ECLI:NL:RBSGR:2002:AF1292

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
14 juni 2002
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
AWB 01/59645
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening inzake vertrekmoratorium voor asielzoekers uit Centraal-Irak

In deze zaak heeft de Rechtbank 's-Gravenhage op 14 juni 2002 uitspraak gedaan in een verzoek om een voorlopige voorziening. Verzoeker, een Iraakse asielzoeker geboren in Centraal-Irak, had verzocht om uitzetting achterwege te laten totdat op zijn beroep was beslist. De minister van Justitie had op 21 mei 2002 een vertrekmoratorium ingesteld voor asielzoekers uit Centraal-Irak, wat van toepassing was op verzoeker. De rechtbank oordeelde dat er geen aanwijzingen waren dat de contra-indicaties van het vertrekmoratorium op verzoeker van toepassing waren. Hierdoor was verzoeker niet uitzetbaar en had hij geen belang meer bij het verzoek om voorlopige voorziening. De rechtbank verklaarde het verzoek niet-ontvankelijk en veroordeelde de verweerder in de proceskosten van verzoeker, die door de Staat der Nederlanden moesten worden voldaan. De uitspraak werd gedaan in het openbaar en er stond geen rechtsmiddel open tegen deze beslissing.

Uitspraak

Rechtbank ’s-Gravenhage
Nevenzittingsplaats Arnhem
Vreemdelingenkamer
Voorzieningenrechter
Registratienummer: Awb 01/59645
Datum uitspraak: 14 juni 2002
Uitspraak
ingevolge artikel 8:84 in samenhang met artikel 8:83, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en met artikel 71 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000)
in de zaak van
A,
geboren op [...] 1971,
van Iraakse nationaliteit,
verzoeker,
gemachtigde mr. T. Pondaag,
tegen
DE STAATSSECRETARIS VAN JUSTITIE
(Immigratie- en Naturalisatiedienst),
verweerder.
De gronden van de beslissing
1. Bij verzoekschrift van 12 november 2001 heeft verzoeker verzocht de voorlopige voorziening te treffen dat uitzetting achterwege wordt gelaten tot op het beroep van diezelfde datum is beslist.
2. Bij besluit van 21 mei 2002 (Stcrt. 22 mei 2002, nr. 94, p. 11) heeft de Minister van Justitie op basis van artikel 45, vierde lid, van de Vreemdelingenwet 2000 besloten tot een vertrekmoratorium voor asielzoekers die zijn geboren in Centraal-Irak, waaronder wordt verstaan: het deel van de Republiek Irak dat onder controle staat van het regime in Bagdad. Dit besluit is in werking getreden met ingang van 24 mei 2002. Ingevolge artikel 5 van het besluit is het vertrekmoratorium niet van toepassing op vreemdelingen afkomstig uit Centraal-Irak op wie artikel 30, dan wel artikel 31, tweede lid, aanhef en onder h, i en k van de Vreemdelingenwet 2000 van toepassing is, of ten aanzien van wie een gevaar voor de openbare orde bestaat als bedoeld in artikel 3.77 van het Vreemdelingenbesluit 2000.
3. Aangezien verzoeker volgens zijn, door verweerder niet bestreden, verklaring is geboren in Centraal-Irak, en uit het dossier niet is gebleken van aanwijzingen voor toepasselijkheid van de in artikel 5 van het besluit genoemde contra-indicaties, mag er in redelijkheid van uit gegaan worden, dat het vertrekmoratorium op hem van toepassing is. Ingevolge artikel 45, vierde lid, van de Vw 2000 worden de verstrekkingen niet beëindigd. Ingevolge artikel 45, vijfde lid, van de Vw 2000 wordt verzoeker geacht rechtmatig verblijf als bedoeld in artikel 8, aanhef en onder j, van de Vw 2000 te hebben. Verzoeker is dus thans niet uitzetbaar. Daarom heeft verzoeker niet langer belang bij het verzoek. Het verzoek is derhalve kennelijk niet-ontvankelijk.
4. Een eventueel na het einde van rechtmatig verblijf in te dienen verzoek om een voorlopige voorziening te treffen dient aangemerkt te worden als een (eerste) verzoek waarvan de uitspraak in Nederland mag worden afgewacht. Door het besluit is het rechtmatig verblijf immers herleefd.
5. In dit geval bestaat aanleiding verweerder te veroordelen in de kosten die verzoeker in verband met het doen van het verzoek redelijkerwijs heeft moeten maken.
6. Met toepassing van artikel 8:83, derde lid, van de Awb zal het onderzoek worden gesloten en onmiddellijk uitspraak worden gedaan.
De beslissing
De voorzieningenrechter:
a) verklaart het verzoek niet-ontvankelijk;
b) veroordeelt verweerder in de proceskosten van verzoeker ten bedrage van € 322,—, onder aanwijzing van de Staat der Nederlanden als de rechtspersoon die deze kosten dient te voldoen aan de griffier van deze rechtbank, nevenzittingsplaats Arnhem.
Deze uitspraak is gedaan door mr. W.P.C.G. Derksen en in het openbaar uitgesproken op 14 juni 2002 in tegenwoordigheid van de griffier.
de griffier de voorzieningenrechter
Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.
Afschrift verzonden 17 juni 2002