder zij zijn begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals van een en ander tijdens het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Voorts wordt met betrekking tot de op te leggen deels onvoorwaardelijke gevangenisstraf het volgende overwogen.
Verdachte heeft in de periode januari 2001 tot en met april 2002 in totaal 13 branden gesticht in Katwijk. Zo heeft hij brand gesticht in portieken van flatgebouwen waarbij bewoners moesten worden geëvacueerd, omdat er een groot gevaar voor hun levens was ontstaan. Door het tijdig blussen van de branden is het alleen bij materiële schade gebleven. Voorts heeft verdachte auto's en bromfietsen in brand gestoken, die al dan niet in de nabijheid van woningen geparkeerd stonden. Tenslotte heeft hij ook andere goederen in brand gestoken.
Door het plegen van deze brandstichtingen heeft verdachte niet alleen levens van bewoners en omwonenden van de desbetreffende woningen in groot gevaar gebracht, maar ook grote materiële schade aangericht aan die woningen en goederen. Bovendien heeft verdachte een grote onrust onder de bevolking van Katwijk teweeg gebracht.
De rechtbank is van oordeel dat dergelijke brandstichtingen zeer ernstig zijn.
De rechtbank houdt er in het voordeel van verdachte rekening mee dat hij geen relevante documentatie heeft.
De rechtbank heeft voor wat betreft de persoon van verdachte acht geslagen op na te melden rapporten.
Het voorlichtingsrapport van psycho-medisch centrum Parnassia, d.d. 19 september 2002 betreffende verdachte waarin zijn alcohol- en drugsproblematiek naar voren komt. Geadviseerd wordt verdachte te begeleiden door de verslavingsreclassering.
Het psychologisch rapport van drs. S.M.J. van Zeijl, psycholoog te 's-Gravenhage, d.d. 25 september 2002 betreffende verdachte waarin de psycholoog concludeert dat bij verdachte sprake is van een gebrekkige spannings- en agressieregulatie. Van Zeijl voornoemd concludeert tot een enigszins verminderde toerekeningsvatbaarheid van verdachte vanwege een gebrekkige ontwikkeling met als kenmerken een slecht ontwikkelde spannings- en agressieregulatie, gebrekkige introspectieve vermogens en een gevoeligheid voor krenking.
De rechtbank neemt die conclusie niet over, nu zij naar haar oordeel niet door de inhoud van het rapport wordt gedragen. Voorts acht de gedragsdeskundige de kans op herhaling van soortgelijke feiten aanwezig indien verdachte zich niet laat behandelen voor zijn agressie- en regulatieproblematiek en alcohol- en drugsgebruik. Geadviseerd wordt een verplicht verslavingsreclasseringscontact op te leggen. De reclassering zou erop toe moeten zien dat verdachte zich laat behandelen voor zijn agressieregulatieproblematiek. Voorts zou de verslavingsreclassering begeleiding moeten bieden bij verdachtes alcohol- en drugsgebruik in de vorm van terugvalpreventie.
De rechtbank neemt voormelde adviezen over.
Dit alles afwegende brengt de rechtbank tot de conclusie dat een gevangenisstraf, zoals door de officier van justitie is gevorderd, op zijn plaats is met als bijzondere voorwaarde voormeld reclasseringstoezicht ook als dat deelname van verdachte aan een behandeling voor zijn agressie- en regulatieproblematiek inhoudt.
De vorderingen van de benadeelde partijen.
[benadeelde partij1], wonende t[woonplaats], [adres] (dagvaarding I feit 2 a.), heeft zich als benadeelde partij gevoegd ter zake van de vordering tot schadevergoeding,
groot € 9.244,01.
Deze vordering is door de verdediging weersproken, maar is door de bij het Voegingsformulier
gevoegde bescheiden gestaafd, terwijl die vordering, die eenvoudig van aard is, rechtstreeks - naar uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken - haar grondslag vindt in het bij dagvaarding I onder 2 a. aan verdachte telastgelegde en bewezen verklaarde feit.
De rechtbank bepaalt derhalve dat de benadeelde partij ontvankelijk is in zijn vordering en zal deze vordering toewijzen.
