ECLI:NL:RBSGR:2002:AE9531

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
30 oktober 2002
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
02/1242
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
  • P. Kalbfleisch
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vonnis in kort geding over ontruiming van woning na beëindiging detacheringsovereenkomst

In deze zaak, gewezen door de Rechtbank 's-Gravenhage op 30 oktober 2002, betreft het een kort geding tussen ABN AMRO Bank N.V. en ABN AMRO Bank North America Incorporated als eiseressen en een gedaagde die in dienst was bij de laatstgenoemde bank. De gedaagde was per 1 april 2000 gedetacheerd bij de Bank en had recht op huisvesting, waarvoor de Bank een woning had gehuurd. De detacheringsovereenkomst en de bijbehorende huurovereenkomst waren aangegaan voor een periode van drie jaar. Echter, de arbeidsrelatie en de detachering werden per 30 juni 2002 beëindigd, wat leidde tot een geschil over het gebruik van de woning.

Eisers vorderden de ontruiming van de woning door gedaagde, die na de beëindiging van de detachering de woning niet had verlaten. De rechtbank oordeelde dat er geen huurovereenkomst tussen gedaagde en de Bank bestond, en dat gedaagde geen recht had op huurbescherming. De beëindigingsovereenkomst, die door gedaagde was ondertekend, bevestigde dat haar recht op gebruik van de woning eindigde op 30 september 2002. De rechtbank oordeelde dat gedaagde nalatig was in de nakoming van deze overeenkomst door de woning niet te ontruimen.

De voorzieningenrechter veroordeelde gedaagde om de woning vóór 15 november 2002 te ontruimen en stelde eisers in staat om, indien gedaagde hieraan geen gevolg gaf, de ontruiming met behulp van de sterke arm te bewerkstelligen. Tevens werd gedaagde veroordeeld tot betaling van een schadevergoeding aan de Bank voor het voortgezet gebruik van de woning na de beëindiging van de overeenkomst. De kosten van het geding werden ook aan gedaagde opgelegd.

Uitspraak

RECHTBANK 's-GRAVENHAGE
sector civiel recht - voorzieningenrechter
Vonnis in kort geding van 30 oktober 2002,
gewezen in de zaak met rolnummer KG 02/1242 van:
1. de naamloze vennootschap ABN AMRO Bank N.V.,
gevestigd te Amsterdam,
2. de vennootschap naar buitenlands recht ABN AMRO Bank North America Incorporated,
gevestigd te Chicago (Verenigde Staten)
eiseressen,
procureur mr. H.C. Grootveld,
advocaat mr. F. Huisman te Rotterdam,
tegen:
[gedaagde],
wonende te [woonplaats],
gedaagde,
procureur mr. R.A.A. Duk.
Eiseres onder 1 wordt hierna ook aangeduid als de Bank.
1. De feiten
Op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting van 22 oktober 2002 wordt in dit geding van het volgende uitgegaan.
a. Gedaagde is per 1 april 2000 in dienst getreden bij eiseres onder 2. Vanaf die datum is gedaagde door eiseres onder 2 bij de Bank gedetacheerd voor de duur van drie jaar. In die in april 2000 door partijen ondertekende detacheringsovereenkomst ('contract of secondment') is onder 4.6 als volgt bepaald: "(...) This contract of secondment shall be governed by the law of the U.S.A. Any dispute arising in relation to this contract of secondment shall in the first instance be brought exclusively before the competent court in Chicago. (...)"
b. Ingevolge die detacheringsovereenkomst heeft gedaagde recht op huisvesting. Aan gedaagde is door de Bank de woning aan [adres] te [woonplaats] ter beschikking gesteld. De Bank heeft daartoe de woning krachtens huurovereenkomst van 4 april 2000 gehuurd van [betrokkene]. De huurovereenkomst is aangegaan voor de duur van drie jaar (van 1 april 2000 tot en met 31 maart 2003). De huurprijs bedraagt euro 5.610,34 per maand. Gedaagde betaalt voor het gebruik van de woning euro 794,12 per maand rechtstreeks aan de Bank. In artikel 13 van de detacheringsovereenkomst is als volgt bepaald: "(...) If, on account of his work, lessee [de Bank] or the actual occupant is transferred to a place 75 km or more removed from the premises, or has to leave the premises for reasons beyond his control, lessee is entitled to terminate this agreement prematurely, on the condition that he informs lessor or lessor's legal representative by registered letter, whereby two full months' notice shall be observed. This letter shall bear the reason for the departure and shall bear the signature of his employer."
