ECLI:NL:RBSGR:2002:AE9465

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
31 juli 2002
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
AWB 01/16867
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • E.H. de Jong-van Dooijeweert
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toekenning van een vergunning tot verblijf voor een zelfstandig kunstenaar met betrekking tot Nederlands cultureel belang

In deze zaak heeft de rechtbank 's-Gravenhage op 31 juli 2002 uitspraak gedaan in een bodemprocedure over de aanvraag van eiser A, een Jordaanse kunstenaar, voor een vergunning tot verblijf in Nederland. Eiser had op 24 november 1997 een aanvraag ingediend met als doel arbeid als zelfstandig kunstenaar. De aanvraag werd door de Staatssecretaris van Justitie afgewezen, omdat de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen (OCW) in drie adviezen had geconcludeerd dat er geen wezenlijk Nederlands cultureel belang was gediend met de aanwezigheid van eiser in Nederland. De rechtbank oordeelde dat de verweerder het negatieve advies van de minister niet zonder meer had mogen volgen. De rechtbank vond dat de minister onvoldoende had onderbouwd waarom de subsidieverlening door de Nationale Commissie voor Internationale samenwerking en Duurzame Ontwikkeling (NCDO) niet relevant was. De rechtbank stelde vast dat de Nederlandse overheid als subsidiegever de activiteiten van eiser als een Nederlands cultureel belang had aangemerkt, maar in het negatieve advies stelde dat er geen wezenlijk cultureel belang was. Dit leidde tot de conclusie dat de rechtbank het beroep van eiser gegrond verklaarde en het bestreden besluit vernietigde. De rechtbank droeg verweerder op om binnen acht weken na de uitspraak een nieuw besluit te nemen, op verbeurte van een dwangsom van € 115 per dag. Tevens werd de Staat der Nederlanden aangewezen als rechtspersoon ter vergoeding van het door eiser betaalde griffierecht van € 102,10.

Uitspraak

Rechtbank te 's-Gravenhage
zittinghoudende te Amsterdam
enkelvoudige kamer vreemdelingenzaken
Uitspraak
artikel 8:70 Algemene wet bestuursrecht (Awb)
jo artikel 71 Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000)
reg. nr.: AWB 01/16867 OVERIO
inzake: A, geboren op [...] 1967, van Jordaanse nationaliteit, wonende te B, eiser,
gemachtigde: mr. R.Hijma, advocaat te Utrecht,
tegen: de Staatssecretaris van Justitie, verweerder,
gemachtigde: mr. R.S. Mackor, advocaat bij Pels Rijcken & Droogleever Fortuijn, advocaten en notarissen te 's-Gravenhage.
I. PROCESVERLOOP
1. Op 24 november 1997 heeft eiser een aanvraag ingediend om verlening van een vergunning tot verblijf met als doel "arbeid als zelfstandig kunstenaar". Bij besluit van 13 november 1998 heeft verweerder deze aanvraag niet ingewilligd. Bij bezwaarschrift van 8 december 1998 heeft eiser tegen dit besluit bezwaar gemaakt. De gronden van het bezwaar zijn ingediend bij brief van 30 december 1998. Op 9 februari 2001 is eiser gehoord door een ambtelijke commissie. Het bezwaar is bij besluit van 28 maart 2001 ongegrond verklaard.
2. Bij beroepschrift van 12 april 2001 heeft eiser tegen dit besluit beroep ingesteld bij de rechtbank. De rechtbank heeft partijen meegedeeld het beroep versneld te zullen behandelen. De gronden van het beroep zijn ingediend bij brief van 18 mei 2001 en aangevuld bij brief met bijlagen van 27 mei 2002. Op 21 februari 2002 zijn de op de zaak betrekking hebbende stukken van verweerder ter griffie ontvangen. In het verweerschrift van 31 mei 2002 heeft verweerder geconcludeerd tot ongegrondverklaring van het beroep.
3. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 25 juni 2002. Eiser is aldaar in persoon verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door zijn voornoemde gemachtigde.
II. FEITEN
1. In dit geding gaat de rechtbank uit van de volgende feiten.
2. Eiser is op 8 februari 1995 Nederland ingereisd. Op 10 februari 2002 heeft eiser een aanvraag om toelating als vluchteling alsmede een aanvraag voor een vergunning tot verblijf wegens klemmende redenen van humanitaire aard ingediend. Beide aanvragen zijn niet ingewilligd. Het tegen deze afwijzingen ingestelde beroep is bij uitspraak van 28 augustus 1997 door deze rechtbank, zittingsplaats 's-Gravenhage, ongegrond verklaard.
3. Verweerder heeft in het kader van eisers aanvraag van 24 november 1997 de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen (hierna: OC &W) drie maal om advies gevraagd. In reactie op het eerste verzoek is namens de Minister van OC & W een brief van 18 september 1996 inzake het toetsingskader van het Ministerie van OC & W alsmede een individueel advies van 1 oktober 1998, omtrent het al dan niet aanwezige Nederlandse culturele belang bij de aanwezigheid van eiser hier te lande, aan verweerder verstrekt. Op 20 augustus 1999 en 27 oktober 2000 is namens de Minister van OC & W een tweede en een derde advies verstrekt.
De inhoud van deze brief en adviezen komen -kort weergegeven- op het volgende neer:
Brief van de Minister van OC & W 18 september 1996 waarin het toetsingskader van de Minister van OC & W uiteen wordt gezet: Op voorhand is er geen gebrek in Nederland aan een bepaalde categorie kunstenaars. Ten aanzien van deze beroepsgroep is veeleer beleid in voorbereiding om de jaarlijkse groei ten gevolge van de uitstroom uit de kunstvakopleidingen te beperken. Een vreemdeling die bij zijn verzoek om een vergunning tot verblijf geen andere grond kan aanvoeren dan zijn verlangen om zich in Nederland als kunstenaar te vestigen, moet rekenen op een negatief advies over het wezenlijk culturele belang van zijn aanwezigheid hier te lande. In het kunstbeleid is het echter een aanvaard beginsel dat aan de instellingen op het terrein van de cultuur wordt overgelaten wie zij bij hun activiteiten betrekken, om optimale kwaliteit te garanderen. De Minister van OC & W bekijkt dan ook of de vreemdeling kan aantonen dat er een concrete behoefte bestaat bij een instelling, die activiteiten ontplooit op het cultuurterrein, aan juist zijn aanwezigheid. Als de vreemdeling een stuk kan overleggen, waarop een culturele instelling aangeeft concreet - een adhesiebetuiging alleen is niet genoeg - de aanwezigheid van de vreemdeling nodig te hebben met het oog op bepaalde nadere omschreven activiteiten, dan kan op basis van die gegevens een positief advies worden afgegeven.
Advies van de Minister van OC &W van 1 oktober 1998:
De Minister van OC & W heeft de behoefte van een gerenommeerde Nederlandse instelling op cultureel gebied aan de aanwezigheid van eiser op basis van de overgelegde stukken niet kunnen vaststellen. Uit deze stukken blijkt weliswaar dat eiser gedurende zijn verblijf hier te lande enige culturele activiteiten heeft ontplooid maar dit wordt onvoldoende geacht om in dit geval te spreken van een bijzondere verbondenheid met of positie in het Nederlandse kunstleven. Evenmin zijn er aanwijzingen gevonden waaruit blijkt dat de bezigheden van eiser zo uniek zijn dat een wezenlijk nieuw en onmisbaar element toegevoegd wordt aan het Nederlandse cultuuraanbod.
Negatief advies, geen wezenlijk Nederlands cultureel belang.
Advies van de Minister van OC &W van 20 augustus 1999:
Uit de meegezonden stukken is gebleken dat eiser werkzaamheden heeft verricht voor politiek-cultureel centrum 'De Balie' te Amsterdam. Met die werkzaamheden was wel een wezenlijk Nederlands cultureel belang gemoeid. Op dit moment is men bezig met een nieuw project waarbij eiser mogelijk betrokken zal zijn, maar dit project bevindt zich nog in een zeer voorlopig stadium. "Ik kan mij voorstellen dat u de heer A een vergunning tot verblijf geeft voor de duur van projecten bij De Balie. Nu er geen sprake is van een concreet uitzicht op betrokkenheid bij een volgend project kan ik niet anders dan het eerdere negatieve advies handhaven".
