ECLI:NL:RBSGR:2002:AE9494

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
8 juli 2002
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
AWB 01/19857
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening+bodemzaak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van een verzoek om voorlopige voorziening in asielzaak met betrekking tot Turkse vluchteling

In deze zaak heeft verzoeker, een Turkse nationaliteit hebbende man, een aanvraag ingediend voor toelating als vluchteling in Nederland. Deze aanvraag werd op 14 maart 2001 door de Staatssecretaris van Justitie afgewezen. Verzoeker heeft hiertegen bezwaar gemaakt, maar de verweerder heeft besloten dat de uitzetting van verzoeker niet achterwege zal blijven zolang het bezwaar aanhangig is. Op 1 mei 2001 heeft verzoeker de president van de rechtbank verzocht om een voorlopige voorziening te treffen, zodat zijn uitzetting zou worden opgeschort totdat er op zijn bezwaar was beslist. De openbare behandeling van het verzoek vond plaats op 17 juni 2002.

Tijdens de procedure is gebleken dat verzoeker op 7 november 2001 met onbekende bestemming is vertrokken en dat zijn gemachtigde geen contact meer met hem heeft. Dit heeft geleid tot de conclusie dat verzoeker, ondanks zijn claim op vluchtelingenschap, niet beschikbaar en bereikbaar is gebleven om zijn status te onderbouwen. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat er geen reden is om aan te nemen dat verzoeker recht heeft op vluchtelingenstatus, vooral gezien het feit dat hij niet heeft gereageerd op de juridische procedures en zijn vertrek met onbekende bestemming.

De voorzieningenrechter heeft het bezwaar van verzoeker ongegrond verklaard en het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen. Er zijn geen termen aanwezig voor een proceskostenveroordeling. Tegen deze uitspraak staat geen gewoon rechtsmiddel open. De uitspraak is gedaan door mr. M.C.J.A. Huijgens en uitgesproken in het openbaar op 8 juli 2002, in aanwezigheid van griffier mr. A.J.H. Hopmans.

