RECHTBANK TE 's-GRAVENHAGE
Zitting houdende te Assen
Vreemdelingenkamer
Regnr.: AWB 02/70028 VRONTN A R04 G03 S4
Uitspraak: 19 september 2002
op het beroep tegen de maatregel van bewaring op grond van artikel 59 Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000), toegepast ten aanzien van de vreemdeling genaamd althans zich noemende:
A,
geboren [...] 1982 te Torit,
van Soedanese nationaliteit,
IND-dossiernummer: 9911.10.2067,
alias: B, geboren op [...] 1967 te Nigeria,
Namens de Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie (hierna: verweerder) is de rechtbank op 12 september 2002 op grond van artikel 94, eerste lid, Vw 2000 in kennis gesteld van het besluit van 10 september 2002 tot oplegging van de maatregel van bewaring, tegen welk besluit de vreemdeling geen beroep heeft ingesteld.
Deze kennisgeving moet worden gelijkgesteld met een eerste door de vreemdeling ingesteld beroep tegen de maatregel van bewaring.
De vreemdeling is op 19 september 2002 ter zitting gehoord. Daarbij is zijn gemachtigde, mr. M.R. Roethof, advocaat te Arnhem, niet verschenen.
Ter zitting was een tolk in de Engelse taal aanwezig.
Namens de Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie is de heer G. Gesterkamp, werkzaam bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst, verschenen. Verweerder heeft de rechtbank verzocht de bewaring niet op te heffen.
De vreemdeling heeft op 11 november 1999 een asielaanvraag ingediend onder de naam A.
Bij een politiecontrole te Rotterdam is bij de vreemdeling een paspoort aangetroffen op naam van B, geboren op [...] 1976 te Nigeria. Dit paspoort is ingenomen en voor onderzoek opgestuurd. In dit paspoort bleek de pasfoto van de vreemdeling te zijn bevestigd en daarop is de vreemdeling gevorderd zich te melden voor een identiteitsonderzoek. De vreemdeling heeft zich op 10 september 2002 omstreeks 10.10 uur gemeld en kon desgevraagd geen aannemelijke verklaring geven omtrent het bij hem aangetroffen paspoort. Omdat de ware identiteit en verblijfsstatus van de vreemdeling onbekend waren, heeft verweerder de vreemdeling op voornoemde datum om 10.20 uur staandegehouden op grond van artikel 50, eerste lid, Vw 2000. Vervolgens is de vreemdeling overgebracht naar een plaats bestemd voor verhoor, zijnde het politiebureau de Haven te Arnhem, alwaar hij om 10.20 uur is gearriveerd en verder opgehouden ingevolge artikel 59, tweede of derde lid, Vw 2000.
Verweerder heeft vervolgens met het oog op de uitzetting van de vreemdeling bij besluit van 10 september 2002 om 12.50 uur de maatregel van bewaring opgelegd, nu naar het oordeel van verweerder de vreemdeling geen rechtmatig verblijf heeft in Nederland en het belang van de openbare orde deze maatregel vordert (artikel 59, eerste lid en onder a, Vw 2000).
Ingevolge artikel 59, eerste lid, Vw 2000 kan, indien het belang van de openbare orde of de nationale veiligheid zulks vordert, met het oog op de uitzetting, door de Minister in bewaring worden gesteld de vreemdeling die:
a. geen rechtmatig verblijf heeft;
b. die rechtmatig verblijf heeft op grond van artikel 8, onder f, g en h van de Vw 2000.
Ingevolge artikel 59, vierde lid, van de Vw 2000, duurt bewaring krachtens het eerste lid, onder b, in geen geval langer dan vier weken.
Ingevolge artikel 5.3, eerste lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (hierna: Vb 2000) wordt de maatregel waarbij de bewaring op grond van artikel 59 van de Vw 2000 wordt opgelegd, gedagtekend en ondertekend; de maatregel wordt met redenen omkleed. Aan de vreemdeling op wie de maatregel betrekking heeft, wordt onmiddellijk een afschrift daarvan uitgereikt.
Uit de gedingstukken en het verhandelde ter zitting is het navolgende gebleken.