c. Bij overeenkomst van 25 juni 2002 is de arbeidsrelatie tussen gedaagde en eiseres onder 2 alsmede de detachering bij de Bank met ingang van 30 juni 2002 beëindigd In de overeenkomst in onder meer als volgt vermeld: "(...)This letter confirms the termination of your employment with ABN AMRO North America, Inc. ("AANA") and your secondment to ABN AMRO Bank N.V. as of june 30, 2002. From February 26, 2002 through June 30, 2002, you were and will continue to be paid for a non-working notice period (...)
In connection with your termination, AANA will continue to pay the current rental costs for your housing accomodations in [woonplaats] through September 30, 2002. You may also continue to use the car leased by ABN AMRO Bank N.V. through September 30, 2002. Your office mobile phone service however, will cease on June 30, 2002. (...)
Except as noted above, by signing this Agreement and Release, you are providing a complete waiver of all claims that may have arisen, whether known or unknown, up until the time that this Agreement and Release is executed. (...)
To the extent necessary under Dutch law, parties agree that this Agreement and Release constitutes a "vaststellingsovereenkomst." Sections 7:900 through 906 of Dutch Civil Code apply. The parties expressly exclude the possibility of dissolution, nullification, an appeal to nullity, or alternation of this Agreement and Release, on account of any circumstance or circumstances that could possibly give cause to dissolution, nullification, an appeal to nullity, or alteration of this Agreement and Release.(...)"
d. Bij aangetekende brief van 12 juli 2002 heeft de Bank [betrokkene] onder meer als volgt meegedeeld: "(...) Hierbij delen wij u mede dat wij de huurovereenkomst voor bovengenoemd pand beëindigen per 30 september 2002 met inachtneming van twee maanden opzegtermijn, conform (...) artikel 13 van de huurovereenkomst. [gedaagde] heeft per 30 juni jl. de bank verlaten en heeft met toestemming van de bank het gebruik van de woning aan [adres] tot 30 september 2002. (...)"
e. Op 5 september 2002 heeft gedaagde [betrokkene] mondeling meegedeeld dat zij met ingang van 1 oktober 2002 de woning wil huren. Gedaagde heeft aangeboden een huur van euro 2.000,- te voldoen. [betrokkene] is daarmee niet akkoord gegaan. [betrokkene] heeft de Bank van een en ander op de hoogte gesteld.
f. Bij brief van 10 september 2002 heeft [betrokkene] gedaagde gesommeerd de woning op 30 september 2002 te verlaten. Daaraan heeft gedaagde tot op heden geen gevolg gegeven. Met ingang van 30 september 2002 heeft gedaagde haar eigen bijdrage van euro 794,12 noch aan de Bank, noch aan [betrokkene] voldaan.
2. De vordering, de gronden daarvoor en het verweer
Eisers vorderen -zakelijk weergegeven-:
I. gedaagde te veroordelen binnen 3 dagen na betekening van dit vonnis, maar in ieder geval voor 1 november 2002 de woning aan [adres] te [woonplaats] met al de haren en het hare te ontruimen;
II. eiseres te machtigen om indien gedaagde nalaat de woning te ontruimen deze ontruiming zonodig met behulp van de sterke arm te bewerkstelligen;
III. gedaagde te veroordelen aan de Bank een vergoeding te voldoen van
euro 5.610,34 voor iedere maand of gedeelte daarvan gedurende welk(e) gedaagde na 30 september 2002 het gebruik van de woning voortzet.
Daartoe voeren eisers het volgende aan.
