ECLI:NL:RBSGR:2002:AE9412

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
23 oktober 2002
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
09-004026-02
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • Kalk
  • Van Delden
  • Kuijer
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verduistering en valsheid in geschrift door hoofdagent van politie

In deze zaak heeft de Rechtbank 's-Gravenhage op 23 oktober 2002 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die als hoofdagent van politie werkzaam was. De verdachte was belast met het bijhouden van de administratie van vuurwapens en het 'ruimen' van de wapenkamer. Hij heeft echter een aanzienlijk aantal vuurwapens verkocht aan een bekende persoon en daarbij valselijk verlofaanvragen opgemaakt. Tevens heeft hij vuurwapens voor zichzelf toegeëigend en deze valselijk op zijn verlof bijgeschreven. De rechtbank heeft deze feiten zwaar aangerekend, vooral omdat de verdachte in zijn functie als hoofdagent de integriteit van het openbaar gezag diende te waarborgen, wat hij ernstig heeft geschaad. De verdachte heeft financieel voordeel behaald uit zijn daden.

De rechtbank heeft ook rekening gehouden met niet bij dagvaarding telastgelegde strafbare feiten, waaronder verduistering en valsheid in geschrift, die in de periode van 1994 tot 1996 zijn gepleegd. De verdachte heeft deze feiten erkend, en de officier van justitie heeft aangegeven dat er geen verdere vervolging zal plaatsvinden. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld voor verduistering en valsheid in geschrift, gepleegd door een ambtenaar, en heeft een werkstraf van 240 uur opgelegd, te vervangen door 4 maanden hechtenis indien deze niet naar behoren wordt verricht, en een geldboete van €1.500,-, subsidiair 30 dagen hechtenis.

De rechtbank heeft in haar overwegingen ook gekeken naar de omstandigheden waaronder de feiten zijn gepleegd, zoals het gebrek aan controle op de werkzaamheden van de verdachte en het feit dat hij niet eerder met justitie in aanraking is geweest. De rechtbank achtte een werkstraf en geldboete passend en geboden, gezien de ernst van de feiten en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. De toepasselijke wetsartikelen zijn onder andere de artikelen 22c, 22d, 23, 24, 24c, 44, 57, 225 en 321 van het Wetboek van Strafrecht.

