Rechtbank te 's-Gravenhage
zittinghoudende te Amsterdam
enkelvoudige kamer vreemdelingenzaken
Uitspraak
artikel 8:70 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)
jo artikel 71 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000)
reg. nr.: AWB 01/57902 MVV
inzake: A, geboren op [...] 1991, en B, geboren op [...] 1985, beiden van Ghanese nationaliteit, wonende te Ghana, eisers,
gemachtigde: mr. F.M. Holwerda, advocaat te Amsterdam,
de Minister van Buitenlandse Zaken, verweerder,
gemachtigde: mr. C.M. Bergman, advocaat te 's-Gravenhage.
1. C, verder te noemen referente, heeft op 30 december 1998 bij de korpschef van de regiopolitie Amsterdam-Amstelland verzocht om een ambtshalve advies omtrent de afgifte van een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) ten behoeve van eisers. De korpschef heeft op 19 juli 2000 een positief advies afgegeven aan de Visadienst. De Visadienst heeft bij beschikking van 19 december 2000 aan eisers een mvv geweigerd. Tegen deze beslissing is namens eisers bij bezwaarschrift van 15 januari 2001 bezwaar gemaakt. De gronden van het bezwaar zijn ingediend bij brief van 13 februari 2001 en aangevuld bij brieven van 24 juli en 24 september 2001. Het bezwaar is bij besluit van 8 oktober 2001 ongegrond verklaard.
2. Bij beroepschrift van 2 november 2001 is namens eisers tegen dit besluit beroep ingesteld bij de rechtbank. De gronden van het beroep zijn ingediend bij brief van 4 december 2001. Op 25 januari 2002 zijn de op de zaak betrekking hebbende stukken van verweerder ter griffie ontvangen. In het verweerschrift van 22 maart 2002 heeft verweerder geconcludeerd tot ongegrondverklaring van het beroep.
3. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 2 april 2002. Eisers zijn aldaar vertegenwoordigd door referente, bijgestaan door hun gemachtigde. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door zijn voornoemde gemachtigde.
4. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting geschorst teneinde eisers en verweerder in de gelegenheid te stellen stukken over te leggen met betrekking tot respectievelijk de door referente gevoerde legalisatieprocedure en de aanvraag om verlening van een verblijfsvergunning bij partner van 22 oktober 1996. Verweerder heeft bij brief van 23 april 2002 nadere stukken ingebracht. Nadat de gemachtigde van eisers drie maal heeft verzocht om verlenging van de termijn, heeft zij bij brief van 28 augustus 2002 laten weten geen nadere stukken meer te zullen overleggen. Daarop heeft de rechtbank het onderzoek gesloten.
Referente is op 31 augustus 1993 uit Ghana vertrokken. Op 22 oktober 1996 heeft zij een aanvraag om een vergunning tot verblijf bij haar partner D ingediend. Deze aanvraag is op 14 oktober 1997 afgewezen. Referente heeft een tweede aanvraag om een vergunning tot verblijf bij partner D ingediend op 19 februari 1998. Deze vergunning is op 20 maart 1998 aan referente verleend.
III. STANDPUNTEN PARTIJEN
1. Verweerder stelt zich op het standpunt dat eisers niet in aanmerking komen voor verlening van de gevraagde mvv. Daartoe voert verweerder aan dat de feitelijke gezinsband tussen eisers en referente is verbroken.
Referente heeft niet aannemelijk gemaakt dat zij goede redenen had om eisers niet eerder naar Nederland te laten komen. Referente heeft pas drie jaar na haar inreis in Nederland een verblijfsvergunning aangevraagd. In de tussentijd, waarin referente illegaal in Nederland verbleef, was er geen reëel uitzicht op overkomst van eisers. Desondanks heeft referente ervoor gekozen in Nederland te blijven in plaats van terug te keren naar Ghana om zich met haar kinderen te herenigen. Eisers zijn duurzaam in het gezin van referentes zuster, E, opgenomen. Uit de correspondentie tussen referente en eisers blijkt niet dat het verblijf in het gezin van mevrouw E tijdelijk zou zijn. Verweerder is van oordeel dat aan de subjectieve intentie geen objectief verifieerbare gevolgen, te weten het zo snel als redelijkerwijs mogelijk was om overkomst van eisers verzoeken, zijn verbonden.
