ECLI:NL:RBSGR:2002:AF1199

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
27 november 2002
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
09/754049-01
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • A. Donker
  • J. Raeijmaekers
  • M. Oskam
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vonnis inzake invoer van grote hoeveelheid cocaïne door verdachte

Op 27 november 2002 heeft de Rechtbank 's-Gravenhage een vonnis gewezen in de strafzaak tegen de verdachte, geboren op 18 november 1954 te Barranquilla (Colombia). De verdachte werd beschuldigd van het medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet, specifiek het invoeren van een grote hoeveelheid cocaïne. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte samen met anderen in de periode van 1 februari 2001 tot en met 19 december 2001 betrokken was bij de invoer van 312 kilogram cocaïne in Nederland. Dit gebeurde na een zorgvuldige voorbereiding, waarbij testcontainers met dekladingen naar Nederland werden gestuurd voordat de daadwerkelijke transporten plaatsvonden. De verdachte vervulde een centrale rol in een professioneel opgezet drugsnetwerk en was een van de aanbieders van de cocaïne.

Tijdens de rechtszitting op 13 november 2002, waar de verdachte niet aanwezig was, heeft de officier van justitie, mr. Van Boetzelaer, een gevangenisstraf van 10 jaar geëist. De rechtbank heeft de bewijsvoering beoordeeld en is tot de conclusie gekomen dat de verdachte wettig en overtuigend schuldig is aan het hem ten laste gelegde feit. De rechtbank heeft de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn gepleegd in overweging genomen, evenals de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte handelde uit winstbejag, waarbij hij de gezondheid van anderen in gevaar heeft gebracht door de invoer van cocaïne, een stof die schadelijk is voor de gezondheid en bijdraagt aan andere vormen van criminaliteit.

Uiteindelijk heeft de rechtbank de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 9 jaar, waarbij het niet bewezen verklaarde deel van de aanklacht werd afgewezen. De rechtbank heeft benadrukt dat de strijd tegen de invoer en verspreiding van drugs krachtig moet worden gevoerd, gezien de schadelijke gevolgen voor de samenleving.

Uitspraak

RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE
SECTOR STRAFRECHT
MEERVOUDIGE KAMER
(VERKORT VONNIS)
parketnummer 09/754049-01
rolnummer 0003
's-Gravenhage, 27 november 2002.
De rechtbank 's-Gravenhage, rechtdoende in strafzaken, heeft het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren op 18 november 1954 te Barranquilla (Colombia),
[adres]
De terechtzitting.
Het onderzoek is gehouden ter terechtzitting van 13 november 2002.
Tegen de niet verschenen verdachte is verstek verleend.
De officier van justitie mr Van Boetzelaer heeft gevorderd dat verdachte terzake van het hem bij dagvaarding telastgelegde wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 10 jaren.
De telastlegging.
Aan verdachte is telastgelegd hetgeen is vermeld in de ingevoegde fotokopie van de dagvaarding, gemerkt A.
De bewijsmiddelen.
P.M.
De bewezenverklaring.
Door de voormelde inhoud van vorenstaande bewijsmiddelen staan de daarin genoemde feiten en omstandigheden vast en is de rechtbank op grond daarvan tot de overtuiging gekomen en acht zij wettig bewezen, dat verdachte het bij dagvaarding vermelde feit heeft begaan, met dien verstande, dat de rechtbank bewezen acht -en als hier ingelast beschouwt, zulks met verbetering van eventueel in de telastlegging voorkomende type- en taalfouten, zoals weergegeven in de bewezenverklaring, door welke verbetering verdachte niet in de verdediging is geschaad- de inhoud van de telastlegging, zoals deze is vermeld in de fotokopie daarvan, gemerkt B.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde en van de verdachte.
Het bewezenverklaarde is volgens de wet strafbaar, omdat het na te melden misdrijf oplevert.
Verdachte is deswege strafbaar, nu geen strafuitsluitingsgronden aannemelijk zijn geworden.
Strafmotivering.
Na te melden straf is straffen zijn in overeenstemming met de ernst van het gepleegde feit, de omstandigheden, waaronder het is begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals van een en ander tijdens het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Voorts wordt met betrekking tot de op te leggen onvoorwaardelijke gevangenisstraf het volgende overwogen. Verdachte heeft zich in de periode van 1 februari 2001 tot en met 19 december 2001 samen met anderen schuldig gemaakt aan de invoer in Nederland van een grote hoeveelheid cocaïne, te weten 312 kilogram. Verdachte en zijn mededaders hebben gedurende een lange periode deze import tot in detail voorbereid waarbij zij zelfs meerdere keren testcontainers met dekladingen naar Nederland hebben verstuurd alvorens zij overgingen tot het daadwerkelijke transport van de cocaïne welke verstopt was in blikken met palmharten. Verdachte heeft een centrale rol vervuld in een drugsorganisatie die professioneel was opgezet en waarin hij één van de aanbieders was van de cocaïne.
Verdachte heeft gehandeld uit puur winstbejag, waarbij hij zijn eigen materiële gewin heeft laten prevaleren boven de gezondheid van anderen. Cocaïne is immers voor de gezondheid van gebruikers een zeer schadelijke stof en het gebruik daarvan is ook bezwaarlijk voor de samenleving, onder meer vanwege de daarmee gepaard gaande door verslaafden gepleegde vormen van criminaliteit. De rechtbank kan derhalve niet voorbijgaan aan het feit dat de aard van de strafbare feiten waaraan verdachte zich heeft schuldig gemaakt, weer andere vormen van criminaliteit uitlokt en bevordert. Handelingen die tot doel hebben deze stof in te voeren en in omloop te brengen dienen dan ook krachtig te worden bestreden.
Op grond van het vooroverwogene, alsmede in aanmerking genomen de strafoplegging in soortgelijke gevallen van invoer van een dergelijke hoeveelheid cocaïne is de rechtbank van oordeel dat na te melden straf passend en geboden is.
De toepasselijke wetsartikelen.
De artikelen:
- 47 van het Wetboek van Strafrecht;
- 2 en 10 van de Opiumwet, en de daarbij behorende Lijst I.
Beslissing.
De rechtbank,
verklaart in voege als overwogen wettig en overtuigend bewezen, dat verdachte het bij dagvaarding telastgelegde feit heeft begaan en dat het bewezene uitmaakt:
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel
2, eerste lid, onder A van de Opiumwet gegeven verbod;
verklaart het bewezene en verdachte deswege strafbaar;
veroordeelt verdachte te dier zake tot:
gevangenisstraf voor de duur van 9 JAAR;
verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte bij dagvaarding meer of anders is telastgelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Dit vonnis is gewezen door
mrs Donker, voorzitter,
Raeijmaekers en Oskam, rechters,
in tegenwoordigheid van mr Van der Steen, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 27 november 2002.