ECLI:NL:RBSGR:2002:AF2375

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
16 oktober 2002
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
AWB 01/28006, 01/28008 BEPTDN
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • S.J. Bosma
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toepassing van taalanalyse bij asielaanvraag van Azerbeidzjaanse nationaliteit

In deze zaak hebben eisers, een gezin van Azerbeidzjaanse nationaliteit, een asielaanvraag ingediend in Nederland. Na een eerste besluit van de Staatssecretaris van Justitie, waarin hun aanvraag werd afgewezen, zijn eisers onderworpen aan een taalanalyse door het Bureau Taalanalyse (BTA). De uitkomst van deze analyse wees uit dat eisers eenduidig afkomstig waren uit de Republiek Armenië, wat in strijd was met hun claim van Azerbeidzjaanse nationaliteit. Eisers hebben hierop twee contra-expertises laten uitvoeren die de conclusies van het BTA tegenspraken. De rechtbank heeft geoordeeld dat de Staatssecretaris onvoldoende gemotiveerd heeft waarom eisers aan een taalanalyse zijn onderworpen, aangezien er geen twijfel bestond over hun nationaliteit of herkomst. De rechtbank concludeert dat het bestreden besluit onvoldoende zorgvuldig is voorbereid en onvoldoende draagkrachtig is gemotiveerd. De rechtbank verklaart het beroep gegrond, vernietigt het bestreden besluit en verplicht de Staatssecretaris om een nieuw besluit te nemen met inachtneming van deze uitspraak. Tevens wordt de Staatssecretaris veroordeeld in de proceskosten van eisers, vastgesteld op € 644.

Uitspraak

Rechtbank te 's-Gravenhage
zittinghoudende te Amsterdam
enkelvoudige kamer vreemdelingenzaken
Uitspraak
artikel 8:70 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)
jo artikel 71 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000)
reg. nr.: AWB 01/28006 BEPTDN
AWB 01/28008 BEPTDN
inzake: A, geboren op [...] 1962, eiser, en
B, echtgenote van A voornoemd,
geboren op [...] 1964, eiseres,
alsmede ten behoeve van hun minderjarige kinderen
C en D, geboren op [...] 1990, (hierna: eisers),
allen van (gestelde) Azerbeidzjaanse nationaliteit, wonende te E,
gemachtigde: mr. N.J.A. Hennipman-Karelse, medewerkster van de SRA te Utrecht,
tegen: de Staatssecretaris van Justitie, verweerder,
gemachtigde: mr. M.J. van der Pijl, juridisch medewerker bij Pels Rijcken & Droogleever Fortuijn, advocaten en notarissen te 's-Gravenhage.
I. PROCESVERLOOP
1. Op 12 en 13 augustus 1999 hebben eisers aanvragen om toelating als vluchteling ingediend. Bij besluiten van 23 maart 2000, in persoon uitgereikt op 4 april 2000, heeft verweerder de aanvragen om toelating als vluchteling niet ingewilligd vanwege de kennelijke ongegrondheid ervan en heeft verweerder ambtshalve overwogen geen aanleiding te zien een vergunning tot verblijf vanwege klemmende redenen van humanitaire aard te verlenen. Bij bezwaarschrift van 18 april 2000 hebben eisers tegen dit besluit bezwaar gemaakt. De gronden van het bezwaar zijn ingediend bij brief van 3 mei 2000 en aangevuld bij brief van 6 juli 2000. Het bezwaar is bij besluit van 22 juni 2001 kennelijk ongegrond verklaard.
2. Bij beroepschrift van 26 juni 2001 hebben eisers tegen dit besluit beroep ingesteld bij de rechtbank. De rechtbank heeft partijen meegedeeld het beroep versneld te zullen behandelen. De gronden van het beroep zijn ingediend bij brief van 17 juli 2001 en aangevuld bij brief van 27 februari 2002. Op 12 april 2002 zijn de op de zaak betrekking hebbende stukken van verweerder ter griffie ontvangen. In het verweerschrift van 30 mei 2002 heeft verweerder geconcludeerd tot ongegrondverklaring van het beroep.
3. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 10 juli 2002. Eisers zijn aldaar in persoon verschenen, bijgestaan door hun gemachtigde. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door zijn voornoemde gemachtigde.
II. FEITEN
In dit geding gaat de rechtbank uit van de volgende feiten.
