ECLI:NL:RBSGR:2002:AE8942

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
7 oktober 2002
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
09-900146-02
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • M. Elkerbout
  • A. Geeve
  • B. Bergman
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot doodslag met longdrinkglas tijdens conflict

In deze zaak heeft de rechtbank 's-Gravenhage op 7 oktober 2002 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van poging tot doodslag. De verdachte had tijdens een conflict, waarbij zijn 3-jarig zoontje betrokken was, een longdrinkglas in zijn hand en heeft dit glas gebruikt om het slachtoffer te raken. De verdediging voerde aan dat de verdachte in een reflex handelde en dat er geen opzet was, maar de rechtbank oordeelde dat de beweging opzettelijk was. Daarnaast werd een beroep op putatief noodweer-exces afgewezen, omdat er geen objectieve aanleiding was voor de verdachte om aan te nemen dat hij aangevallen werd.

De rechtbank overwoog dat het letsel dat het slachtoffer opliep, een snee van de adamsappel tot het jukbeen, ernstig was en dat de verdachte veel pijn en leed had veroorzaakt. De rechtbank oordeelde dat de verdachte niet alleen strafbaar was, maar ook dat de schade die het slachtoffer had geleden, moest worden vergoed. De benadeelde partij had een vordering tot schadevergoeding ingediend, die gedeeltelijk werd toegewezen. De rechtbank kende een bedrag van € 4.195,95 toe voor materiële en immateriële schade, maar wees een deel van de vordering af, waaronder de kosten voor taxi en de vrije dagen van de partner van het slachtoffer.

De rechtbank legde de verdachte een taakstraf op van 240 uren en een voorwaardelijke gevangenisstraf van 12 maanden, met een proeftijd van 2 jaar. De rechtbank oordeelde dat de straffen in overeenstemming waren met de ernst van het gepleegde feit en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Dit vonnis is een voorbeeld van hoe de rechtbank omgaat met geweldsmisdrijven en de gevolgen daarvan voor slachtoffers en daders.