[benadeelde partij2], wonende te [woonplaats], [adres] (dagvaarding I feit 2 b.), heeft zich als benadeelde partij gevoegd ter zake van de vordering tot schadevergoeding, groot
€ 136,14.
Deze vordering is door de verdediging weersproken, maar is door de bij het Voegingsformulier gevoegde bescheid gestaafd, terwijl die vordering, die eenvoudig van aard is, rechtstreeks - naar uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken - haar grondslag vindt in het bij dagvaarding I onder 2 aan verdachte telastgelegde en bewezen verklaarde feit. Als gevolg hiervan heeft de benadeelde partij schade geleden.
De rechtbank bepaalt derhalve dat de benadeelde partij ontvankelijk is in zijn vordering en zal deze vordering toewijzen.
[benadeelde partij3], wonende te [woonplaats], [adres] (dagvaarding I feit 3 b.), heeft zich als benadeelde partij gevoegd ter zake van de vordering tot schadevergoeding, groot
€ 2.205,88.
Deze vordering is door de verdediging weersproken, maar is door de bij het Voegingsformulier gevoegde bescheiden gestaafd. De rechtbank acht aannemelijk dat de benadeelde partij als rechtstreeks gevolg van het bij dagvaarding I onder 3 b. bewezenverklaarde feit schade heeft geleden.
De rechtbank acht deze schade voor een bedrag groot € 2.000,= voor toewijzing vatbaar en zal de vordering dan ook in zoverre als voorschot toewijzen.
Voor het eventueel meer gevorderde geldt dat dat meerdere niet eenvoudig is vast te stellen, zodat de vordering voor het meerdere te dier zake zich derhalve niet leent voor behandeling in het strafgeding. De benadeelde partij zal voor dit deel van de vordering niet-ontvankelijk worden verklaard.
[benadeelde partij4], wonende te [woonplaats], [adres] (dagvaarding I feit 4), heeft zich als benadeelde partij gevoegd ter zake van de vordering tot schadevergoeding, groot
€ 720,66.
De rechtbank zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in zijn vordering, aangezien verdachte van het op die vordering betrekking hebbende feit zal worden vrijgesproken.
[benadeelde partij5], wonende te [woonplaats], [adres] (dagvaarding I feit 5 a.), heeft zich als benadeelde partij gevoegd ter zake van de vordering tot schadevergoeding, groot
€ 900,=.
De rechtbank zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in zijn vordering, aangezien verdachte van het op die vordering betrekking hebbende feit zal worden vrijgesproken.
[benadeelde partij6], wonende te [woonplaats], [adres] (dagvaarding I feit 6 a.), heeft zich als benadeelde partij gevoegd ter zake van de vordering tot schadevergoeding, groot € 6.583,=.
Deze vordering is door de verdediging weersproken, maar is door de bij het Voegingsformulier gevoegde bescheiden gestaafd. De rechtbank acht aannemelijk dat de benadeelde partij als rechtstreeks gevolg van het bij dagvaarding I onder 6 a. bewezenverklaarde feit schade heeft geleden
De rechtbank acht deze schade voor een bedrag groot € 5.000,= voor toewijzing vatbaar en zal de vordering dan ook in zoverre als voorschot toewijzen.
Voor het eventueel meer gevorderde geldt dat dat meerdere niet eenvoudig is vast te stellen, zodat de vordering voor het meerdere te dier zake zich derhalve niet leent voor behandeling in het strafgeding. De benadeelde partij zal voor dit deel van de vordering niet-ontvankelijk worden verklaard.
[benadeelde partij7], wonende te [woonplaats], [adres] (dagvaarding I feit 6 b.), heeft zich als benadeelde partij gevoegd ter zake van de vordering tot schadevergoeding, groot € 750,=.
Deze vordering is door de verdediging weersproken, maar is door de bij het Voegingsformulier gevoegde bescheiden gestaafd. De rechtbank acht aannemelijk dat de benadeelde partij als rechtstreeks gevolg van het bij dagvaarding I onder 6 b. bewezenverklaarde feit schade heeft geleden
De rechtbank acht deze schade voor een bedrag groot € 500,= voor toewijzing vatbaar en zal de vordering dan ook in zoverre als voorschot toewijzen.