Uitspraak

Voorzieningenrechter van de Rechtbank 's-Gravenhage
sector bestuursrecht
vreemdelingenkamer
UITSPRAAK
ingevolge artikel 8:84 Algemene wet bestuursrecht juncto artikel 33b
Vreemdelingenwet 1965
Reg.nr: AWB 01/19857 VRWET
Inzake: A, verzoeker, woonplaats kiezende ten kantore van zijn gemachtigde, mr. J.M.Walls, advocaat te Rotterdam,
tegen: de Staatssecretaris van Justitie, verweerder,
gemachtigde mr. C.E.J. van Buren-Buijs,
advocaat te Den Haag.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
1. Verzoeker heeft gesteld te zijn geboren op [...] 1973 en de Turkse nationaliteit te bezitten. Hij verblijft sedert 3 juni 2000 als vreemdeling in de zin van de Vreemdelingenwet in Nederland. Op 4 juni 2000 heeft hij een aanvraag ingediend om toelating als vluchteling. Hierop is door verweerder op 14 maart 2001 afwijzend beslist. Verzoeker heeft tegen dit besluit een bezwaarschrift ingediend. Verweerder heeft op grond van artikel 32 Vreemdelingenwet 1965 (Vw1965) bepaald dat uitzetting gedurende de periode dat het bezwaar aanhangig is, niet achterwege zal worden gelaten.
2. Op 1 mei 2001 heeft verzoeker de president van de rechtbank verzocht een voorziening te treffen die ertoe strekt de uitzetting achterwege te laten, totdat op zijn bezwaarschrift is beslist. Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken ingezonden en in zijn verweerschrift geconcludeerd tot niet-ontvankelijkheid althans tot afwijzing van het verzoek.
3. De openbare behandeling van het verzoek heeft plaatsgevonden op 17 juni 2002. Verzoeker en verweerder zijn ter zitting vertegenwoordigd door hun gemachtigden.
II. OVERWEGINGEN
1. Op 1 april 2001 is in werking getreden de Wet van 23 november 2000 tot algehele herziening van de Vreemdelingenwet (Vreemdelingenwet 2000, hierna Vw 2000), Stb. 2000, 495. Gelet op het bepaalde bij artikel 118, tweede lid, Vw 2000 is artikel 32, eerste lid, Vw1965 op de behandeling van het onderhavige bezwaarschrift van toepassing. Met betrekking tot de uitzetting moet derhalve aan deze bepaling worden getoetst.
2. Gezien het bepaalde in artikel 7:11 Awb, artikel 118 Vw 2000 en de Memorie van Toelichting hierop zal op het bezwaar moeten worden beslist met toepassing van het materiële recht zoals neergelegd in de bepalingen bij of krachtens de
Vw 2000. In samenhang hiermee moet worden vastgesteld dat artikel 33b Vw1965 van toepassing is gebleven. Ingevolge dit artikel kan de voorzieningenrechter hangende de afdoening van het bezwaar na de behandeling van een tegen de uitzetting gerichte voorlopige voorziening tevens uitspraak doen over de niet-inwilliging van de aanvraag om toelating.
3. Ingevolge het op 1 januari 2002 inwerking getreden artikel 2 van hoofdstuk 7 van de Aanpassingswet modernisering rechterlijke organisatie (Staatsblad 2001 584) wordt bij verzoeken tot het treffen van een voorlopige voorziening de president aangeduid als de voorzieningenrechter.
Ingevolge artikel 8:81 Algemene wet bestuursrecht kan, indien tegen een besluit bij de rechtbank beroep is ingesteld, dan wel, voorafgaand aan een mogelijk beroep bij de rechtbank, bezwaar is gemaakt of administratief beroep is ingesteld, de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
4. Niet is gebleken dat nader onderzoek redelijkerwijs kan bijdragen aan de beoordeling van de zaak derhalve bestaat in dit geval aanleiding om gebruik te maken van de bevoegdheid die is neergelegd in artikel 33b Vw.
5. Uitgegaan wordt van de volgende feiten.
Verzoeker heeft het volgende aangevoerd. Verzoeker behoort tot de Turks-Koerdische bevolkingsgroep. Verzoeker heeft geweigerd om in het Turkse leger te gaan. Er loopt een proces tegen verzoeker vanwege zijn hulp aan PKK-strijders. Verzoeker vreest om voormelde redenen dat hij bij terugkeer naar Turkije gemarteld en gedetineerd wordt.
Blijkens een zogenaamd model M100, gedateerd 15 november 2001 en afgegeven door de Korpschef van Regionaal politiekorps Regio Flevoland, district AZC Almere, is verzoeker op 7 november 2001 met onbekende bestemming vertrokken. Ook de gemachtigde van verzoeker heeft aangegeven geen contact meer met zijn cliënt te hebben.
6.Uit deze gang van zaken moet het volgende worden afgeleid. Zo verzoeker al prijs stelt op toelating, dan toch in elk geval niet op grond van honorering van zijn aanvraag om toelating als vluchteling wegens de gestelde dienstweigering. Aangenomen moet immers worden dat hij in dat geval zich beschikbaar en bereikbaar had gehouden om zijn gestelde
vluchtelingenschap kracht bij te zetten. Bij gebreke daarvan moet buiten twijfel worden geacht dat van vluchtelingenschap geen sprake is.
7. Het bezwaar gericht tegen de niet-inwilliging van de aanvraag dient te worden verworpen.
8. Op grond van het vorenstaande dient de voorlopige voorziening te worden afgewezen.
9. De voorzieningenrechter acht geen termen aanwezig voor een proceskostenveroordeling.
III. BESLISSING
De voorzieningenrechter:
RECHT DOENDE:
1. verklaart het bezwaar ongegrond;
2. wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af.
IV. RECHTSMIDDEL
Tegen deze uitspraak staat geen gewoon rechtsmiddel open.
Aldus gedaan door mr.M.C.J.A. Huijgens en uitgesproken in het openbaar op 8 juli 2002, in tegenwoordigheid van mr.A.J.H.M. Hopmans, griffier.
afschrift verzonden op: