ECLI:NL:RBSGR:2002:AE8811

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
3 juli 2002
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
AWB 01/24983
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • F. Salomon
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering vergunning tot verblijf op basis van ongehuwdverklaring van Oekraïense ambassade

In deze zaak heeft de rechtbank 's-Gravenhage op 3 juli 2002 uitspraak gedaan in een beroep van eiseres, een Oekraïense vrouw, tegen de weigering van de Staatssecretaris van Justitie om haar een vergunning tot verblijf te verlenen op basis van haar relatie met haar Britse partner. Eiseres had een akte van ongehuwd zijn overgelegd, afgegeven door de Oekraïense ambassade in Den Haag, maar deze was niet gelegaliseerd. De rechtbank oordeelde dat de verweerder niet voldoende had gemotiveerd waarom deze akte niet als bewijs kon dienen voor de ongehuwde staat van eiseres. De rechtbank stelde vast dat de akte afkomstig was van de Oekraïense ambassade en dat verweerder niet had aangetoond dat legalisatie noodzakelijk was. De rechtbank verklaarde het beroep gegrond en vernietigde het bestreden besluit, waarbij verweerder werd opgedragen een nieuw besluit te nemen met inachtneming van de uitspraak. Tevens werd verweerder veroordeeld in de proceskosten van eiseres, die op 644 euro werden begroot. De rechtbank wees de Staat der Nederlanden aan als rechtspersoon voor de vergoeding van het griffierecht van 102,10 euro. De uitspraak is openbaar gedaan en er staat geen hoger beroep open.

Uitspraak

Rechtbank te 's-Gravenhage
zittinghoudende te Amsterdam
enkelvoudige kamer vreemdelingenzaken
Uitspraak
artikel 8:70 Algemene wet bestuursrecht (Awb)
jo artikel 71 Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000)
reg. nr.: AWB 01/24983 BEPTDN
inzake: A, geboren op [...] 1972, van Oekraïense nationaliteit, wonende te B, eiseres,
gemachtigde: mr. A.E. Toenbreker, advocaat te Amsterdam,
tegen: de Staatssecretaris van Justitie, verweerder,
gemachtigde: mr. M. Voorn, ambtenaar bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst van verweerders ministerie.
I. PROCESVERLOOP
1. Op 23 november 1998 heeft eiseres bij de korpschef van de regiopolitie Amsterdam-Amstelland een aanvraag ingediend om verlening van een vergunning tot verblijf met als doel "verblijf bij partner C". Bij besluit van 22 december 1999 heeft verweerder deze aanvraag niet ingewilligd. Bij bezwaarschrift van 17 januari 2000 heeft eiseres tegen dit besluit bezwaar gemaakt. Op 24 oktober 2000 is eiseres gehoord door een ambtelijke commissie. Het bezwaar is bij besluit van 10 mei 2001 ongegrond verklaard.
2. Bij beroepschrift van 6 juni 2001 heeft eiseres tegen dit besluit beroep ingesteld bij de rechtbank. De rechtbank heeft partijen meegedeeld het beroep versneld te zullen behandelen. De gronden van het beroep zijn aangevuld bij brief van 28 juni 2001.
Op 11 juli 2001 zijn de op de zaak betrekking hebbende stukken van verweerder ter griffie ontvangen. In het verweerschrift van 18 februari 2002 heeft verweerder geconcludeerd tot ongegrondverklaring van het beroep.
3. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 4 juni 2002. Eiseres is aldaar in persoon verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door zijn voornoemde gemachtigde. Tevens waren ter zitting aanwezig de partner van eiseres C en haar zoon D.
II. FEITEN
In dit geding gaat de rechtbank uit van de volgende feiten.
1. Eiseres is op 18 juli 1993 Nederland ingereisd. Haar zoon D is geboren op [...] 1995 en heeft de Nederlandse nationaliteit. Eiseres woont met D bij haar Britse partner, C.
2. Eiseres heeft op 7 december 1993 een aanvraag ingediend om verlening van een vergunning tot verblijf onder beperking als genoemd in de Vreemdelingencirculaire (Vc) 1994, Hoofdstuk B17 (slachtoffer van vrouwenhandel). Bij besluit van 23 oktober 1995 heeft verweerder de aanvraag niet ingewilligd.