Uitspraak

RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE
SECTOR STRAFRECHT
MEERVOUDIGE KAMER
(VERKORT VONNIS)
parketnummer 09-900146-02
rolnummer 0001
's-Gravenhage, 7 oktober 2002.
De rechtbank 's-Gravenhage, rechtdoende in strafzaken, heeft het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats],
wonende te [woonplaats], [adres].
De terechtzitting.
Het onderzoek is gehouden ter terechtzitting van 23 september 2002.
De verdachte, bijgestaan door de raadsvrouw mr S.I. Kouwenhoven, is verschenen en gehoord.
Er heeft zich een benadeelde partij gevoegd.
De officier van justitie mr Van der Leeuw heeft gevorderd dat verdachte terzake van het hem bij dagvaarding primair tenlastegelegde wordt veroordeeld tot een werkstraf voor de duur van 240 uren en tot een gevangenisstraf voor de duur van 6 maanden, geheel voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar.
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot toewijzing van de vordering van de benadeelde partij voor wat betreft de materiële schade en tot toewijzing ex aequo et bono van de immateriële schade, onder oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De telastlegging.
Aan verdachte is telastgelegd hetgeen is vermeld in de ingevoegde fotokopie van de dagvaarding, gemerkt A.
De bewijsmiddelen.
P.M.
De bewezenverklaring.
Door de voormelde inhoud van vorenstaande bewijsmiddelen staan de daarin genoemde feiten en omstandigheden vast en is de rechtbank op grond daarvan tot de overtuiging gekomen en acht zij wettig bewezen, dat verdachte het bij dagvaarding primair vermelde feit heeft begaan, met dien verstande, dat de rechtbank bewezen acht -en als hier ingelast beschouwt, zulks met verbetering van eventueel in de telastlegging voorkomende type- en taalfouten, zoals weergegeven in de bewezenverklaring, door welke verbetering verdachte niet in de verdediging is geschaad- de inhoud van de telastlegging, zoals deze is vermeld in de fotokopie daarvan, gemerkt B.
Bewijsoverweging / beoordeling verweer schulduitsluitingsgrond
De raadsvrouw heeft aangevoerd, dat verdachte, die een longdrinkglas in zijn hand had het slachtoffer daarmee in een reflex heeft geraakt, zodat van opzettelijk handelen geen sprake is. Nu die opzet niet bewezen kan worden, moet vrijspraak volgen, aldus de raadsvrouw.
De rechtbank is op grond van het verhandelde ter zitting en de processtukken van oordeel dat de beweging die verdachte maakte een opzettelijke was.
Subsidiair heeft zij aangevoerd, dat er sprake was van putatief noodweer-exces. Verdachte veronderstelde een directe aanval. Toen hij die veronderstelde aanval afweerde, handelde verdachte in een hevige gemoedsbeweging, zodat van een noodweerexces sprake is.
De rechtbank is van oordeel dat niet aannemelijk is geworden dat sprake was van enige objectief bepaalbare aanleiding voor verdachte om aan te nemen dat hij aangevallen werd, zodat het beroep op putatief noodweerexces niet kan slagen.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde en van de verdachte.
Het bewezenverklaarde is volgens de wet strafbaar, omdat het na te melden misdrijf oplevert.
Verdachte is deswege strafbaar, nu geen strafuitsluitingsgronden aannemelijk zijn geworden.
Strafmotivering.
Na te melden straffen zijn in overeenstemming met de ernst van het gepleegde feit, de omstandigheden, waaronder het is begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals van een en ander tijdens het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Voorts wordt het volgende overwogen. Verdachte is naar aanleiding van een incident waarbij zijn 3-jarig zoontje was betrokken, op het slachtoffer afgestapt om verhaal te halen. Verdachte had op dat moment een longdrinkglas in zijn hand. Op enig moment heeft hij met het glas in de hand uitgehaald naar de hals en het gezicht van het slachtoffer. Het glas is gebroken en het slachtoffer is met het gebroken glas geraakt. Het slachtoffer heeft hierbij een snee opgelopen van adamsappel tot jukbeen. Na het incident is verdachte naar huis gegaan, zonder om te zien naar het ernstig bloedende slachtoffer. Dat het letsel (relatief) beperkt is gebleven tot een zenuwbeschadiging en een groot litteken is geenszins aan verdachte te danken geweest. Gelet op het feit dat de wond zich slechts op een halve centimeter van de halsslager bevond, had verdachtes actie de dood van het slachtoffer tot gevolg kunnen hebben.
Verdachte heeft het slachtoffer veel pijn en leed toegebracht. Naar te vrezen valt zal hij nog lange tijd pijn lijden. Ook zijn gevoel van veiligheid is fundamenteel aangetast. Het feit grijpt daardoor diep in in het leven van hem en zijn omgeving. Bovendien wordt het slachtoffer vanwege het grote litteken in gezicht en hals voor de rest van zijn leven dagelijks onwillekeurig aan het feit herinnerd.
Verdachte is blijkens een uittreksel uit het Algemeen Documentatieregister niet eerder wegens geweldsmisdrijven veroordeeld.
Op grond van het hiervoor overwogene is de rechtbank van oordeel dat niet volstaan kan worden met de straf die de officier van justitie gevorderd heeft. De rechtbank zal verdachte derhalve naast de maximale werkstraf een zwaardere voorwaardelijke gevangenisstraf opleggen dan door de officier van justitie is gevorderd.
De vordering van de benadeelde partij.
[benadeelde partij], wonende te [woonplaats], heeft zich als benadeelde partij gevoegd ter zake van de vordering tot schadevergoeding, groot € 251.525,95.