Advies van de Minister van OC & W van 27 oktober 2000:
Uit de stukken gevoegd bij het derde adviesverzoek is de Minister van OC & W gebleken dat eiser inmiddels geen werkzaamheden meer verricht voor De Balie maar een eigen film produceert. Weliswaar heeft de Nationale Commissie voor internationale samenwerking en Duurzame Ontwikkeling eind 1999 voor deze productie een subsidie verleend, maar deze commissie ressorteert onder de minister voor Ontwikkelingssamenwerking. Hoewel de Minister van OC & W daarnaast uit de stukken kan opmaken dat eiser de synopsis van dit docudrama in februari jl. ter beoordeling aan de Nederlandse Programma Stichting alsmede aan het Nederlands Fonds voor de Film heeft voorgelegd, heeft de Minister van OC & W geen enkele aanwijzing aangetroffen waaruit blijkt dat een culturele instelling concreet de aanwezigheid van eiser nodig heeft met het oog op bepaalde, nader omschreven activiteiten. Gezien het bovenstaande wordt de eerdere conclusie gehandhaafd dat met de aanwezigheid van eiser in Nederland geen wezenlijk Nederlands cultureel belang wordt gediend.
4. Eiser heeft ter ondersteuning van zijn stellingen de volgende stukken overgelegd:
- Een kopie van een Jordaans diploma op naam gesteld van eiser van 21 juli 1986;
- Een kopie van een brief van Stichting de Balie van 13 augustus 1997 omtrent eisers bijzondere visuele werk;
- Kopieën van afdrukken van foto's van een foto-expositie van eiser van 27 september 1997;
- Een kopie van een brief van Berthold van Maris, journalist, van 4 oktober 1997 omtrent zijn samenwerking met eiser;
- Een kopie van een aanbevelingsbrief van Omroep van Migranten SEGLO gevestigd te Utrecht van 3 november 1997 omtrent zijn werkzaamheden als vrijwillig cameraman en programmamaker;
- Een kopie van een brief van Stichting Meander Produkties van 4 november 1997 omtrent eisers audio visuele talenten en werkzaamheden;
- Een kopie van een brief van M.W.M. Willemsen van 7 november 1997 gericht aan eiser omtrent zijn kwaliteiten;
- Een kopie van een brief van Stichting de Balie van 12 november 1997 omtrent een video-opdracht bestemd voor eiser;
- Een kopie van een uittreksel uit de Kamer van Koophandel van 16 december 1997;
- Een kopie van een biografie van eiser van onbekende datum eindigend in 1997;
- Een kopie van een brief van eiser zelf gericht aan de Korpschef van 8 februari 1998;
- Een kopie van een programma van het Video Festival te Utrecht op 26 april 1998 waarop een video van eiser wordt vertoond, het betreft een muzikale impressie van de bewoners van Lombok;
- Een kopie van een brief van Stichting voor Interculturele projecten van 4 augustus 1998 gericht aan eiser waarin hij wordt uitgenodigd voor het Racism Beat it Festival van 16 augustus 1998;
- Een kopie van een aankondiging omtrent een filmpje van de hand van eiser welke op het Rascism Beat it Festival van 16 augustus 1998 zal worden vertoond;
- Een kopie van een brief van Ayloul Film Productions gevestigd te Amsterdam gericht aan eiser van 22 oktober 1998 waarin hem een baan als Junior Creative Director wordt aangeboden;
- Een kopie van een brief van Volksbuurtmuseum Wijk C gevestigd te Utrecht van 14 december 1998 omtrent eisers werkzaamheden als fotograaf voor deze organisatie;
- Een kopie van een brief van Salaam Produkties van 19 december 1998 omtrent de uitgebreide samenwerking met eiser;
- Een kopie van een brief van Intercultureel Centrum RASA gevestigd te Utrecht van 29 januari 1999 gericht aan de gemachtigde van eiser waarin wordt toegezegd dat zij in de toekomst zeker met eiser zullen samenwerken;
- Een kopie van een brief van Stichting de Balie te Amsterdam van 3 februari 1999 waarin gewezen wordt op een aantal programma's waarin eiser zou kunnen participeren;
- Een kopie van een brief van Stichting de Balie te Amsterdam van 8 maart 1999 waarin een nadere toelichting op deze programma's wordt gegeven;
- Een kopie van een contract tussen Stichting de Balie te Amsterdam en eiser van 7 mei 1999 voor de periode van mei 1999 tot juni 1999 voor zijn medewerking aan het programma Mythe van de Wijk III: De betonnen blok constructie;
