ECLI:NL:RBSGR:2002:AE9014

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
7 oktober 2002
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
09-900490-02
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • A. Elkerbout
  • J. Geeve
  • M. Bergman
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Brandstichting in echtelijke woning met gevolgen voor de benadeelde partij

In deze zaak heeft de Rechtbank 's-Gravenhage op 7 oktober 2002 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte, geboren in Senegal en zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland. De officier van justitie, mr. Hemstede, had gevorderd dat de verdachte vrijgesproken zou worden van het tenlastegelegde feit onder 2, en dat hij voor het feit onder 1 veroordeeld zou worden tot een werkstraf van 240 uren, subsidiair 120 dagen hechtenis, en een voorwaardelijke gevangenisstraf van 9 maanden met een proeftijd van 2 jaar. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van het tweede tenlastegelegde feit, maar heeft hem wel schuldig bevonden aan het opzettelijk stichten van brand in de echtelijke woning, wat gemeen gevaar voor goederen met zich meebracht.

De rechtbank overwoog dat de verdachte uit frustratie over zijn mislukte huwelijk en woede jegens zijn vrouw de brand had gesticht. De verdachte had ter zitting blijk gegeven van inzicht in zijn daden. De rechtbank heeft de omstandigheden waaronder de brandstichting plaatsvond in overweging genomen, waaronder het feit dat de verdachte ervoor had gezorgd dat de hond uit de woning was voordat hij de brand stichtte. De rechtbank heeft de vordering van de benadeelde partij tot schadevergoeding niet-ontvankelijk verklaard, omdat deze niet van zo eenvoudige aard was dat zij zich leende voor behandeling in het strafgeding.

De rechtbank heeft de straffen gemotiveerd door te verwijzen naar de ernst van het gepleegde feit en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. De opgelegde straffen zijn in overeenstemming met de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder het is begaan. De rechtbank heeft ook rekening gehouden met het feit dat de verdachte onbekend was in het Algemeen Documentatieregister en dat de reclassering een werkstraf adviseerde, gecombineerd met een voorwaardelijke gevangenisstraf. De rechtbank heeft uiteindelijk de verdachte veroordeeld tot een taakstraf van 240 uren en een voorwaardelijke gevangenisstraf van 9 maanden, met de bepaling dat de maatstaf voor de aftrek van de werkstraf 2 uur per dag bedraagt.

