RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE
SECTOR STRAFRECHT
MEERVOUDIGE KAMER
(VERKORT VONNIS)
parketnummer 09-754063-02
rolnummer 0007
's-Gravenhage, 12 december 2002.
De rechtbank 's-Gravenhage, rechtdoende in strafzaken, heeft het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] (Irak),
wonende te [adres], [woonplaats],
thans gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting Haaglanden, Huis van Bewaring Zoetermeer te Zoetermeer.
Het onderzoek is gehouden ter terechtzitting van 28 november 2002.
De verdachte, bijgestaan door zijn raadsman mr C.M.P. Jongsma, advocaat te Rotterdam, is verschenen en gehoord.
De officier van justitie mr G. Knobbout heeft gevorderd dat verdachte terzake van het hem bij - gewijzigde - dagvaarding telastgelegde wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 15 maanden, met aftrek van de tijd in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, waarvan 5 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar en als bijzondere voorwaarde dat verdachte 3 maanden onder elektronisch toezicht zal worden gesteld.
Aan verdachte is telastgelegd - na wijziging van de telastlegging ter terechtzitting - hetgeen is vermeld in de ingevoegde fotokopie van de dagvaarding, gemerkt A, en van de vordering wijziging telastlegging, gemerkt A1.
Door de voormelde inhoud van vorenstaande bewijsmiddelen staan de daarin genoemde feiten en omstandigheden vast en is de rechtbank op grond daarvan tot de overtuiging gekomen en acht zij wettig bewezen, dat verdachte het bij - gewijzigde - dagvaarding vermelde feit heeft begaan, met dien verstande, dat de rechtbank bewezen acht -en als hier ingelast beschouwt, zulks met verbetering van eventueel in de telastlegging voorkomende type- en taalfouten, zoals weergegeven in de bewezenverklaring, door welke verbetering verdachte niet in de verdediging is geschaad- de inhoud van de telastlegging, zoals deze is vermeld in de fotokopie daarvan, gemerkt B.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde en van de verdachte.
Het bewezenverklaarde is volgens de wet strafbaar, omdat het na te melden misdrijf oplevert.
De raadsman heeft ter terechtzitting een beroep op relatieve overmacht gedaan ten aanzien van verdachte. Volgens de raadsman is verdachte op een zodanige wijze bedreigd, dat hij terecht vreesde voor het leven van zijn broer en anderen. Mede gezien de relatief korte periode gedurende welke verdachte een kleine rol in deze zaak speelde, moet worden aangenomen dat het voor verdachte, gelet op de druk die op hem werd uitgeoefend, ondenkbaar was om de politie te waarschuwen.
De rechtbank acht het niet aannemelijk dat verdachte door externe dwang tot het plegen van het bewezenverklaarde strafbare feit is gekomen. De rechtbank is van oordeel dat de bedreigingen die zijn gedaan ten aanzien van verdachte niet van dien aard zijn dat hij er geen weerstand aan had kunnen bieden en ook niet tot de conclusie kunnen leiden dat verdachte zich niet aan de strafbare gedraging had kunnen onttrekken. Er hebben zich diverse momenten voorgedaan waarop verdachte zich redelijkerwijs de ernst van de te plegen feiten had moeten realiseren en zijn medewerking had kunnen weigeren. De rechtbank ziet in deze zaak geen omstandigheden die een dergelijke belangenafweging voor verdachte onmogelijk zouden hebben gemaakt en hem er buiten zijn schuld van hebben weerhouden de politie in te schakelen.
Verdachte is deswege strafbaar, nu geen strafuitsluitingsgronden aannemelijk zijn geworden.
Na te melden straf en maatregel zijn in overeenstemming met de ernst van het gepleegde feit, de omstandigheden, waaronder het is begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals van een en ander tijdens het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Voorts wordt met betrekking tot de op te leggen deels onvoorwaardelijke gevangenisstraf het volgende overwogen.