Op 28 juli 2000 hebben eisers meegewerkt aan een taalanalyse van het Bureau Taalanalyse (BTA). Uit het rapport van dit onderzoek van 22 oktober 2000 blijkt dat eisers "eenduidig te zijn herleiden tot de spraak- en cultuurgemeenschap binnen de republiek Armenië".
Bij brief van 27 februari 2001 heeft de gemachtigde van eisers een rapport inzake contra-expertise betreffende de taalanalyse opgestuurd van prof. dr. B. Bichakjian, hoogleraar aan de Universiteit van Nijmegen.
Bij brief van 25 maart 2001 heeft dr. Th.M. van Lint, verbonden aan de Westfälische Wilhelms-Universität Münster en de Universiteit Leiden eveneens een contra-expertise verricht.
Bij brief van 5 juni 2001 heeft verweerder gereageerd op de contra-expertises en heeft geen reden gezien om het resultaat van de taalanalyserapporten, te weten herkomst eenduidig de Republiek Armenië, te herzien.
III. STANDPUNTEN PARTIJEN
1. Eisers leggen primair aan het beroep ten grondslag dat zij in aanmerking komen voor toelating als vluchteling en subsidiair dat zij in aanmerking komen voor verlening van een vergunning tot verblijf vanwege klemmende redenen van humanitaire aard. Eisers hebben het volgende asielrelaas naar voren gebracht. Eiser is van gemengde afkomst (zijn vader is Armeen en zijn moeder Azeri). Eiseres behoort tot de Armeense bevolkingsgroep. Vanwege de gemengde afkomst van eiser hebben zij problemen ondervonden. Zowel de ouders van eiser als de ouders van eiseres en de twee kinderen van eisers zijn in Baku door Azeri vermoord in 1989. Voorts zijn eisers zelf bedreigd en mishandeld door Azeri en Armeniërs. Bij terugkeer naar Azerbeidzjan zullen eisers worden vermoord. Terugkeer naar Armenië is evenmin mogelijk omdat eiser vermoord zal worden vanwege de Azeri-afkomst van zijn moeder. Door Russische soldaten zijn (onder meer) eisers naar Karachinat gebracht (tegenwoordig Azerbeidzjan), waar zij enige jaren hebben gewoond bij eiser's grootmoeder. Daar zijn C en D geboren; twee jaar daarna, bij een poging deze geboorte aan te geven, werden eisers mishandeld vanwege de Azerische achtergrond van eiser. De buurman van de grootmoeder heeft zich over het gezin ontfermd en het vertrek naar de Oekraïne (waar eiser's oom woonde) geregeld. Daar konden eisers zich niet laten registreren en - volgens de politie aldaar - konden eisers daar niet wonen. Dit leidde steeds tot problemen, ook voor de oom. Deze heeft toen hun vertrek naar het buitenland geregeld.
In beroep hebben eisers nog het volgende aangevoerd. Verweerder heeft aangegeven dat voortschrijdend inzicht in Azerbeidzjaanse en Armeense zaken ertoe heeft geleid dat er in casu aanleiding werd gezien om eisers aan een taalanalyse te onderwerpen. Verweerder heeft niet uiteengezet waar dit inzicht uit bestaat en waarom het kennelijk op deze individuele zaak van toepassing zou zijn. Verweerder heeft geen inzicht gegeven in de kwalificatie van de taalanalist waardoor de kwaliteit van de taalanalyse niet toetsbaar is. Het bestreden besluit gaat hier niet op in en is derhalve in strijd met het zorgvuldigheids- en het motiveringsvereiste. Het wekt bevreemding dat de conclusies van twee wetenschappelijk geschoolde experts op het gebied van taalwetenschappen niet overeenkomen met die van het BTA. Verweerder had een reactie op de contra-expertises moeten vragen aan een onafhankelijke deskundige in plaats van de uitgevoerde herbeoordeling door dezelfde taalanalist, zoals uit de brief van 5 juni 2001 blijkt. Verwezen wordt naar uitspraken van deze rechtbank, nevenzittingsplaats Groningen (JV 2001/199) en Dordrecht (Jub 2001, 10-K407), waaruit blijkt dat in ieder individueel geval de mogelijkheid aanwezig moet zijn de betrouwbaarheid en de waarde van de taalanalyse te toetsen. Verweerder heeft de stelling inzake de door eiseres overgelegde geboorteakte onvoldoende gemotiveerd en eveneens de stelling dat er aan dit document geen conclusies kunnen worden verbonden omtrent de woon- en verblijfplaats van eiseres na de afgiftedatum, nu er rekening gehouden moet worden met de mogelijkheid dat zij reeds op jonge leeftijd met haar ouders naar Armenië is gegaan. De door verweerder genoemde zin uit het individuele ambtsbericht van de Minister van Buitenlandse Zaken van 20 april 2001 (DPC/AM-706902) is een tussenzin louter gebaseerd op vermoedens. Opgemerkt wordt nog dat voornoemd individueel ambtsbericht nooit aan eisers bekend is gemaakt. Mede omdat het in dit ambtsbericht om een andere zaak gaat, kan deze (overigens niet relevante) informatie geen rol spelen bij de beoordeling van de onderhavige aanvraag. Gelet op hetgeen zij hebben aangevoerd, hadden eisers in bezwaar gehoord moeten worden. Voorts verzoeken eisers verweerder te veroordelen in de door hen gemaakte kosten inzake de overgelegde contra-expertise.