Uitspraak

RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE
SECTOR STRAFRECHT
MEERVOUDIGE KAMER
(VERKORT VONNIS)
parketnummer 09-900490-02
rolnummer 0008
's-Gravenhage, 7 oktober 2002.
De rechtbank 's-Gravenhage, rechtdoende in strafzaken, heeft het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] (Senegal),
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland.
De terechtzitting.
Het onderzoek is gehouden ter terechtzitting van 23 september 2002.
De verdachte, bijgestaan door de raadsman mr Dhalganjansing, is verschenen en gehoord.
Er heeft zich een benadeelde partij gevoegd.
De officier van justitie mr Hemstede heeft gevorderd dat verdachte terzake van het hem bij dagvaarding onder 2 tenlastegelegde wordt vrijgesproken en dat verdachte terzake van het hem bij dagvaarding onder 1 tenlastegelegde wordt veroordeeld tot een werkstraf voor de duur van 240 uren, subsidiair 120 dagen hechtenis en tot een gevangenisstraf voor de duur van 9 maanden, geheel voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar.
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot niet-ontvankelijk verklaring van de benadeelde partij.
De tenlastelegging.
Aan verdachte is tenlastegelegd hetgeen is vermeld in de ingevoegde fotokopie van de dagvaarding, gemerkt A.
Vrijspraak.
De rechtbank acht op grond van het onderzoek ter terechtzitting niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen verdachte bij dagvaarding onder 2 is tenlastegelegd, zodat hij daarvan dient te worden vrijgesproken.
De bewijsmiddelen.
P.M.
De bewezenverklaring.
Door de voormelde inhoud van vorenstaande bewijsmiddelen staan de daarin genoemde feiten en omstandigheden vast en is de rechtbank op grond daarvan tot de overtuiging gekomen en acht zij wettig bewezen, dat verdachte het bij dagvaarding onder 1 vermelde feit heeft begaan, met dien verstande, dat de rechtbank bewezen acht -en als hier ingelast beschouwt, zulks met verbetering van eventueel in de tenlastelegging voorkomende type- en taalfouten, zoals weergegeven in de bewezenverklaring, door welke verbetering verdachte niet in de verdediging is geschaad- de inhoud van de tenlastelegging, zoals deze is vermeld in de fotokopie daarvan, gemerkt B.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde en van de verdachte.
De raadsman heeft een beroep gedaan op noodweer. Naar stelling van de raadsman zag verdachte dat het 'verkeerd ging' met zijn gezin. Verdachte zou brand hebben gesticht om deze ontwikkeling een halt toe te roepen.
Ten aanzien van dit verweer overweegt de rechtbank het volgende:
Er is geen sprake geweest van een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding van eigen of eens anders lijf, eerbaarheid of goed, waartegen verdachte zich noodzakelijkerwijs moest verdedigen.
De rechtbank verwerpt derhalve het verweer.
Het bewezenverklaarde is volgens de wet strafbaar, omdat het na te melden misdrijf oplevert.
Verdachte is deswege strafbaar, nu geen strafuitsluitingsgronden aannemelijk zijn geworden.
Strafmotivering.
Na te melden straffen zijn in overeenstemming met de ernst van het gepleegde feit, de omstandigheden, waaronder het is begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals van een en ander tijdens het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Voorts wordt het volgende overwogen. Verdachte heeft in een aantal kamers van de echtelijke woning terpentine uitgegoten en vervolgens brand gesticht in die woning. De rechtbank heeft de indruk gekregen dat verdachte rekening heeft gehouden met de toestand ter plaatse en ook de hond eerst uit het pand heeft gelaten, alvorens de brand aan te steken.
Verdachte is tot zijn daad gekomen uit frustratie over het mislukken van zijn huwelijk en, in verband daarmee, woede jegens zijn vrouw. De wijze waarop hij aan die gevoelens uiting heeft gegeven is volstrekst onaanvaardbaar. Verdachte heeft er ter zitting blijk van gegeven dat thans in te zien.
In het voordeel heeft de rechtbank meegewogen, dat uit een uittreksel uit het Algemeen Documentatieregister blijkt, dat verdachte in dat register onbekend is.
De rechtbank heeft acht geslagen op een voorlichtingsrapport van de Stichting Reclassering Nederland, ressort Den Haag, betreffende verdachte, d.d. 9 september 2002. In dat rapport adviseert de reclassering verdachte een werkstraf op te leggen, gecombineerd met een voorwaardelijke gevangenisstraf.
Gelet op het bovenstaande is de rechtbank van oordeel dat de op te leggen straffen passend en geboden zijn.
De vordering van de benadeelde partij.
[benadeelde partij], wonende te [woonplaats], heeft zich als benadeelde partij gevoegd ter zake van de vordering tot schadevergoeding, groot € 342.255,45.
De rechtbank zal de benadeelde partij niet ontvankelijk verklaren in haar vordering tot schadevergoeding, aangezien de vordering niet van zo eenvoudige aard is dat zij zich leent voor behandeling in het strafgeding.
De toepasselijke wetsartikelen.
De artikelen 14a, 14b, 14c, 22c, 22d en 157 van het Wetboek van Strafrecht.
Beslissing.
De rechtbank,
verklaart niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het hem bij dagvaarding onder 2 tenlastegelegde heeft begaan en spreekt hem daarvan vrij;
verklaart in voege als overwogen wettig en overtuigend bewezen, dat verdachte het bij dagvaarding 1 tenlastegelegde feit heeft begaan en dat het bewezene uitmaakt:
OPZETTELIJK BRAND STICHTEN, TERWIJL DAARVAN GEMEEN GEVAAR VOOR GOEDEREN TE DUCHTEN IS;
verklaart het bewezene en verdachte deswege strafbaar;
veroordeelt verdachte te dier zake tot:
een taakstraf, bestaande uit een werkstraf, zijnde het verrichten van onbetaalde arbeid, voor de duur van 240 uren;
bepaalt, dat de maatstaf volgens welke de aftrek overeenkomstig artikel 27 Wetboek van Strafrecht zal geschieden op 2 uur per dag, zodat 158 uren werkstraf resteren;
beveelt, voor het geval de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de tijd van 79 dagen;
in verzekering gesteld op : 14 juni 2002;
in voorlopige hechtenis gesteld op : 17 juni 2002;
welke voorlopige hechtenis werd geschorst met ingang van: 25 juli 2002;
veroordeelt verdachte voorts tot:
gevangenisstraf voor de duur van 9 maanden;
bepaalt, dat die straf niet zal worden tenuitvoergelegd, zulks onder de algemene voorwaarde, dat de veroordeelde zich voor het einde van de hierbij op 2 jaar vastgestelde proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
heft op het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis;
bepaalt dat de benadeelde partij niet ontvankelijk is in haar vordering tot schadevergoeding, en dat deze haar vordering bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen;
bepaalt dat de benadeelde partij en verdachte ieder de eigen kosten draagt;
verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte bij dagvaarding meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Dit vonnis is gewezen door
mrs Elkerbout, voorzitter,
Geeve en Bergman, rechters,
in tegenwoordigheid van mr Smelt, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 7 oktober 2002.