Voor het eventueel meer gevorderde geldt dat dat meerdere niet eenvoudig is vast te stellen, zodat de vordering voor het meerdere te dier zake zich derhalve niet leent voor behandeling in het strafgeding. De benadeelde partij zal voor dit deel van de vordering niet-ontvankelijk worden verklaard.
[benadeelde partij8], wonende te [woonplaats], [adres] (dagvaarding I feit 7 a.), heeft zich als benadeelde partij gevoegd ter zake van de vordering tot schadevergoeding, groot
€ 158,82.
Deze vordering is door de verdediging weersproken, maar is door de bij het Voegingsformulier gevoegde bescheiden gestaafd, terwijl die vordering, die eenvoudig van aard is, rechtstreeks - naar uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken - haar grondslag vindt in het bij dagvaarding I onder 7 a. aan verdachte telastgelegde en bewezen verklaarde feit.
De rechtbank bepaalt derhalve dat de benadeelde partij ontvankelijk is in zijn vordering en zal deze vordering toewijzen.
[benadeelde partij9], wonende te [woonplaats], [adres] (dagvaarding I feit 7 b.), heeft zich als benadeelde partij gevoegd ter zake van de vordering tot schadevergoeding, groot € 350,=.
Deze vordering is door de verdediging weersproken, maar is door de bij het Voegingsformulier gevoegde bescheiden gestaafd. De rechtbank acht aannemelijk dat de benadeelde partij als rechtstreeks gevolg van het bij dagvaarding I onder 7 b. bewezenverklaarde feit schade heeft geleden voorzover het de post "aanschaf nieuwe brommer" betreft.
De rechtbank acht derhalve deze schade voor een bedrag groot € 250,= voor toewijzing vatbaar.
Voor het eventueel meer gevorderde geldt dat dat meerdere niet eenvoudig is vast te stellen, zodat de vordering voor het meerdere te dier zake zich derhalve niet leent voor behandeling in het strafgeding. De benadeelde partij zal voor dit deel van de vordering niet-ontvankelijk worden verklaard.
[benadeelde partij10], wonende te [woonplaats], [adres], heeft zich als benadeelde partij gevoegd ter zake van de vordering tot schadevergoeding, groot € 3.400,=.
De rechtbank zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in zijn vordering, aangezien het op die vordering betrekking hebbende feit niet aan verdachte is telastgelegd.
Schadevergoedingsmaatregelen.
Nu verdachte jegens de slachtoffers [benadeelde partij1], [benadeelde partij2], [benadeelde partij3], [benadeelde partij6], [benadeelde partij7], [benadeelde partij8] en [benadeelde partij9] naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die respectievelijk door de bij dagvaarding I onder 2 a., 2 b., 3 b., 6 a., 6 b., 7 a. en 7 b. bewezenverklaarde feiten is toegebracht en verdachte voor deze feiten zal worden veroordeeld, zal de rechtbank aan verdachte de verplichting opleggen tot betaling aan de staat van respectievelijk een bedrag groot € 9.244,01, € 136,14, € 2.000,=, € 5.000,=, € 500,=, € 158,82 en € 250,= ten behoeve van voornoemde slachtoffers.
De toepasselijke wetsartikelen.
De artikelen:
- 14a, 14b, 14c, 14d, 24c, 36f, 57 en 157 van het Wetboek van Strafrecht.
Beslissing.