2. Verweerder stelt zich blijkens het bestreden besluit op het standpunt dat eisers geen vluchtelingen zijn en niet in aanmerking komen voor verlening van een vergunning tot verblijf vanwege klemmende redenen van humanitaire aard. Het BTA komt, na het bestuderen van de contra-expertises en een nieuwe analyse van bandopnames, opnieuw tot de conclusie dat eisers eenduidig afkomstig zijn uit de republiek Armenië. Volgens vaste jurisprudentie bestaat geen aanleiding te twijfelen aan de deskundigheid van het BTA. Evenmin bestaat aanleiding voor het oordeel dat de onderzoeksmethode dan wel dat de taalanalist onvoldoende deskundig zou zijn. Niet wordt geloofd dat eisers uit Azerbeidzjan afkomstig zijn.
Wegens het ontbreken van informatie met betrekking tot echtheidskenmerken kan de authenticiteit van de door eiseres overgelegde geboorteakte door de Koninklijke Marechaussee niet met zekerheid worden vastgesteld. Gelet hierop wordt overwogen dat met het overleggen van deze geboorteakte geenszins is vast komen te staan dat eiseres daadwerkelijk afkomstig is uit de Republiek Azerbeidzjan en daar de door haar genoemde periode heeft gewoond. Hiertoe is van belang dat volgens het individuele ambtsbericht van de Minister van Buitenlandse Zaken van 20 april 2001 (DPC/AM-706902) blijkt dat in Azerbeidzjan, maar naar redelijkheid kan worden verondersteld ook in Armenië, in authentieke geboorteakten wordt gehandeld. Dit betekent dat authentieke documenten op onrechtmatige wijze kunnen worden verkregen. Alleen in samenhang met een binnenlands paspoort, waarin een pasfoto is aangebracht, kan worden vastgesteld of een authentieke geboorteakte ook op rechtmatige wijze is verkregen. Indien er van wordt uitgegaan dat de geboorteakte authentiek is, dan staat daarmee evenmin vast dat eiseres tot 1992 in Azerbeidzjan heeft gewoond, omdat het is afgegeven op 3 november 1964 kort na de geboorte van eiseres. Mede gelet op de Armeense afkomst van de ouders van eiseres en de uitslag van de taalanalyse moet rekening worden gehouden met de mogelijkheid dat zij reeds op jonge leeftijd met haar ouders naar Armenië is gegaan. Nu geen geloof kan worden gehecht aan de verklaringen van eisers dat zij tot 1992 in Azerbeidzjan hebben gewoond, kan evenmin geloof worden gehecht aan het asielrelaas. Er bestaat derhalve geen aanleiding eisers in het bezit te stellen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd op grond van de in artikel 29, eerste lid, van de Vw 2000 genoemde gronden. Gelet op het bepaalde in artikel 7:3, sub b, van de Awb is van het horen van eisers afgezien.