Eisers betwisten dat er sprake is (geweest) van een huurovereenkomst tussen gedaagde en de Bank. In het geval dit wel zo zou zijn komt gedaagde, gelet op aard van de detacheringsovereenkomst, alsmede de inhoud en strekking van de beëindigingsovereenkomst, geen huurbescherming toe. De arbeidsrelatie is beëindigd met wederzijds goedvinden en daarnaast is het recht op het gebruik van de woning beëindigd per 30 september 2002. Door de beëindigingsovereenkomst te ondertekenen heeft gedaagde zich verplicht de woning per 30 september 2002 te verlaten. Door de woning niet te ontruimen is zij nalatig in de nakoming van de beëindigingsovereenkomst. Gedaagde heeft bovendien bij eisers het vertrouwen opgewekt dat zij naar de Verenigde Staten zou repatriëren Door de nalatigheid van gedaagde kon [betrokkene] de woning niet per 1 oktober 2002 aan een derde verhuren. [betrokkene] maakt aanspraak op vergoeding van zijn schade (de per 1 oktober gederfde huurinkomsten ad euro 5.610,34) door de Bank.
Gedaagde voert gemotiveerd verweer dat hierna, voorzover nodig, zal worden besproken.
3. De beoordeling van het geschil
3.1. Vaststaat dat partijen geen forumkeuze in de beëindigingsovereenkomst hebben gedaan. Met die overeenkomt is aan het 'contract of secondment' van april 2000, waarin wél een forumkeuze (Amerikaans recht) is gedaan, een einde gekomen. Tevens staat vast dat gedaagde de Amerikaanse nationaliteit heeft, maar woonachtig is in Nederland. De Nederlandse rechter is derhalve alleen al op grond van artikel 2 EEX-verdrag in samenhang met de artikelen 3 en 4 EEX-verordening in samenhang met artikel 2 Rv. bevoegd van dit geschil kennis te nemen.
3.2. In de beëindigingsovereenkomst van 25 juni 2002 is voorts uitdrukkelijk bepaald dat het een vaststellingsovereenkomst is waarop de artikelen 6:900 e.v. Burgerlijk Wetboek (BW) van toepassing zijn. Ter zitting hebben beide partijen bevestigd dat het inderdaad hun bedoeling is geweest om een beëindigingsovereenkomst naar Nederlands recht op te maken en daarop Nederlands recht van toepassing te verklaren. In deze procedure gaat het om het verschil van mening van partijen over de uitleg van díe overeenkomst. Een en ander brengt de toepasselijkheid van het Nederlandse recht met zich.
3.3. Bepalend voor het antwoord op de vraag of gedaagde terecht aanspraak maakt op voortzetting van de huurovereenkomst met haar is hetgeen partijen daaromtrent zijn overeengekomen. Daarbij komt het aan op de zin die partijen in de gegeven omstandigheden over en weer redelijkerwijs aan de detacherings- en de beëindigingsovereenkomst mochten toekennen en op hetgeen zij te dien aanzien redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten.
3.4. Door gedaagde is niet betwist dat de woning ten behoeve van haar is gehuurd
in het kader van de in april 2002 tussen partijen gesloten detacheringsovereenkomst. In aanmerking nemende de aard van de werkzaamheden van gedaagde en haar contractuele relatie met eisers, kan niet gezegd worden dat hier sprake is van een dienstwoning in eigenlijke zin. Vaststaat tevens dat de detacheringsovereenkomst door partijen op 25 juni 2002 is beëindigd. In de beëindigingsovereenkomst is voorts letterlijk vermeld dat "(...) In connection with your termination, AANA will continue to pay the current rental costs for your housing accomodations in [woonplaats] through September 30, 2002. You may also continue to use the car leased by ABN AMRO Bank N.V. through September 30, 2002. Your office mobile phone service however, will cease on June 30, 2002. (...)" Uit die tekst kan niet anders worden afgeleid dan dat het in deze bepaling uitsluitend gaat om 'gebruik' van diverse zaken tot 30 september 2002 en dat dat gebruik van onder meer de woning verbonden is (geweest) aan de tijdelijke detachering van gedaagde bij de Bank. Van belang in dat verband is ook dat de detacheringsovereenkomst en de huurovereenkomst zijn aangegaan voor