3. Op 31 mei 1996 heeft eiseres een aanvraag om verlening van een vergunning tot verblijf om klemmende redenen van humanitaire aard en op 12 mei 1997 een aanvraag om verlening van een vergunning tot verblijf met als doel "verblijf bij Nederlandse partner E en het verrichten van arbeid al dan niet in loondienst gedurende dat verblijf" ingediend. Bij besluit van 17 juli 1997 heeft verweerder beide aanvragen niet ingewilligd. Bij besluit van 21 oktober 1997 heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard. Eiseres heeft het hiertegen ingestelde beroep op 14 september 1998 ingetrokken.
III. STANDPUNTEN PARTIJEN
1. Verweerder stelt zich blijkens het bestreden besluit op het standpunt dat eiseres niet in aanmerking komt voor een vergunning tot verblijf. Eiseres kan geen geslaagd beroep doen op het partnerbeleid, neergelegd in hoofdstuk B1/3 van de Vreemdelingencirculaire (Vc) 1994. Eiseres had al bij de aanvraag in het bezit moeten zijn van een gelegaliseerde ongehuwdverklaring. Zij is vervolgens ruimschoots in de gelegenheid gesteld deze ongehuwdverklaring te overleggen. Nu eiseres dit niet
heeft gedaan, moet het overleggen van de ongehuwdverklaring worden beschouwd als een toekomstige onzekere gebeurtenis waar geen rekening mee kan worden gehouden.
Op de inburgering in Nederland van eiseres en haar zoon D is in de beschikking van 21 oktober 1997 reeds ingegaan. Nu hiertegen geen beroep is ingesteld is hetgeen in deze beschikking is overwogen in rechte onaantastbaar geworden.
Eiseres heeft zelf gekozen voor continuering van haar niet rechtmatige verblijf, hoewel het haar al op 23 oktober 1995 duidelijk had moeten zijn dat aan haar geen verblijf hier te lande zou worden toegestaan. De gevolgen van deze keuze dienen dan ook voor haar rekening en risico te komen.
Het beroep van eiseres op het gelijkheidsbeginsel in de zaak Ciliz kan niet worden gevolgd, omdat het in casu niet, zoals in de genoemde zaak, gaat om de beoordeling van de vraag of tussen de betrokkene en het kind een omgangsregeling kan worden getroffen.
De weigering om aan eiseres verblijf toe te staan, kan betekenen dat D Nederland eveneens verlaat. Dit zou dan echter de keus van eiseres zijn, aangezien zij hem ook in Nederland bij zijn vader of pleegmoeder kan laten.
Er is geen sprake van schending van artikel 8 EVRM, nu eiseres geen rechtmatig verblijf had toen zij het familie- of gezinsleven aanging. Niet is gebleken van dusdanig bijzondere feiten of omstandigheden dat er een positieve verplichting zou bestaan om eiseres verblijf hier te lande toe te staan. D is inmiddels vijf jaar oud en nog niet schoolgaand, zodat hij nog nauwelijks in de Nederlandse samenleving is geïntegreerd. Niet kan worden ingezien dat het van D niet kan worden gevergd zijn moeder naar de Oekraïne te volgen.
2. Eiseres stelt zich op het standpunt dat verweerder ten onrechte een vergunning tot verblijf heeft geweigerd. In het bestreden besluit wordt ten onrechte geen aandacht besteed aan het feit dat eiseres niet kan terugkeren naar de Oekraïne wegens de door haar afgelegde verklaringen ten overstaan van politieambtenaren in Amsterdam met betrekking tot de Oekraïense maffia, die haar in Nederland gedwongen heeft enige tijd in de prostitutie werkzaam te zijn.
Het is eiseres tot nu toe niet gelukt in het bezit te komen van een gelegaliseerde ongehuwdverklaring. Zij kan hiervoor niet naar de Oekraïne afreizen wegens het gevaar dat zij loopt van de zijde van de maffia aldaar. Het ziet er naar uit dat eiseres slechts een ongehuwdverklaring kan bemachtigen door het ter plaatse betalen van steekpenningen, waartoe eiseres niet bereid is. Eiseres acht het een feit van algemene bekendheid dat het in de Oekraïne uitermate moeilijk is een dergelijk document te verkrijgen.
Eiseres tracht via andere wegen te bewijzen ongehuwd te zijn. Eiseres heeft een Nederlandse notariële verklaring overgelegd. Zij heeft een in de Russische taal gestelde bewijsbrief overgelegd, die door de Nederlandse Ambassade zal worden gelegaliseerd.
Eiseres wenst in de gelegenheid te worden gesteld het gelegaliseerde document later in het geding over te leggen.
Eiseres heeft een zoon, D, die geen goede toekomst in de Oekraïne kan opbouwen.
