ECLI:NL:RBSGR:2002:AE9551

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
3 juni 2002
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
AWB 02/782
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toewijzing verzoek voorlopige voorziening in asielzaak met betrekking tot schorsende werking van beroep

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank 's-Gravenhage op 3 juni 2002 uitspraak gedaan in een verzoek om een voorlopige voorziening. Verzoeker, een Turkse nationaliteit bezittende vreemdeling, had op 2 januari 2002 beroep ingesteld tegen een besluit van de Staatssecretaris van Justitie, waarin werd geweigerd om schorsende werking te verlenen aan het beroep. Verzoeker had eerder, op 12 april 2000, een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning, welke op 13 december 2001 was afgewezen. De voorzieningenrechter oordeelde dat artikel 6:16 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) bepaalt dat het instellen van beroep de werking van het besluit niet schorst, maar dat er in asielzaken een uitzondering geldt volgens artikel 82, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000). De wetgever heeft in bepaalde gevallen schorsende werking willen uitsluiten, maar de voorzieningenrechter concludeerde dat de onderhavige zaak niet onder deze uitzonderingen valt. De redenering van verweerder dat artikel 67, derde lid, van de Vw 2000 in verbinding met artikel 8, onder h, van de Vw 2000 een schorsende werking verhindert, werd door de voorzieningenrechter als een oneigenlijke uitbreiding van de uitzonderingen beschouwd. De voorzieningenrechter heeft het verzoek om een voorlopige voorziening toegewezen, waardoor verzoeker gedurende de procedure niet zou worden uitgezet. Tevens werd verweerder veroordeeld in de proceskosten van verzoeker, vastgesteld op € 322,-.