Deze vordering, voorzover deze betrekking heeft op de posten kleding (meerdere posten), apothekerskosten, telefoonkosten en benzinekosten is door de verdediging niet weersproken, en is voor wat betreft een van de kledingposten door een bij het voegingsformulier gevoegde overgelegd bescheid gestaafd, terwijl die vordering, die eenvoudig van aard is, rechtstreeks - naar uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken - haar grondslag vindt in het bij dagvaarding primair aan verdachte telastgelegde en bewezenverklaarde feit.
De rechtbank bepaalt derhalve dat de benadeelde partij ontvankelijk is in zijn vordering en zal deze vordering voor wat betreft de gemelde posten toewijzen.
De kosten van de taxi, schoonmaakster en de vrije dagen van de partner van het slachtoffer zijn door de verdediging betwist. Eveneens is de hoogte van de immateriële schadevergoeding betwist, met referte aan het oordeel van de rechtbank.
Wat betreft het verzoek de vergoeding van de kosten van de taxi overweegt de rechtbank dat dit onvoldoende onderbouwd is. De rechtbank zal de benadeelde partij derhalve niet-ontvankelijk verklaren in dit deel van zijn vordering en bepalen dat hij dit deel van zijn vordering bij de civiele rechter kan aanbrengen.
Het financiële nadeel vanwege de vrije dagen die de partner heeft opgenomen is geen schade die door het slachtoffer is geleden, zodat deze vergoeding niet voor toewijzing in aanmerking komt. De rechtbank wijst derhalve dit deel van de vordering af.
Naar het oordeel van de rechtbank zijn de kosten voor de schoonmaakster toewijsbaar als schade die door het slachtoffer geleden is, terwijl de kosten niet onredelijk hoog zijn. De rechtbank wijst deze post geheel toe.
De rechtbank bepaalt de vergoeding voor de immateriële schadevergoeding ex aequo et bono op een bedrag groot € 3.250,--. De rechtbank baseert zich daarbij op de hoogte van immateriële schadevergoedingen in vergelijkbare zaken.
De rechtbank zal derhalve per saldo een bedrag groot € 4.195,95 als schadevergoeding voor de posten kleding (meerdere posten), apothekerskosten, telefoonkosten, benzinekosten, kosten schoonmaakster en immateriële schade toewijzen, de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in zijn vordering tot vergoeding van de taxikosten en de vordering voor het anders (post vrije dagen partner) of meer gevorderde afwijzen.
Schadevergoedingsmaatregel.
Nu verdachte jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het primair bewezenverklaarde strafbare feit is toegebracht en verdachte voor dit feit zal worden veroordeeld, zal de rechtbank aan verdachte de verplichting opleggen tot betaling aan de staat van een bedrag groot € 4.195,95, ten behoeve van het slachtoffer genaamd [benadeelde partij].
De toepasselijke wetsartikelen.
De artikelen 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 24c, 36f, 45 en 287 van het Wetboek van Strafrecht.
Beslissing.
De rechtbank,
verklaart in voege als overwogen wettig en overtuigend bewezen, dat verdachte het bij dagvaarding primair telastgelegde feit heeft begaan en dat het bewezene uitmaakt:
POGING TOT DOODSLAG;
verklaart het bewezene en verdachte deswege strafbaar;
veroordeelt verdachte te dier zake tot:
een taakstraf, bestaande uit een werkstraf, zijnde het verrichten van onbetaalde arbeid, voor de duur van 240 uren;
bepaalt, dat de maatstaf volgens welke de aftrek overeenkomstig artikel 27 Wetboek van Strafrecht zal geschieden op 2 uur per dag, zodat 238 uren werkstraf resteren;
beveelt, voor het geval de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de tijd van 119 dagen;
in verzekering gesteld op : 18 februari 2002;
in voorlopige hechtenis gesteld op : 19 februari 2002;
welke voorlopige hechtenis werd opgeschort op : 19 februari 2002;
veroordeelt verdachte voorts tot:
gevangenisstraf voor de duur van 12 maanden;
bepaalt, dat die straf niet zal worden tenuitvoergelegd, zulks onder de algemene voorwaarde, dat de veroordeelde zich voor het einde van de hierbij op 2 jaar vastgestelde proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
heft op het opgeschorte bevel tot voorlopige hechtenis;
wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij gedeeltelijk toe en veroordeelt verdachte:
om tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan [benadeelde partij], wonende te [woonplaats], [adres], een bedrag van € 4.195,95, met veroordeling tevens in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot deze uitspraak begroot op nihil, en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
bepaalt dat de benadeelde partij [benadeelde partij] voornoemd niet-ontvankelijk is in zijn vordering voor wat betreft de vergoeding van de taxikosten, en dat deze dit deel van zijn vordering bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen;
wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij voor het overige af;
legt aan verdachte op de verplichting tot betaling aan de staat van een bedrag groot € 4,195,95 ten behoeve van het slachtoffer genaamd [benadeelde partij];
bepaalt dat in geval noch volledige betaling noch volledig verhaal van het verschuldigde bedrag volgt - onder handhaving van voormelde verplichting - vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van 45 dagen;
bepaalt dat voldoening van de ene betalingsverplichting de andere doet vervallen;
verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte bij dagvaarding meer of anders is telastgelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Dit vonnis is gewezen door
mrs Elkerbout, voorzitter,
Geeve en Bergman, rechters,
in tegenwoordigheid van mr Smelt, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 7 oktober 2002.