- Een kopie van een brief van Omroep Utrecht van 18 augustus 1999 waarin zij eiser een uitzendgarantie geven voor de productie "Shatter Hassan";
- Een kopie van een subsidiebeschikking van 2 december 1999 van NCDO (Nationale Commissie voor Internationale samenwerking en duurzame ontwikkeling) ten behoeve van de financiering van eisers docudrama 'Shatter Hassan";
- Een kopie van een brief van de Nederlandse Programma Stichting (NPS) te Hilversum van 15 februari 2000 omtrent de ontvangst van de synopsis van de film 'Shatter Hassan";
- Een kopie van een brief van het Nederlands Fonds voor de film van 29 februari 2000 omtrent eisers idee voor de film 'Shatter Hassan";
- Een kopie van een toekenningsbesluit van de Gemeente Utrecht van 11 mei 2000 om de productie van de film "Shatter Hassan" te subsidiëren;
- Een kopie van een aanbevelingsbrief van Paul Bertram (werkzaam als dramaturg bij de VARA, NCRV en NPS) en adviseur bij het Stimuleringsfonds (ter subsidiering van Nederlandse televisie- en filmprodukties) van 15 februari 2001;
- Een press release omtrent de film "Shatter Hassan" welke naar aanleiding van de première van deze film op het Nederlands Filmfestival te Utrecht op 23 en 26 augustus 2001 zijn verschenen.
- Een kopie van een aanbevelingsbrief van Paul Augusteijn, directeur van Olivant BV te Amsterdam van onbekende datum;
- Diverse e-mails omtrent de productie en distributie van de film "Shatter Hassan";
- Een kopie van de synopsis van de film "Shatter Hassan" van onbekende datum.
III. STANDPUNTEN PARTIJEN
1. Verweerder stelt zich blijkens het bestreden besluit op het standpunt dat eiser niet in aanmerking komt voor een vergunning tot verblijf. Eiser kan geen geslaagd beroep doen op het beleid inzake verblijf als zelfstandige, neergelegd in hoofdstuk B12 van de Vreemdelingencirculaire 1994 (Vc 1994). De Minister van OC & W heeft namelijk met betrekking tot eisers projecten geoordeeld dat met zijn activiteiten, zijn werkzaamheden voor politiek-cultureel centrum 'De Balie' uitgezonderd, geen wezenlijk Nederlands cultureel belang is gemoeid. Op grond hiervan heeft de Minister van OC &W een negatief advies uitgebracht. Met eisers werkzaamheden aan zijn eigen film "Shatter Hassan" dient eisers aanwezigheid hier te lande evenmin een Nederlands cultureel belang, omdat niet is gebleken dat een culturele instelling hier te lande aanwezigheid van eiser nodig heeft met het oog op deze activiteiten. Voorts heeft eiser niet aangetoond, noch betwist, te beschikken over voldoende middelen van bestaan.
Gelet op het ontbreken van een wezenlijk Nederlands cultureel belang, hetgeen de belangrijkste voorwaarde is om in geval van eiser in het kader van het zogenoemde 'driejarenbeleid' een vergunning te kunnen verlenen, komt eiser niet in aanmerking voor een dergelijke vergunning.
Eisers beroep op een uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Arnhem, van 22 februari 2001 (gepubliceerd in JV 2001, 111) faalt gelet op het feit dat deze uitspraak een beroep betrof gericht tegen een niet-inwilliging van een verzoek om een vergunning tot verblijf met als doel arbeid als zelfstandige in economische zin. Dit betreft een aanvraag met andere toelatingsvoorwaarden waardoor gelijkheid met eisers beroep niet opgaat.
2. Eiser betwist dat met de door hem in de afgelopen jaren verrichte werkzaamheden geen cultureel Nederlands belang is gediend en dat verweerder ten onrechte een vergunning tot verblijf heeft geweigerd. Eiser verwijst hiertoe naar de door hem ingebrachte stukken. Voorts is door de trage en omslachtige besluitvorming van verweerder eiser in zijn ontwikkeling als kunstenaar en in de mate waarin hij zichzelf als kunstenaar in zijn levensonderhoud kan voorzien gefrustreerd. De veelheid van de door hem, in zeer moeilijke omstandigheden ontplooide activiteiten en de door hem overgelegde werkaanbiedingen laten er geen twijfel over bestaan dat hij als kunstenaar in zijn eigen levensonderhoud kan voorzien.