3. In het verweerschrift heeft verweerder in aanvulling op het bestreden besluit nog opgemerkt dat mochten eisers de Azerbeidzjaanse nationaliteit hebben dan zijn in de door eisers aangevoerde omstandigheden geen aanknopingspunten te vinden die het oordeel kunnen rechtvaardigen dat in hun geval sprake is van gegronde vrees voor vervolging. Het individuele relaas is onvoldoende zwaarwegend voor een geslaagd beroep op vluchtelingschap. Gelet op hun Armeense afkomst kunnen eisers zich in Armenië vestigen. Hiertoe wordt verwezen naar de ambtsberichten van de Minister van Buitenlandse Zaken inzake Armenië van 15 augustus 2001, 22 mei 2000 en 28 december 1999, alsmede de brief van UNHCR Duitsland aan het Verwaltungsgericht Bremen van 4 maart 1998. Hieruit blijkt dat de Armeense autoriteiten welwillend staan ten opzichte van het opnemen van etnisch Armeniërs uit Azerbeidzjan. Hierbij is tevens van belang dat voor etnische Armeniërs uit Azerbeidzjan de mogelijkheid bestaat tot het verwerven van het Armeens staatsburgerschap. Gelet op de omstandigheid dat eisers de Azerbeidzjaanse nationaliteit bezitten, kan geen sprake zijn van vluchtelingschap in de zin van het Verdrag ten aanzien van hun gestelde ondervonden problemen in de Oekraïne, aangezien dit niet het land van herkomst is van eisers. Er zijn geen aanknopingspunten om aan te nemen dat juist eisers het reële risico lopen bij terugkeer naar Azerbeidzjan, dan wel Armenië, onderworpen te worden aan een behandeling die wordt verboden door artikel 3 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM).
Nu eisers niet gehouden zijn om terug te keren naar hun land van herkomst maar zich in Armenië kunnen vestigen, kunnen zij geen geslaagd beroep doen op het traumatabeleid zoals is neergelegd in hoofdstuk C1/4 van de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc 2000).
IV. OVERWEGINGEN
1. Aan de orde is de vraag of het bestreden besluit in rechte stand kan houden.
2. Ingevolge artikel 13 van de Vw 2000 wordt een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning slechts ingewilligd indien met de aanwezigheid van de vreemdeling een wezenlijk Nederlands belang is gediend, dan wel indien internationale verplichtingen of klemmende redenen van humanitaire aard daartoe nopen.
3. Op grond van artikel 29, eerste lid, van de Vw 2000 kan - voor zover hier van belang - een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 Vw 2000 worden verleend aan de vreemdeling:
a. die verdragsvluchteling is;
b. die aannemelijk heeft gemaakt dat hij gegronde redenen heeft om aan te nemen dat hij bij uitzetting een reëel risico loopt om te worden onderworpen aan folteringen, aan onmenselijke of vernederende behandelingen of bestraffingen;
c. van wie naar het oordeel van Onze Minister op grond van klemmende redenen van humanitaire aard die verband houden met de redenen van zijn vertrek uit het land van herkomst, in redelijkheid niet kan worden verlangd dat hij terugkeert naar het land van herkomst;
d. voor wie terugkeer naar het land van herkomst naar het oordeel van Onze Minister van bijzondere hardheid zou zijn in verband met de algehele situatie aldaar.
4. Artikel 31, eerste lid, van de Vw 2000 bepaalt dat een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning als bedoeld in artikel 28 van de Vw 2000 wordt afgewezen indien de vreemdeling niet aannemelijk heeft gemaakt dat zijn aanvraag is gegrond op omstandigheden die, hetzij op zich zelf, hetzij in verband met andere feiten, een rechtsgrond voor verlening vormen. Ingevolge het tweede lid van genoemd artikel worden bij het onderzoek naar de aanvraag de daar genoemde omstandigheden betrokken.
5. De rechtbank ziet zich eerst gesteld voor de vraag of verweerder eisers op juiste gronden heeft onderworpen aan een taalanalyse en of verweerder zich op juiste gronden, ondanks de door eisers aangeboden contra-expertises, aan het resultaat van de door verweerder gehouden taalanalyse heeft kunnen houden.
6. In de door verweerder gebruikte IND-Werkinstructie nr. 227, inzake het toepassen van taalanalyse, staat onder punt 3 - voor zover hier van belang - het volgende.
Indien op basis van de beschikbare informatie twijfel bestaat omtrent de aangegeven nationaliteit, etniciteit of herkomst van een vreemdeling, en de twijfel is niet zodanig sterk dat de asielaanvraag alleen op grond daarvan al kennelijk ongegrond of niet-ontvankelijk kan worden verklaard, kan een taalanalyse worden aangevraagd.
