Rechtbank te 's-Gravenhage
zittinghoudende te Amsterdam
vreemdelingenkamer
voorlopige voorziening
Uitspraak
artikel 8:81 en 8:86 Algemene wet bestuursrecht (Awb)
jo artikel 71 Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000)
reg. nr.: AWB 02/68745 VRONTN (voorlopige voorziening)
AWB 02/68746 VRONTN (beroep)
inzake: A, alias A, geboren op [...] 1978, van Iraakse nationaliteit, zonder bekende woon- of verblijfplaats hier te lande, verzoeker,
gemachtigde: mr. M.B.J. Strooij, advocaat te Amsterdam,
tegen: de Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie, verweerder,
gemachtigde: mr. D.S. van Asperen, ambtenaar bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst van het Ministerie van Justitie.
1. Bij besluit van 6 september 2002 heeft verweerder de aanvraag van verzoeker tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 van de Vw 2000 afgewezen. Uit het besluit blijkt dat verzoeker de behandeling van een in te dienen beroep niet in Nederland mag afwachten en dat hij Nederland onmiddellijk moet verlaten. Tegen dit besluit heeft verzoeker bij beroepschrift van 6 september 2002, aangevuld bij brief van 19 september 2002, beroep ingesteld.
2. Bij verzoekschrift van 6 september 2002 heeft verzoeker de voorzieningenrechter (hierna ook : de rechtbank) verzocht verweerder te verbieden om verzoeker uit Nederland te verwijderen zolang er nog geen beslissing is genomen op het door verzoeker ingediende beroepschrift.
3. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 20 september 2002. Verzoeker is aldaar in persoon verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door zijn voornoemde gemachtigde. Tevens was ter zitting aanwezig mevrouw Botani-Shaker als tolk in de Koerdische taal.
1. Bij uitspraak van 23 oktober 2000 heeft deze rechtbank, zittingsplaats Dordrecht, het bezwaar van verzoeker, gericht tegen de beschikking van 19 maart 1999 waarbij eisers asielaanvraag niet is ingewilligd, ongegrond verklaard en het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen. Tegen deze uitspraak stond voor verzoeker geen rechtsmiddel meer open.
III. STANDPUNTEN VAN PARTIJEN
1. Verzoeker heeft na een Dublinclaim van Groot-Brittannië een herhaalde asielaanvraag ingediend.
Thans stelt hij dat hij bij zijn eerste asielaanvraag hier te lande in 1998 met opzet heeft beweerd uit Duhok, gelegen in Noord-Irak, afkomstig te zijn, om daarmee zijn kansen op een succesvolle asielaanvraag te vergroten. Verzoeker is echter uit Mosul, gelegen in Centraal-Irak, afkomstig, en zijn naam is niet A, maar A. Voor het overige is zijn huidige asielaanvraag niet gebaseerd op andere omstandigheden dan die welke hij bij zijn eerste asielaanvraag naar voren heeft gebracht.
2. Verweerder heeft de aanvraag van verzoeker tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel binnen 48 procesuren in het aanmeldcentrum (AC) afgewezen op grond van artikel 4:6 van de Awb. Verzoeker heeft geen nieuwe feiten of veranderde omstandigheden in de zin van dat artikel naar voren gebracht op grond waarvan zijn aanvraag had moeten worden toegewezen.
1. Voor wat betreft de stelling van verzoeker dat verweerder in verband met het op 21 mei 2002 ingestelde vertrekmoratorium de aanvraag niet had mogen afwijzen met toepassing van artikel 4:6 van de Awb, is de rechtbank allereerst van oordeel dat verweerder zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat verzoekers huidige stelling, dat hij afkomstig is uit Centraal-Irak, niet geloofwaardig is aangezien hij bij zijn eerste aanvraag heeft verklaard dat hij uit Noord-Irak afkomstig is. Voorts is de rechtbank van oordeel dat een vertrekmoratorium niet kan worden aangemerkt als een nieuw feit dat verweerder noopt tot heroverweging van zijn eerdere afwijzende beschikking. Het vertrekmoratorium ziet immers niet op de toelating van vreemdelingen, maar heeft ingevolge artikel 45, vierde lid, van de Vw 2000 tot gevolg dat de daaronder vallende categorieën, als nader omschreven in het Tussentijds Bericht Vreemdelingencirculaire 2002/21, rechtmatig verblijf hebben en derhalve niet uitzetbaar zijn. Deze stelling leidt mitsdien niet tot vernietiging van het bestreden besluit wegens strijd met artikel 4:6, tweede lid, van de Awb.
2. Verzoeker heeft zijn beroep op het gelijkheidsbeginsel niet toereikend onderbouwd, zodat de rechtbank zich niet gehouden acht deze stelling te bespreken.
3. Verzoeker heeft voorts aangevoerd dat het bestreden besluit onzorgvuldig is voorbereid, nu verweerder heeft nagelaten op basis van artikel 3.6 van het Vreemdelingenbesluit 2000 ambtshalve te beoordelen of verzoeker kan worden toegelaten. De rechtbank is van oordeel dat verweerder niet tot een dergelijke ambtshalve beoordeling gehouden was nu verweerder op goede gronden twijfelt aan de geloofwaardigheid van de verklaringen van verzoeker omtrent zijn afkomst.
4. De rechtbank is mitsdien gelet op het voorgaande van oordeel dat verweerder de aanvraag van verzoeker in redelijkheid binnen het AC heeft kunnen afwijzen onder verwijzing naar de eerdere afwijzende beschikking, conform het bepaalde in artikel 4:6, tweede lid, van de Awb.
5. Uit het voorgaande volgt tevens dat nader onderzoek redelijkerwijs niet kan bijdragen aan beoordeling van de hoofdzaak en dat deze slechts in ongegrondverklaring van het beroep kan eindigen. De rechtbank ziet derhalve aanleiding om met toepassing van artikel 8:86 van de Awb onmiddellijk op dat beroep te beslissen. Het beroep tegen de afwijzende beschikking op de asielaanvraag van verzoeker zal dan ook ongegrond worden verklaard. Dat brengt mee dat het verzoek om een voorlopige voorziening wegens gebrek aan belang dient te worden afgewezen.
6. Van omstandigheden op grond waarvan een van de partijen zou moeten worden veroordeeld in de door de andere partij gemaakte proceskosten is niet gebleken.
in de zaak geregistreerd onder nummer AWB 02/68746 VRONTN:
verklaart het beroep ongegrond;
in de zaak geregistreerd onder nummer AWB 02/68745 VRONTN:
Deze uitspraak is gedaan en uitgesproken in het openbaar op 24 september 2002 door mr. Y.A.A.G. de Vries, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. A.M.L. Huys, griffier.
Afschrift verzonden op: 24 september 2002
Tegen de uitspraak in beroep kunnen partijen binnen een week na de verzending van een afschrift van deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (adres: Raad van State, Afdeling bestuursrechtspraak, Hoger beroep vreemdelingenzaken, Postbus 16113, 2500 BC 's-Gravenhage). Ingevolge artikel 69, derde lid, van de Vw 2000 bedraagt de termijn voor het instellen van hoger beroep één week. Naast de vereisten waaraan het beroepschrift moet voldoen op grond van artikel 6:5 van de Awb (zoals het overleggen van een afschrift van deze uitspraak) dient het beroepschrift ingevolge artikel 85, eerste lid, van de Vw 2000 een of meer grieven te bevatten. Artikel 6:6 van de Awb (herstel verzuim) is niet van toepassing. Tegen de uitspraak op het verzoek staat geen rechtsmiddel open.