Uitspraak

Voorzieningenrechter van de Rechtbank 's-Gravenhage
sector bestuursrecht
vreemdelingenkamer
zittinghoudende te Maastricht
__________________________________________________
UITSPRAAK
ingevolge artikel 8:84 van de Algemene wet bestuursrecht
in verbinding met artikel 71 van de Vreemdelingenwet 2000
en artikel 7.1 van het Vreemdelingenbesluit 2000
__________________________________________________
Reg.nr : AWB 02/782 BEPTDN
Inzake : A, verzoeker.
Gemachtigde, mr. M.E.Th. Hogervorst
tegen : de Staatssecretaris van Justitie, verweerder.
Gemachtigde mr. R.J.M.F.P. Wouters, ambtenaar ten departemente.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
Verzoeker, geboren op [...] 1971, bezit de Turkse nationaliteit. Hij verblijft sedert 4 april 2000 als vreemdeling in de zin van de vreemdelingenwetgeving in Nederland. Op 12 april 2000 heeft hij een aanvraag ingediend tot verlening van een verblijfsvergunning. Hierop is door verweerder op 13 december 2001 afwijzend beslist. Tevens is hierbij aangegeven dat aan het instellen van beroep geen schorsende werking zou worden verleend. Op 2 januari 2002 heeft verzoeker tegen dit besluit beroep ingesteld bij de rechtbank.
Eveneens op 2 januari 2002 heeft verzoeker de voorzieningenrechter van de rechtbank verzocht een voorziening te treffen die ertoe strekt de uitzetting achterwege te laten, totdat op zijn beroep is beslist. Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken ingezonden en in zijn verweerschrift geconcludeerd tot afwijzing van het verzoek.
De openbare behandeling van het verzoek heeft plaatsgevonden op 7 maart 2002. Verzoeker is aldaar in persoon verschenen. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
Ter zitting heeft de voorzieningenrechter vragen aan verweerder gesteld met betrekking tot de gronden waarop verweerder het onthouden van schorsende werking heeft gebaseerd. Hierop heeft verweerder geantwoord zich nader te moeten beraden.
De voorzieningenrechter heeft voorts besloten tot aanhouding van de zaak.
Op 11 maart 2002 heeft verweerder de ter zitting gestelde vraag inhoudelijk beantwoord.
Aan partijen is voorts verzocht om toestemming te geven dat de voorzieningenrechter onder toepassing van artikel 8:64, vijfde lid, van de Awb bepaalt dat een nadere zitting achterwege blijft.
Deze toestemming heeft de voorzieningenrechter op 2 april 2002 van verweerder ontvangen en op 10 april 2002 van verzoeker.
De voorzieningenrechter sluit derhalve het onderzoek.
II. OVERWEGINGEN
Ingevolge artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) kan, indien tegen een besluit bij de rechtbank beroep is ingesteld, dan wel, voorafgaand aan een mogelijk beroep bij de rechtbank, bezwaar is gemaakt of administratief beroep is ingesteld, de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
Bij de in het kader van artikel 8:81 van de Awb te verrichten toetsing zal de voorzieningenrechter zich een voorlopig oordeel vormen over de rechtmatigheid van het bestreden besluit de uitzetting gedurende de periode dat het beroep aanhangig is, niet achterwege laten.
De voorzieningenrechter stelt voorop dat bij de bestudering van het dossier vragen zijn gerezen omtrent de rechtmatigheid van het besluit van verweerder, inhoudende dat het instellen van beroep de rechtsgevolgen van het bestreden besluit niet opschort.
Ter zitting heeft verweerder desgevraagd verklaard zich hierover nader te moeten beraden. Bij schrijven van 11 maart 2002 heeft verweerder aangegeven dat artikel 67, derde lid, van de Vw 2000 in verbinding met artikel 8, onder h, van de Vw 2000 verhindert dat er krachtens artikel 82 van de Vw 2000 schorsende werking wordt toegekend aan het beroepschrift.
De voorzieningenrechter kan zich niet met dit standpunt verenigen en overweegt daartoe het volgende.
Artikel 6:16 van de Awb bepaalt dat het instellen van beroep de werking van het besluit niet schorst. In artikel 82, eerste lid, van de Vw 2000 heeft de wetgever op deze regel welbewust een uitzondering gemaakt. In asielzaken als de onderhavige geldt dat het instellen van beroep in beginsel schorsende werking heeft. De wetgever heeft echter in bepaalde gevallen deze schorsende werking niettemin willen uitsluiten. Hierin is voorzien in de leden 2 tot en met 4 van artikel 82 van de Vw 2000. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter is de onderhavige zaak niet te brengen onder één van de in deze leden genoemde gevallen.
De redenering die verweerder voorstaat, namelijk dat artikel 67, derde lid, van de Vw 2000 in verbinding met artikel 8, onder h, van de Vw 2000 verhindert dat er krachtens artikel 82 van de Vw 2000 schorsende werking wordt toegekend aan het beroepschrift, is naar het oordeel van de voorzieningenrechter een oneigenlijke uitbreiding van de uitzonderingen op de in artikel 82, eerste lid van de Vw 2000 vervatte regel. De artikelen 67, derde lid, en 8, onder h, van de Vw 2000 hebben immers expliciet betrekking op het rechtmatig verblijf van de vreemdeling in Nederland. Enkel op zeer indirecte wijze is een verband te leggen met de kwestie van de schorsende werking. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter had het voor de hand gelegen dat de wetgever, indien het haar bedoeling was geweest, zulks expliciet in artikel 82 van de Vw 2000 had neergelegd.
Op grond van het vorenstaande komt de voorzieningenrechter tot de conclusie dat ten onrechte schorsende werking is onthouden aan het ingestelde beroep.
Op grond hiervan dient aan eiser verblijf, gedurende de periode dat het beroep aanhangig is, te worden toegestaan.
De voorziening komt dan ook voor toewijzing in aanmerking.
De voorzieningenrechter ziet in dit geval aanleiding verweerder met toepassing van artikel 8:75, eerste lid, van de Awb te veroordelen in de kosten die verzoeker in verband met de behandeling van het verzoek redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten zijn op voet van het bepaalde in het Besluit proceskosten bestuursrecht vastgesteld op € 322,-
(1 punt voor het verzoekschrift met een waarde per punt van € 322,- en wegingsfactor 1).
Gelet op al hetgeen hiervoor is overwogen, wordt als volgt beslist.
III. BESLISSING
De voorzieningenrechter:
1. wijst het verzoek om een voorlopige voorziening toe;
2. bepaalt dat verzoeker gedurende de periode dat het beroep aanhangig is, niet zal worden uitgezet;
1. veroordeelt verweerder in de door verzoeker gemaakte proceskosten, vastgesteld op in totaal € 322,-, te vergoeden door de Staat der Nederlanden, en te voldoen aan de griffier.
Aldus gedaan door mr. M. Hillen in tegenwoordigheid van mr. A.G.C.M. Geraedts als griffier en in het openbaar uitgesproken op door mr. Hillen voornoemd in tegenwoordigheid van voornoemde griffier.
w.g. A. Geraedts w.g. M. Hillen
Voor eensluidend afschrift:
de wnd. Griffier:
Verzonden op: 3 juni 2002
Tegen deze uitspraak staat geen gewoon rechtsmiddel open.