Blijkens de maatregel van bewaring (gedingstuk 5) die op 10 september 2002 aan de vreemdeling is uitgereikt, zou de vreemdeling geen rechtmatig verblijf hebben en om die reden is de inbewaringstelling bevolen op grondslag van artikel 59, eerste lid en onder a Vw 2000. De vreemdeling heeft echter reeds bij het verhoor voorafgaande aan de inbewaringstelling (gedingstuk 4) aangegeven dat hij in november 1999 asiel heeft gevraagd en in afwachting was van een beslissing op deze aanvraag. Ook uit hetgeen ter zitting door de gemachtigde naar voren is gebracht, blijkt dat van aanvang af bij verweerder geen misverstand bestond omtrent de stand van zaken van de asielprocedure van de vreemdeling en het feit dat de vreemdeling derhalve rechtmatig verblijf had. Dit wordt bovendien bevestigd door het proces-verbaal van toepassing van artikel 50 (gedingstuk 1), waarin staat vermeld dat de vreemdeling bekend was in het VAS. Gebleken is dat door de vreemdelingendienst vervolgens telefonisch contact is opgenomen met de IND teneinde het concipiëren van het voornemen op de asielaanvraag van de vreemdeling te bespoedigen. Op 13 september 2002 is het voornemen om de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd af te wijzen aan de vreemdeling uitgereikt. Op 17 september 2002 is aan de vreemdeling een hernieuwde maatregel van bewaring uitgereikt op grondslag van artikel 59, eerste lid en onder b, Vw 2000.
De rechtbank stelt vast dat de vreemdeling op 10 september 2002 rechtmatig in Nederland verbleef, nu hij nog in afwachting was van een beschikking op zijn aanvraag. Derhalve viel de vreemdeling ten tijde van de inbewaringstelling onder de in artikel 59, eerste lid en onder b, Vw 2000 genoemde categorie vreemdelingen. Mitsdien is de maatregel van bewaring niet op goede gronden opgelegd en is een onjuiste toepassing gegeven aan artikel 59, Vw 2000.
Naar het oordeel van de rechtbank kan de hernieuwde maatregel van bewaring die op 17 september 2002 aan de vreemdeling is uitgereikt, niet tot gevolg hebben dat het eerste bevel tot bewaring alsnog wordt gelezen als een bevel dat van aanvang af op artikel 59, eerste lid en onder b, Vw 2000 was gebaseerd. Het formulier "Maatregel van Bewaring" geeft het besluit inzake de inbewaringstelling weer en wordt onmiddellijk aan de vreemdeling uitgereikt. Hierin dient ondubbelzinnig en duidelijk te worden vermeld op welke grond de bewaring is bevolen. Voorts wekt het naar het oordeel van de rechtbank bevreemding dat de hernieuwde maatregel die eerst op 17 september 2002 is uitgereikt, op exact dezelfde datum - te weten 10 september 2002 - en gelijkluidend tijdstip als de eerste maatregel is gesteld.
Het behoort tot de strikte waarborgen waarmee de bewaring is omkleed dat de vreemdeling, gelet op de verschillende rechtsgevolgen van beide wetsbepalingen, duidelijkheid heeft dat de bewaring op grond van artikel 59, eerste lid en onder b, Vw 2000 is gelast. Artikel 59, eerste lid en onder a, Vw 2000 bepaalt dat de duur van de bewaring in principe onbeperkt is, terwijl de vreemdeling op grond van artikel 59, eerste lid en onder b, Vw 2000 maximaal vier weken dan wel zes weken in bewaring gesteld kan worden.
De gevolgde handelwijze is niet in overeenstemming met de wettelijke vereisten. Gelet op de aard van de geschonden wettelijke norm is er geen plaats om te oordelen dat op grond van een belangenafweging de oplegging dan wel de voorzetting van de bewaring desalniettemin rechtmatig is.
Het beroep is gegrond. De bewaring is onrechtmatig en dient derhalve te worden opgeheven.
- verklaart het beroep gegrond;
- beveelt de opheffing van de maatregel van de bewaring met ingang van heden.
Krachtens artikel 95 Vw 2000 staat tegen deze uitspraak, voor zover het betreft het beroep tegen het besluit tot oplegging van een vrijheidsontnemende maatregel, voor partijen hoger beroep open.
Het beroepschrift dient binnen één week na verzending van deze uitspraak te worden ingediend bij de Raad van State, Afdeling Bestuursrechtspraak, Hoger beroep vreemdelingenzaken, postbus 16113, 2500 BC 's-Gravenhage. Bij de indiening van het beroepschrift dient tegelijkertijd een kopie van de bestreden uitspraak te worden gevoegd.
Aldus gewezen door mr. J.L. Boxum, rechter, in tegenwoordigheid van mr. C.T. Brontsema als griffier en in het openbaar uitgesproken op 19 september 2002.
Afschrift verzonden: 3 oktober 2002