exact dezelfde periode. Het beroep van gedaagde op huurbescherming gaat niet op. Door gedaagde is onvoldoende aangevoerd om tot de conclusie te komen dat er sprake is (geweest) van een onderhuurovereenkomst tussen haar en de Bank. Dat gedaagde aan de Bank maandelijks een bedrag van euro 794,15 heeft betaald doet daaraan niet af. Te minder nu gedaagde niet heeft betwist dat die bijdrage een gevolg is geweest van haar specifieke wensen voor de uitrusting van de woning, die kennelijk hebben geleid tot overschrijding van het budget dat de Bank voor de huur van de woning beschikbaar had. Gedaagde heeft daarnaast niet weersproken dat zij pas in september 2002 haar plannen om naar de Verenigde Staten terug te keren heeft gewijzigd. Uit niets blijkt dat zij ten tijde van, dan wel in de periode kort na het sluiten van de beëindigingsovereenkomst niet van plan was te repatriëren en de huur van de woning wilde voortzetten. Gedaagde heeft dat laatste in ieder geval in de periode voorafgaand aan september 2002 niet bedongen. Evenmin heeft zij toen de verhuurder benaderd met een dergelijk verzoek. De verklaring van gedaagde ter zitting dat dat niet is gebeurd, omdat er in die periode tot september 2002 nog geen duidelijkheid bestond over haar vertrek, dient voor haar risico te komen. Temeer nu gedaagde daartoe voldoende gelegenheid heeft gehad. Uit de door gedaagde overgelegde brief van de Bank aan haar van 29 januari 2002 en de beëindigingsovereenkomst blijkt immers dat gedaagde al in begin 2002 wist dat de detacheringsovereenkomst, en als gevolg daarvan haar gebruiksrecht op de woning, eerder dan overeengekomen was, zou eindigen. Gedaagde heeft desondanks de verhuurder daarover pas begin september 2002 benaderd. De verhuurder heeft daarop gedaagde en haar raadsman duidelijk te kennen gegeven dat hij niet bereid haar als nieuwe huurder te accepteren en dat hij al huurders heeft gevonden die bereid zijn, in tegenstelling tot gedaagde, de huur van euro 5.550,- per maand te betalen.
3.5. Uit het voorgaande volgt dat gedaagde onder de gegeven omstandigheden niet mocht verwachten dat zij het gebruik van de woning na 30 september 2002 op welke manier dan ook mocht voortzetten. De vordering moet derhalve worden toegewezen, in voege als na te melden teneinde gedaagde in de gelegenheid te stellen zonder tussenkomst van de deurwaarder e.a. aan dat vonnis te voldoen.
3.6. Gedaagde zal, als de in het ongelijk gestelde partij, worden veroordeeld in de
kosten van dit geding. Uit de brief van 16 oktober 2002 van de raadsman van eisers blijkt dat gedaagde vrijwillig is verschenen, en dit ook heeft meegedeeld aan de raadsman van eisers. Dat de procureur van eisers desondanks toch een dagvaardingsexploot heeft uitgebracht aan gedaagde dient voor rekening van eisers te komen. Gedaagde zal derhalve niet worden veroordeeld in de door eisers
-nodeloos- gemaakte dagvaardingskosten.
4. De beslissing
De voorzieningenrechter:
veroordeelt gedaagde om de woning gelegen aan [adres] te [woonplaats] vóór 15 november 2002 met al het hare en de haren te ontruimen en te verlaten en onder afgifte van de juiste sleutels ter vrije en algehele beschikking aan eisers te stellen;
machtigt eisers om, in het geval gedaagde nalaat aan deze veroordeling gevolg te geven, de ontruiming zonodig met behulp van de sterke arm van politie en justitie te bewerkstelligen;
veroordeelt gedaagde aan de Bank een vergoeding te voldoen van euro 5.610,34 per maand voor iedere maand of gedeelte daarvan gedurende welke gedaagde na 30 september 2002 het gebruik van de woning gelegen aan [adres] te [woonplaats] voortzet;
veroordeelt gedaagde in de kosten van dit geding, tot dusverre aan de zijde van eisers begroot op euro 933,-, waarvan euro 230,- aan griffierecht;
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. P. Kalbfleisch en uitgesproken ter openbare zitting van 30 oktober 2002 in tegenwoordigheid van de griffier.
AH