Voorts verwerpt verweerder ten onrechte eisers beroep op het driejarenbeleid. Eiser verwijst hiertoe naar eerder genoemde uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Arnhem, van 22 februari 2001. In deze uitspraak is de rechtbank namelijk van oordeel dat niet de voorwaarde 'van wezenlijk Nederlands economisch belang' de voornaamste voorwaarde is met betrekking tot de vereisten die aan een vergunning tot verblijf in het kader van 'verblijf als zelfstandige' worden gesteld, maar dat als belangrijkste voorwaarde geldt dat de vreemdeling een zelfstandig bedrijf exploiteert. Omgezet naar de situatie van eiser betekent dit dat niet het Nederlands cultureel belang de voornaamste voorwaarde is om aan het driejarenbeleid te voldoen, maar het feit dat hij als zelfstandig kunstenaar actief is.
3. Ter zitting heeft verweerder het in het bestreden besluit ingenomen standpunt gehandhaafd. In aanvulling hierop is nog opgemerkt dat niet is gebleken dat het door de Minister van OC & W gepleegde onderzoek en de daarop volgende adviezen onzorgvuldig tot stand zijn gekomen en derhalve verweerder niet vrij is geweest om voorbij te gaan aan deze adviezen.
IV. OVERWEGINGEN
1. Aan de orde is de vraag of het bestreden besluit in rechte stand kan houden.
2. Het bestreden besluit dateert van 28 maart 2001. Het is derhalve genomen vóór inwerkingtreding van de Vw 2000 (Wet van 23 november 2000 tot algehele herziening van de Vreemdelingenwet, Stb. 2000, 495, iwtr 1 april 2001) op basis van de Vreemdelingenwet 1965 (Vw 1965) (Wet van 13 januari 1965, Stb. 40) en aanverwante regelingen. De rechtbank zal zich, ex tunc toetsend, moeten uitlaten over de rechtmatigheid van dit besluit. Derhalve worden bij de toetsing van het bestreden besluit de Vw 1965 en aanverwante regelingen toegepast.
3. Ingevolge artikel 11, vijfde lid, Vw kan het verlenen van een vergunning tot verblijf aan een vreemdeling worden geweigerd op gronden aan het algemeen belang ontleend. Verweerder voert bij de toepassing van dit artikel het beleid dat vreemdelingen niet voor toelating in aanmerking komen, tenzij met hun aanwezigheid hier te lande een wezenlijk Nederlands belang is gediend, dan wel klemmende redenen van humanitaire aard of verplichtingen voortvloeiende uit internationale overeenkomsten tot toelating nopen. Dit beleid is neergelegd in de Vc 1994.
4. Ingevolge hoofdstuk B12 van de Vc 1994 kan een vreemdeling in aanmerking voor een vergunning tot verblijf inzake verblijf als zelfstandig kunstenaar indien onder meer aan de voorwaarde wordt voldaan dat met zijn activiteiten een wezenlijk Nederlands cultureel belang wordt gediend. Omdat verweerder specifieke deskundigheid op dit toetsingsvlak ontbeert dient hij voor de beantwoording van deze toets in de regel advies te vragen aan de Minister van OC & W.
Verweerder heeft de Minister van OC & W inzake eisers aanvraag driemaal om een advies verzocht. Driemaal heeft deze Minister verweerder negatief geadviseerd omdat hij tot het oordeel was gekomen dat in geval van eisers activiteiten, merendeel, geen sprake was van een wezenlijk Nederlands cultureel belang.
5. De rechtbank stelt vast dat de Nationale Commissie voor Internationale samenwerking en duurzame ontwikkeling (NCDO) bij subsidiebeschikking van 2 december 1999 aan eiser een subsidie van fl. 8.000,-- heeft toegekend ten behoeve van medefinanciering van zijn docudrama "Shatter Hassan". Voorts heeft de gemeente Utrecht bij toekenningsbesluit van 11 mei 2000 een subsidie van maximaal fl. 10.000,-- aan eiser ter beschikking gesteld voor het maken van het docudrama "Shatter Hassan".