De rechtbank,
verklaart niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het hem bij dagvaarding I onder 3 a., 3 c., 3 d., 4 en 5 telastgelegde heeft begaan en spreekt hem daarvan vrij;
verklaart in voege als overwogen wettig en overtuigend bewezen, dat verdachte de bij dagvaarding I onder 1, 2, 3 b., 3 e., 6 en 7 en dagvaarding II telastgelegde feiten heeft begaan en dat het bewezene uitmaakt:
ten aanzien van dagvaarding I feiten 1, 2, 3 b., 3 e., 6, 7 en dagvaarding II:
OPZETTELIJK BRAND STICHTEN TERWIJL DAARVAN GEMEEN GEVAAR VOOR GOEDEREN TE DUCHTEN IS, MEERMALEN GEPLEEGD;
Ten aanzien van dagvaarding I feiten 1, 2, 3 b., 3 e., 6, 7 en dagvaarding II:
OPZETTELIJK BRAND STICHTEN TERWIJL DAARVAN GEMEEN GEVAAR VOOR EEN ANDER TE DUCHTEN IS, MEERMALEN GEPLEEGD;
verklaart het bewezene en verdachte deswege strafbaar;
veroordeelt verdachte te dier zake tot:
gevangenisstraf voor de duur van 36 MAANDEN;
bepaalt, dat een gedeelte van die straf, te weten 6 MAANDEN niet zal worden
tenuitvoergelegd, zulks onder de algemene voorwaarde, dat de veroordeelde zich voor het einde van de hierbij op 3 jaar vastgestelde proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
en onder de bijzondere voorwaarde:
dat de veroordeelde zich gedurende de proeftijd zal gedragen naar de voorschriften hem te geven door of namens de Stichting Reclassering Nederland, i.c. Psycho-Medisch Centrum Parnassia, Sector Justitiële Verslavingszorg te 's-Gravenhage, zolang die instelling zulks nodig acht, ook voorzover deze inhouden het volgen van een behandeling voor zijn agressie- en regulatieproblematiek;
geeft hierbij opdracht aan bovengenoemde reclasseringsinstelling krachtens het bepaalde bij artikel 14d, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht;
bepaalt, dat de tijd, door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht bij de uitvoering van de hem onvoorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht;
ten aanzien van dagvaarding I
in verzekering gesteld op : 2 juli 2002,
in voorlopige hechtenis gesteld op : 5 juli 2002,
welke voorlopige hechtenis met ingang van 8 augustus 2002 is opgeheven;
ten aanzien van dagvaarding II
in verzekering gesteld op : 19 augustus 2002,
in voorlopige hechtenis gesteld op : 22 augustus 2002;
wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde partij1] toe en veroordeelt verdachte:
om tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan [benadeelde partij1], wonende te [woonplaats], [adres], een bedrag van € 9.244,01,= met veroordeling tevens in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot deze uitspraak begroot op nihil, en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
legt aan verdachte op de verplichting tot betaling aan de staat van een bedrag groot
€ 9.244,01 ten behoeve van het slachtoffer genaamd [benadeelde partij1];
bepaalt dat in geval noch volledige betaling noch volledig verhaal van het verschuldigde bedrag volgt onder handhaving van voormelde verplichting vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van 92 dagen;
bepaalt dat voldoening van de ene betalingsverplichting de andere doet vervallen;
wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde partij2] toe en veroordeelt verdachte:
om tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan [benadeelde partij2], wonende te [woonplaats], [adres], een bedrag van € 136,14 met veroordeling tevens in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot deze uitspraak begroot op nihil, en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
legt aan verdachte op de verplichting tot betaling aan de staat van een bedrag groot
€ 136,14 ten behoeve van het slachtoffer genaamd [benadeelde partij2];
bepaalt dat in geval noch volledige betaling noch volledig verhaal van het verschuldigde bedrag volgt onder handhaving van voormelde verplichting vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van 2 dagen;
bepaalt dat voldoening van de ene betalingsverplichting de andere doet vervallen;
wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde partij3] deels toe en veroordeelt verdachte:
om tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan [benadeelde partij3], wonende te [woonplaats], [adres], een bedrag van € 2.000,= met veroordeling tevens in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot deze uitspraak begroot op nihil, en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
bepaalt dat de benadeelde partij [benadeelde partij3] voor het overige niet-ontvankelijk is in zijn vordering tot schadevergoeding, en dat deze zijn vordering bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen;
legt aan verdachte op de verplichting tot betaling aan de staat van een bedrag groot
€ 2.000,= ten behoeve van het slachtoffer genaamd [benadeelde partij3];
bepaalt dat in geval noch volledige betaling noch volledig verhaal van het verschuldigde bedrag volgt onder handhaving van voormelde verplichting vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van 35 dagen;