Taalanalyse kan voorts in alle stadia van de procedure worden aangevraagd en kan met name ook in de uitzettingsfase worden gebruikt om te bepalen welke ambassade een laissez-passer moet worden aangevraagd. In deze gevallen wordt het instrument taalanalyse niet alleen gebruikt ten aanzien van (ex-)asielzoekers, maar kan het worden toegepast bij alle verwijderbare vreemdelingen.
7. Bij brief van 17 januari 2001 heeft verweerder aan eisers meegedeeld dat voortschrijdend inzicht in Azerbeidzjaanse en Armeense zaken de grondslag is voor de door hen ondergane taalanalyse. Gelet op hetgeen in de werkinstructie staat, is de rechtbank van oordeel dat verweerder op onjuiste gronden eisers heeft onderworpen aan een taalanalyse. Immers, uit de gehoren is niet gebleken dat er werd getwijfeld aan de nationaliteit, etniciteit of herkomst van eisers. De door verweerder opgegeven reden voor de door eisers ondergane taalanalyse is een reden van algemene aard en gaat niet specifiek in op de individuele situatie van eisers. In voornoemde brief wordt verder nog opgemerkt dat het bevreemding wekt dat eiseres stelt in het geheel geen Azerbeidzjaans te spreken. De rechtbank kan deze stellingname niet volgen. Immers nergens is gebleken dat eiseres heeft verklaard dat zij in het geheel geen Azerbeidzjaans spreekt.
8. Met betrekking tot de taalanalyse merkt de rechtbank voorts nog op dat het ambtshalve bekend is dat de taalanalist in eerste instantie altijd uit het door de asielzoeker aangegeven land van herkomst komt. In het onderhavige geval hebben eisers aangegeven dat zij afkomstig zijn uit Azerbeidzjan en is de taalanalist die de taalanalyse heeft verricht afkomstig uit de Republiek Armenië.
9. De rechtbank stelt vast dat er twee contra-expertises zijn uitgevoerd door dr. Th.M. van Lint, verbonden aan de Westfälische Wilhelms-Universität Münster en de Universiteit Leiden (Vergelijkende Taalwetenschappen, afdeling Armeens) en prof. dr. B. Bichakjian, hoogleraar aan de Universiteit van Nijmegen, op de door eisers ondergane taalanalyse. Op deze twee contra-expertises heeft verweerder bij brief van 5 juni 2001 gereageerd. In het bestreden besluit van 22 juni 2001 wordt voornoemde brief van 5 juni 2001 als herhaald en ingelast beschouwd. Voorts staat in dit besluit dat het BTA na het bestuderen van de contra-expertises en een nieuwe analyse van de bandopnames opnieuw tot de conclusie komt dat eisers eenduidig afkomstig zijn uit de Republiek Armenië.
10. De rechtbank is van oordeel dat verweerder, gelet op hetgeen uit de twee contra-expertises naar voren is gekomen, niet had kunnen volstaan met slechts een reactie hierop. Voorts blijkt niet uit het dossier dat het bureau BTA van verweerder een nieuwe analyse van de bandopnames heeft gemaakt.
Nu de conclusie van de twee door eisers ingebrachte contra-expertises lijnrecht tegenover de conclusie van het bureau BTA en van verweerder staat, is de rechtbank van oordeel dat verweerder op zijn minst een nieuwe bandopname had moeten laten maken en deze opnieuw had moeten onderwerpen aan een taalanalyse, dan wel eisers had moeten horen alvorens op het bezwaar te besluiten.
11. Verweerder heeft in het bestreden besluit van 22 juni 2001 geen duidelijkheid gegeven, waarom het voortschrijdend inzicht, zoals vermeld in de brief van 17 januari 2001, juist in het geval van eisers heeft geleid tot een taalanalyse. Evenmin heeft verweerder in voornoemd besluit aangegeven, waarom - ondanks de door eisers overgelegde contra-expertises - er wordt vastgehouden aan de conclusie van de door verweerder uitgevoerde taalanalyse.
