ECLI:NL:RBSGR:2002:AF1294
Rechtbank 's-Gravenhage
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- L. van Es
- N. Jacobsz
- Rechtspraak.nl
Toetsing van de rechtmatigheid van de inbewaringstelling van een vreemdeling zonder rechtmatig verblijf
In deze zaak heeft de Rechtbank 's-Gravenhage op 17 september 2002 uitspraak gedaan in een beroep tegen de maatregel van bewaring van een vreemdeling, A, geboren in 1974 en van Oekraïense nationaliteit. De vreemdeling was op 28 augustus 2002 in bewaring gesteld op grond van artikel 59, eerste lid, onder a, van de Vreemdelingenwet 2000, omdat hij geen rechtmatig verblijf had. De rechtbank heeft vastgesteld dat de gronden voor de inbewaringstelling, zoals aangevoerd door de Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie, niet voldoende waren onderbouwd. De rechtbank oordeelde dat de gronden die pas ter zitting door de verweerder zijn aangevoerd, niet dragend konden zijn voor het besluit tot inbewaringstelling, omdat deze niet in de maatregel tot bewaring waren vermeld. De rechtbank heeft geconcludeerd dat de toepassing en voortduring van de vrijheidsontnemende maatregel in strijd was met de Vreemdelingenwet 2000. Hierdoor werd het beroep van de vreemdeling gegrond verklaard.
De rechtbank heeft de Staat der Nederlanden veroordeeld tot schadevergoeding van € 855,- voor de onterecht opgelegde vrijheidsontneming, berekend over de periode dat de vreemdeling ten onrechte in bewaring was gesteld. Daarnaast is de Staat der Nederlanden veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van de vreemdeling, die zijn begroot op € 644,-. De uitspraak is openbaar gedaan en partijen hebben de mogelijkheid om hoger beroep in te stellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.