Uitspraak

RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE
SECTOR STRAFRECHT
MEERVOUDIGE KAMER
(VERKORT VONNIS)
parketnummer 09-004026/02
's-Gravenhage, 23 oktober 2002.
De rechtbank 's-Gravenhage, rechtdoende in strafzaken, heeft het navolgende vonnis gewezen in de door de politierechter naar de meervoudige strafkamer verwezen zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats],
wonende te [woonplaats], [adres].
De terechtzitting.
Het onderzoek is gehouden ter terechtzitting van 9 oktober 2002.
De verdachte, bijgestaan door de raadsman mr Duijvelshoff, is verschenen en gehoord.
De officier van justitie mr Van der Bel heeft gevorderd dat verdachte terzake van het hem bij dagvaarding onder 1, 2 en 3 telastgelegde - rekening houdend met de ad informandum gevoegde feiten betreffende verduistering, alsmede de ad informandum gevoegde feiten betreffende valsheid in geschrift met als pleegdata "op of omstreeks 15 maart 1994", "op of omstreeks 3 maart 1995" en "op of omstreeks 7 maart 1996" - wordt veroordeeld tot een werkstraf voor de duur van 240 uur, te vervangen door 4 maanden hechtenis indien deze straf niet naar behoren wordt verricht, en een geldboete van euro 1.500,-, subsidiair 30 dagen hechtenis.
De telastlegging.
Aan verdachte is telastgelegd hetgeen is vermeld in de ingevoegde fotokopie van de dagvaarding, gemerkt A.
De bewijsmiddelen.
P.M.
De bewezenverklaring.
Door de voormelde inhoud van vorenstaande bewijsmiddelen - elk daarvan, ook in zijn onderdelen, gebruikt voor het bewijs van datgene waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft - staan de daarin genoemde feiten en omstandigheden vast en is de rechtbank op grond daarvan tot de overtuiging gekomen en acht zij wettig bewezen, dat verdachte de bij dagvaarding onder 1, 2 en 3 vermelde feiten heeft begaan, met dien verstande, dat de rechtbank bewezen acht - en als hier ingelast beschouwt, zulks met verbetering van eventueel in de telastlegging voorkomende type- en taalfouten, zoals weergegeven in de bewezenverklaring, door welke verbetering verdachte niet in de verdediging is geschaad - de inhoud van de telastlegging, zoals deze is vermeld in de fotokopie daarvan, gemerkt B.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde en van de verdachte.
Het bewezenverklaarde is volgens de wet strafbaar, omdat het na te melden misdrijven oplevert.
Verdachte is deswege strafbaar, nu geen strafuitsluitingsgronden aannemelijk zijn geworden.
Strafmotivering.
Na te melden straffen zijn in overeenstemming met de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden, waaronder zij zijn begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals van een en ander tijdens het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank overweegt voorts met betrekking tot de op te leggen straffen als volgt.
Verdachte heeft, als hoofdagent van politie, een fors aantal vuurwapens in dienstbetrekking verduisterd.
Verdachte, toentertijd hoofdagent van politie, was destijds als medewerker bijzondere wetten onder andere belast met het bijhouden van de administratie, waaronder verlofverlening, van (legale) vuurwapens. Verdachte was voorts belast met het "ruimen" van de wapenkamer van het bureau Delft-West van regiopolitie Haaglanden. Verdachte heeft in die hoedanigheid een aanzienlijk aantal vuurwapens aan een hem bekend persoon verkocht en, om dat feit in enkele gevallen te camoufleren, daarbij verlofaanvragen tot het voorhanden hebben van die vuurwapens valselijk opgemaakt. Ook heeft hij zichzelf vuurwapens toegeëigend en deze - valselijk - op zijn verlof bijgeschreven.
De rechtbank rekent het verdachte met name zwaar aan dat hij voornoemde feiten heeft begaan in zijn functie van hoofdagent van politie, in welke (voorbeeld)functie hij garant diende te staan voor de integriteit van het openbaar gezag. Verdachte heeft die integriteit ernstig geschaad.
Verdachte heeft door het plegen van de feiten tevens enig financieel voordeel behaald.
De rechtbank houdt in het voordeel van verdachte rekening met het feit dat van hogerhand nauwelijks controle op de werkzaamheden van verdachte was, mede waardoor verdachte gedurende langere tijd strafbare feiten kon plegen, alsmede het feit dat hij, blijkens een op zijn naam staand uittreksel uit het algemeen documentatieregister, niet eerder met justitie in aanraking geweest. Voorts houdt de rechtbank rekening met het feit dat verdachte thans niet meer bij de politie werkzaam is, zodat voor herhaling niet behoeft te worden gevreesd.
De rechtbank heeft mede in aanmerking genomen de niet bij dagvaarding telastgelegde strafbare feiten betreffende verduistering, alsmede de ad informandum gevoegde feiten betreffende valsheid in geschrift met als pleegdata "op of omstreeks 15 maart 1994", "op of omstreeks 3 maart 1995" en "op of omstreeks 7 maart 1996", waarvan een korte omschrijving staat vermeld op de dagvaarding.
Verdachte heeft deze feiten erkend en de officier van justitie heeft te kennen gegeven, dat dienaangaande geen verdere vervolging zal worden ingesteld.
Gelet op het vorenstaande acht de rechtbank een werkstraf en een geldboete als door de officier van justitie gevorderd passend en geboden.
De toepasselijke wetsartikelen.
De artikelen 22c, 22d, 23, 24, 24c, 44, 57, 225 en 321 van het Wetboek van Strafrecht.
Beslissing.
De rechtbank,
verklaart in voege als overwogen wettig en overtuigend bewezen, dat verdachte de bij dagvaarding onder 1, 2 en 3 telastgelegde feiten heeft begaan en dat het bewezene uitmaakt:
ten aanzien van feit 1:
VERDUISTERING, BEGAAN DOOR EEN AMBTENAAR TERWIJL HIJ DAARBIJ GEBRUIK MAAKT VAN MACHT, GELEGENHEID EN MIDDEL HEM DOOR ZIJN AMBT GESCHONKEN,
MEERMALEN GEPLEEGD;
ten aanzien van feiten 2 en 3:
VALSHEID IN GESCHRIFT, BEGAAN DOOR EEN AMBTENAAR TERWIJL HIJ DAARBIJ GEBRUIK MAAKT VAN MACHT, GELEGENHEID EN MIDDEL HEM DOOR ZIJN AMBT GESCHONKEN, MEERMALEN GEPLEEGD;
verklaart het bewezene en verdachte deswege strafbaar;
veroordeelt verdachte te dier zake tot:
taakstraf, bestaande uit:
een werkstraf, zijnde het verrichten van onbetaalde arbeid voor de tijd van 240 uren;
bepaalt de maatstaf volgens welke de aftrek overeenkomstig artikel 27 Wetboek van Strafrecht zal geschieden op 2 uur per dag, zodat 236 uren resteren;
in verzekering gesteld op : 18 september 2001,
in vrijheid gesteld op : 20 september 2001;
beveelt, voor het geval dat de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de tijd van 118 dagen;
en voorts:
een geldboete van euro 1.500,= bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 30 dagen hechtenis;
verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte bij dagvaarding meer of anders is telastgelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Dit vonnis is gewezen door
mrs Kalk, voorzitter,
Van Delden en Kuijer, rechters,
in tegenwoordigheid van Rietbroek, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 23 oktober 2002.