12. Met betrekking tot de overgelegde geboorteakte van eiseres wordt in het bestreden besluit verwezen naar het ambtsbericht van het Ministerie van Buitenlandse Zaken van 20 april 2001 (DPC/AM-706902), waarin onder meer de volgende zin staat. 'Het is namelijk bekend dat in Azerbeidzjan gehandeld wordt in authentieke geboorteakten.' Verweerder heeft in het bestreden besluit hieraan toegevoegd dat dit 'naar redelijkerwijs kan worden verondersteld ook in Armenië' mogelijk is. De rechtbank is van oordeel dat deze toevoeging slechts een aanname is van verweerder, die niet gestoeld is op voornoemd ambtsbericht, noch op enig door verweerder aangegeven ambtsbericht. Gelet hierop heeft verweerder onvoldoende gemotiveerd aangegeven waarom de geboorteakte van eiseres niet authentiek is.
13. Ingevolge artikel 7:12 van de Awb dient de beslissing op het bezwaar te berusten op een deugdelijke motivering, die bij de bekendmaking van de beslissing wordt vermeld. Daarbij wordt, indien ingevolge artikel 7:3 van het horen is afgezien, tevens aangegeven op welke grond dat is geschied.
14. Uit hetgeen hiervoor in rechtsoverweging IV.9 tot en met IV.12 is overwogen, is de rechtbank van oordeel dat het bestreden besluit onvoldoende zorgvuldig is voorbereid en onvoldoende draagkrachtig is gemotiveerd.
15. Met betrekking het verzoek van eisers om verweerder te veroordelen in de door hen gemaakte kosten inzake de contra-expertise oordeelt de rechtbank als volgt.
16. Artikel 8:73 van de Awb bepaalt dat indien de rechtbank het beroep gegrond verklaart, kan zij, indien daarvoor gronden zijn, op verzoek van een partij de door haar aangewezen rechtspersoon veroordelen tot vergoeding van de schade die die partij lijdt. Uit de Memorie van Toelichting op artikel 8:73 van de Awb blijkt dat bij de beantwoording van de vraag of en in welke omvang de schade die een partij lijdt voor vergoeding in aanmerking komt, bij het civielrechtelijke schadevergoedingsrecht moet worden aangesloten. Dit is in jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep (onder andere AB 1995, 34) bevestigd. Aan de hand van de bepalingen van boek 6 van het Burgerlijke Wetboek (BW), met name artikel 6:162 en de terzake daarvan door de burgerlijke rechter gevormde jurisprudentie moet worden beoordeeld of verweerder in casu gehouden is de schade te vergoeden.
Het is vaste rechtspraak van de Hoge Raad dat, indien een overheidslichaam een besluit neemt en handhaaft dat naderhand door de rechter wordt vernietigd wegens strijd met wet, dat lichaam jegens de door dat besluit getroffene een onrechtmatige daad begaat. Daarmee is de schuld van het overheidslichaam in beginsel, in de terminologie van artikel 6:162 van het BW, gegeven.
17. Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen, ziet de rechtbank in het onderhavige geval geen aanknopingspunten om toepassing te geven aan artikel 8:73 van de Awb. In het onderhavige geval is er geen sprake van een besluit in primo en een bestreden besluit dat door de rechter wordt vernietigd. Immers eerst na het besluit in primo heeft verweerder besloten eisers te onderwerpen aan een taalanalyse en is deze analyse meegenomen in het bestreden besluit, dat ter toetsing voorligt.
18. Gelet op het voorgaande is er aanleiding om verweerder als in het ongelijk gestelde partij te veroordelen in de kosten die eiser in verband met de behandeling van het beroep bij de rechtbank redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten zijn op de voet van het bepaalde in het Besluit proceskosten bestuursrecht vastgesteld op € 644 ,-- als kosten van verleende rechtsbijstand (1 punt voor het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting; waarde per punt € 322,--, wegingsfactor 2).
V. BESLISSING
De rechtbank
1. verklaart het beroep gegrond;
2. vernietigt het bestreden besluit;
3. bepaalt dat verweerder een nieuw besluit neemt met inachtneming van deze uitspraak;
4. veroordeelt verweerder in de proceskosten, begroot op € 644 ,-- (zegge: zeshonderd en vierenveertig euro ), te betalen door de Staat der Nederlanden aan eisers.
Deze uitspraak is gedaan en uitgesproken in het openbaar op 16 oktober 2002 , door mr. S.J. Bosma, voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. P.J. van de Pol, griffier.
Afschrift verzonden op: 30 oktober 2002
Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep open.