Er is sprake van recht op eerbiediging van het gezinsleven op grond van artikel 8 EVRM, nog meer dan in de zaak Ciliz, aangezien in casu sprake is van direct gezinsleven.
3. In het verweerschrift heeft verweerder nog het volgende aangevoerd. Eiseres kon weten dat zij over de gevraagde ongehuwdverklaring diende te beschikken, voordat zij om verblijf vroeg. Dat zij dit document niet wist over te leggen, dient voor haar rekening en risico te komen.
Het is onaannemelijk dat eiseres thans nog na acht jaar van de Oekraïense maffia gevaar te vrezen heeft.
4. Eiseres heeft bij brief van 28 juni 2001 een gelegaliseerde ongehuwdverklaring overgelegd met het verzoek aan de rechtbank dit mee te nemen in zijn beslissing, aangezien het buitensporig hard zou zijn dit na te laten. Eiseres zal in dat geval een nieuwe aanvraag moeten indienen, waarop dan wel een positieve beslissing valt te verwachten.
IV. OVERWEGINGEN
1. Op dit beroep is oud recht (Vw 1965 en Vc 1994) van toepassing.
2. De aanvraag van eiseres om een vergunning tot verblijf bij partner is afgewezen, omdat eiseres niet heeft voldaan aan de eisen genoemd in hoofdstuk B1/3 van de Vc 1994 door ten tijde van het bestreden besluit geen akte betreffende haar ongehuwde staat over te leggen. In beroep heeft eiseres alsnog een ongehuwdverklaring overgelegd, die is afgegeven door de Oekraïense ambassade in Den Haag.
3. In de bij deze uitspraak bijgevoegde zaak (AWB 01/4654) speelde deze kwestie betreffende het overleggen van een akte van ongehuwd zijn eveneens. In die zaak heeft deze rechtbank en zittingsplaats overwogen dat verweerder nader dient te motiveren waarom de akte niet als bewijs voor een eerdere stelling betreffende de ongehuwde staat kan gelden. De rechtbank is van oordeel dat deze vraag zich ook in de onderhavige zaak voordoet. De akte is in onderhavige zaak niet gelegaliseerd, maar ter zitting heeft verweerder aangegeven dat, nu het stuk is afgegeven door de Oekraïense ambassade in Den Haag, van de juistheid van de akte wordt uitgegaan. Verweerder kon niet aangeven of legalisatie nu nog nodig is. De rechtbank is van oordeel dat indien verweerder alsnog de legalisatie wenst tegen te werpen, hij dan nader dient te motiveren welke functie deze legalisatie heeft, nu niet wordt betwist dat de verklaring van de Oekraïense ambassade afkomstig is.
4. Het bestreden besluit kan op grond van het bovenstaande niet in stand blijven en dient te worden vernietigd wegens strijd met artikel 7:12 van de Awb. Het beroep wordt derhalve gegrond verklaard. Verweerder zal opnieuw op het bezwaar moeten beslissen met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen. Hetgeen overigens door partijen naar voren is gebracht kan gelet op het vorengaande buiten bespreking blijven.
5. Gelet op het voorgaande is er aanleiding om verweerder als in het ongelijk gestelde partij te veroordelen in de kosten die eiseres in verband met de behandeling van het beroep bij de rechtbank redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten zijn begroot op 644 ,- euro als kosten van verleende rechtsbijstand.
6. Op grond van het bepaalde in artikel 8:74 van de Awb wijst de rechtbank de Staat der Nederlanden aan als rechtspersoon ter vergoeding van het door eiseres betaalde griffierecht.
V. BESLISSING
De rechtbank
1. verklaart het beroep gegrond;
2. vernietigt het bestreden besluit;
3. bepaalt dat verweerder een nieuw besluit neemt met inachtneming van deze uitspraak;
4. veroordeelt verweerder in de proceskosten, begroot op 644 ,- euro (zegge: zeshonderdvierenveertig euro), te betalen door de Staat der Nederlanden aan eiseres;
5. wijst de Staat der Nederlanden aan als rechtspersoon ter vergoeding van het door eiseres betaalde griffierecht ad € 102,10- euro (zegge: honderdtwee euro en tien eurocent).
Deze uitspraak is gedaan en uitgesproken in het openbaar op 3 juli 2002, door mr. F. Salomon, rechter, in tegenwoordigheid van mr. J.E. Nicolai, griffier.
Afschrift verzonden op: 16 juli 2002
Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep open.