Verdachte heeft zijn medewerking verleend aan de overdracht van een grote hoeveelheid heroïne. Het is algemeen bekend dat heroïne zeer schadelijk is voor de volksgezondheid. Bovendien levert de handel in en de verslaving aan het middel, een veelheid aan criminaliteit en overlast op, die de maatschappij als geheel raakt. Verdachte wist dat het om heroïne of soortgelijke verdovende middelen ging en hij heeft voldoende mogelijkheden gehad om zich er niet mee in te laten of zich eraan te onttrekken. De rechtbank houdt echter rekening met het feit dat verdachte niet uit winstbejag heeft gehandeld en dat hij in vergelijking met zijn medeverdachten een ondergeschikte rol speelde in deze zaak. Er zijn aanwijzingen dat er dreiging dan wel druk werd uitgeoefend door de mededaders om zijn medewerking zeker te stellen. Verdachte is hier echter niet mee naar de politie gestapt en heeft een en ander op zijn beloop gelaten. Daarmee is verdachte verantwoordelijk voor zijn rol in het geheel en deze wordt hem door de rechtbank aangerekend.
De rechtbank heeft kennis genomen van het reclasseringsrapport d.d. 12 november 2002, dat omtrent verdachte is opgemaakt. Verdachte heeft ter terechtzitting te kennen gegeven dat hij bereid is om een deel van zijn straf te ondergaan in de vorm van elektronisch toezicht, zoals de reclassering heeft geadviseerd.
De rechtbank houdt er rekening mee dat verdachte volgens een hem betreffend uittreksel uit het algemeen documentatieregister niet eerder veroordeeld is voor soortgelijke strafbare feiten en acht na te noemen straf passend en geboden.
De toepasselijke wetsartikelen.
De artikelen:
- 14a, 14b, 14c, 14d, 47 en 55 van het Wetboek van Strafrecht;
- 2 en 10 van de Opiumwet, en de daarbij behorende Lijst I.
verklaart in voege als overwogen wettig en overtuigend bewezen, dat verdachte het bij -gewijzigde - dagvaarding telastgelegde feit heeft begaan en dat het bewezene uitmaakt:
MEDEPLEGEN VAN OPZETTELIJK HANDELEN IN STRIJD MET HET IN ARTIKEL 2, EERSTE LID, ONDER B VAN DE OPIUMWET GEGEVEN VERBOD;
MEDEPLEGEN VAN OPZETTELIJK HANDELEN IN STRIJD MET HET IN ARTIKEL 2, EERSTE LID, ONDER C VAN DE OPIUMWET GEGEVEN VERBOD;
verklaart het bewezene en verdachte deswege strafbaar;
veroordeelt verdachte te dier zake tot:
gevangenisstraf voor de duur van 15 maanden;
bepaalt, dat een gedeelte van die straf, groot 5 maanden niet zal worden tenuitvoergelegd, zulks onder de algemene voorwaarde, dat de veroordeelde zich voor het einde van de hierbij op 2 jaar vastgestelde proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
en onder de bijzondere voorwaarde:
dat de veroordeelde zich gedurende 3 maanden onder elektronisch toezicht zal stellen met inachtneming van hetgeen in het rapport van de Stichting Reclassering Nederland d.d. 12 november 2002 is geadviseerd en hetgeen op basis van dat rapport door die stichting nader aan de veroordeelde zal worden opgedragen;
geeft hierbij opdracht aan bovengenoemde reclasseringsinstelling krachtens het bepaalde bij artikel 14d, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht;
bepaalt, dat de tijd, door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht;
in verzekering gesteld op : 2 juli 2002,
in voorlopige hechtenis gesteld op : 4 juli 2002;
verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte bij dagvaarding meer of anders is telastgelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Dit vonnis is gewezen door
mrs De Boer, voorzitter,
Van Wesenbeeck en Nijman, rechters,
in tegenwoordigheid van mr Biever, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 12 december 2002.