6. De rechtbank stelt voorts vast dat uit het laatste advies van de Minister van OC &W is op te maken dat deze Minister er van op de hoogte was dat het NCDO een subsidie aan eiser had verstrekt. Aan deze subsidie werd echter voorbijgegaan met de stelling dat deze commissie onder de Minister voor Ontwikkelingssamenwerking resorteert.
7. Verweerder hanteert het uitgangspunt dat aan hem niet de beleidsvrijheid toekomt om een negatief advies van de Minister van OC & W naast zich neer te leggen in geval niet is gebleken dat dit advies op onzorgvuldige wijze tot stand is gekomen. Dit uitgangspunt is naar het oordeel van de rechtbank niet onredelijk.
Echter met betrekking tot het advies van 27 oktober 2000 is de rechtbank van oordeel dat door de Minister van OC&W onvoldoende is onderbouwd waarom de subsidieverlening door het NCDO niet relevant was. Het kan immers niet zo zijn dat de Nederlandse overheid enerzijds als subsidiegever activiteiten als Nederlands cultureel belang aanmerkt en anderzijds in geval van dezelfde activiteiten stelt dat er geen sprake is van een wezenlijk cultureel belang. De Nederlandse overheid wordt immers door de rechtzoekende gezien als één en ondeelbaar. Derhalve is de rechtbank van oordeel dat dit advies op onzorgvuldige wijze is gemotiveerd. Verweerder had dan ook dit advies niet mogen volgen en had een eigen oordeel moeten vormen omtrent de vraag hoe de subsidiëring door de gemeente Utrecht en het NCDO zich verhoudt tot het negatieve advies van de Minister van OC & W.
Voorts had verweerder, gezien het feit dat de gemeente Utrecht en het NCDO reeds in 1999 en 2000 tot het oordeel waren gekomen dat eisers activiteiten dienden te worden ondersteund met een subsidieverstrekking, naar het oordeel van de rechtbank ten tijde van het bestreden besluit niet tot een andere conclusie kunnen komen dan dat, ondanks het advies van de Minister van OC & W, in geval van eiser wel degelijk sprake was van een Nederlands cultureel belang.
8. Dit betekent dat het beroep gegrond is en dat het bestreden besluit dient te worden vernietigd.
De rechtbank zal verweerder opdragen binnen een hierna te vermelden termijn een nieuw besluit te nemen, op verbeurte van een dwangsom.
9. Bij deze stand van zaken behoeven de overige stellingen van partijen geen nadere bespreking.
10. Gelet op het voorgaande is er aanleiding om verweerder als in het ongelijk gestelde partij te veroordelen in de kosten die eiser in verband met de behandeling van het beroep bij de rechtbank redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten zijn op voet van het bepaalde in het Besluit proceskosten bestuursrecht vastgesteld op 644,- euro als kosten van verleende rechtsbijstand (1 punt voor het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting; waarde per punt 322,- euro, wegingsfactor 1).
11. Op grond van het bepaalde in artikel 8:74 Awb wijst de rechtbank de Staat der Nederlanden aan als rechtspersoon ter vergoeding van het door eiser betaalde griffierecht.
V. BESLISSING
De rechtbank
1. verklaart het beroep gegrond;
2. vernietigt het bestreden besluit;
3. bepaalt dat verweerder binnen acht weken na de verzending van deze uitspraak een nieuw besluit neemt met inachtneming van deze uitspraak, op verbeurte van een dwangsom van
€ 115,-- (zegge: honderd en vijftien euro) per dag te betalen door de Staat der Nederlanden aan eiser;
4. veroordeelt verweerder in de proceskosten, begroot op 644,- euro (zegge: zeshonderd en vierenveertig euro), te betalen door de Staat der Nederlanden aan de griffier;
5. wijst de Staat der Nederlanden aan als rechtspersoon ter vergoeding van het door eiser betaalde griffierecht ad
102,10 euro (zegge: honderd en twee euro en tien eurocent).
Deze uitspraak is gedaan en uitgesproken in het openbaar op 31 juli 2002 , door
mr. E.H. de Jong-van Dooijeweert, voorzitter, in tegenwoordigheid van ir. M.V.C. Dam-Jansen, griffier.
Afschrift verzonden op: 2 augustus 2002
Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep open.