bepaalt dat voldoening van de ene betalingsverplichting de andere doet vervallen;
verklaart de benadeelde partij [benadeelde partij4], wonende te [woonplaats], [adres], niet ontvankelijk in zijn vordering;
verklaart de benadeelde partij [benadeelde partij5], wonende te [woonplaats], [adres] niet ontvankelijk in zijn vordering;
wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde partij6] deels toe en veroordeelt verdachte:
om tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan [benadeelde partij6], wonende te [woonplaats], [adres], een bedrag van € 5.000,= met veroordeling tevens in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot deze uitspraak begroot op nihil, en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
bepaalt dat de benadeelde partij [benadeelde partij6] voor het overige niet-ontvankelijk is in zijn vordering tot schadevergoeding, en dat deze zijn vordering bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen;
legt aan verdachte op de verplichting tot betaling aan de staat van een bedrag groot
€ 5.000,= ten behoeve van het slachtoffer genaamd [benadeelde partij6];
bepaalt dat in geval noch volledige betaling noch volledig verhaal van het verschuldigde bedrag volgt onder handhaving van voormelde verplichting vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van 50 dagen;
bepaalt dat voldoening van de ene betalingsverplichting de andere doet vervallen;
wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde partij7] deels toe en veroordeelt verdachte:
om tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan [benadeelde partij7], wonende te [woonplaats], [adres], een bedrag van € 500,= met veroordeling tevens in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot deze uitspraak begroot op nihil, en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
bepaalt dat de benadeelde partij [benadeelde partij7] voor het overige niet-ontvankelijk is in zijn vordering tot schadevergoeding, en dat deze zijn vordering bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen;
legt aan verdachte op de verplichting tot betaling aan de staat van een bedrag groot
€ 500,= ten behoeve van het slachtoffer genaamd [benadeelde partij7];
bepaalt dat in geval noch volledige betaling noch volledig verhaal van het verschuldigde bedrag volgt onder handhaving van voormelde verplichting vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van 10 dagen;
bepaalt dat voldoening van de ene betalingsverplichting de andere doet vervallen;
wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde partij8] toe en veroordeelt verdachte:
om tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan [benadeelde partij8], wonende te [woonplaats], [adres], een bedrag van € 158,82 met veroordeling tevens in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot deze uitspraak begroot op nihil, en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
legt aan verdachte op de verplichting tot betaling aan de staat van een bedrag groot
€ 158,82 ten behoeve van het slachtoffer genaamd [benadeelde partij8];
bepaalt dat in geval noch volledige betaling noch volledig verhaal van het verschuldigde bedrag volgt onder handhaving van voormelde verplichting vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van 3 dagen;
bepaalt dat voldoening van de ene betalingsverplichting de andere doet vervallen;
wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde partij9] deels toe en veroordeelt verdachte:
om tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan [benadeelde partij9], wonende te [woonplaats], [adres], een bedrag van € 250,= met veroordeling tevens in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot deze uitspraak begroot op nihil, en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
bepaalt dat de benadeelde partij [benadeelde partij9] voor het overige niet-ontvankelijk is in zijn vordering tot schadevergoeding, en dat deze zijn vordering bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen;
legt aan verdachte op de verplichting tot betaling aan de staat van een bedrag groot
€ 250,= ten behoeve van het slachtoffer genaamd [benadeelde partij9];
bepaalt dat in geval noch volledige betaling noch volledig verhaal van het verschuldigde bedrag volgt onder handhaving van voormelde verplichting vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van 5 dagen;
bepaalt dat voldoening van de ene betalingsverplichting de andere doet vervallen;
verklaart de benadeelde partij [benadeelde partij10], wonende te [woonplaats], [adres], niet ontvankelijk in zijn vordering;
verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte bij dagvaardingen meer of anders is telastgelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Dit vonnis is gewezen door
mrs Hensen, voorzitter,
Van der Veen en De Groot, rechters,
in tegenwoordigheid van Ligthart, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 11 oktober 2002.