Referente heeft niet aannemelijk gemaakt dat zij in de periode waarin eisers in het gezin van mevrouw E verbleven, voortdurend heeft voorzien in de kosten van opvoeding en verzorging van eisers. Referente heeft enkele betaalopdrachten van Unity Monetary Services B.V. overgelegd waaruit blijkt dat zij sinds maart 1997 onregelmatig wisselende bedragen naar Ghana heeft overgemaakt. Referente heeft hiermee echter niet aangetoond dat zij daadwerkelijk en structureel een substantiële bijdrage heeft geleverd in de kosten, noch dat deze geldbedragen exclusief zijn aangewend ten behoeve van de kosten van levensonderhoud van eisers. Op geen enkele wijze is aangetoond of gebleken dat referente in de periode van augustus 1993 tot maart 1997 geld ten behoeve van de opvoeding en verzorging van eisers heeft overgemaakt.
2. Eisers stellen zich op het standpunt dat verweerder ten onrechte de gevraagde mvv heeft geweigerd. Daartoe voeren eisers aan dat de feitelijke gezinsband tussen eisers en referente niet is verbroken.
Referente is in 1993 naar Nederland gevlucht, omdat zij door de vader van eisers werd mishandeld en misbruikt. Referente was daarom niet in staat eisers mee te nemen. Referente kon pas een aanvraag tot gezinshereniging doen toen zij in 1998 in het bezit kwam van een verblijfsvergunning.
Referente heeft tal van documenten overgelegd waaruit blijkt dat het nooit de bedoeling is geweest van referente om eisers achter te laten in het gezin van haar zuster. Referente heeft aangetoond dat zij de kosten voor verzorging en opvoeding van eisers steeds op zich heeft genomen. Uit de brief van de Staatssecretaris van 29 oktober 2001 volgt dat nu referente binnen vijf jaar na het moment van scheiding tussen haar en eisers een verzoek om hereniging met eisers heeft ingediend, gesteld kan worden dat Nederland het meest aangewezen land is voor de hereniging. De beschikking is niet deugdelijk gemotiveerd.
3. Ter zitting heeft de gemachtigde van eisers nog aangevoerd dat referente, alvorens zij in 1996 een aanvraag deed tot verlening van een vergunning tot verblijf bij partner, er vanaf 1994 zorg voor heeft gedragen dat zij aan de voorwaarden voor verlening voldeed door het voeren van een legalisatieprocedure. Er was gedurende deze periode geen sprake van illegaal verblijf. De Vreemdelingendienst heeft vervolgens positief advies uitgebracht, om reden dat de gezinsband niet verbroken was. Ook de Sociale Verzekeringsbank oordeelt dat de gezinsband niet verbroken is, op grond waarvan referente kinderbijslag ontvangt.
1. Een aanvraag tot het verlenen van een mvv wordt getoetst aan dezelfde criteria als een aanvraag om een vergunning tot verblijf.
2. Op grond van artikel 14, tweede lid, van de Vw 2000 wordt een verblijfsvergunning als bedoeld in dat artikel verleend onder beperkingen, verband houdende met het doel waarvoor het verblijf is toegestaan.
3. Ter beoordeling staat of eisers voldoen aan de criteria die de Vreemdelingencirculaire (Vc) 2000 stelt voor toelating in het kader van gezinshereniging. Het op dit punt door verweerder gevoerde beleid is neergelegd in hoofdstuk B2/6 van de Vc 2000.
4. De rechtbank verwijst allereerst naar het gestelde in de uitspraak van deze rechtbank en zittingsplaats van 12 december 2000 (Awb.nr. 99/11350 S1813), JV 2001/39. Weliswaar is deze uitspraak gewezen onder de voor 1 april 2001 geldende Vw en het Vreemdelingenbesluit doch nu de regels inhoudelijk niet zijn gewijzigd, is deze uitspraak nog steeds van belang.
5. De rechtbank stelt voorop dat het verbreken van de feitelijke gezinsband niet snel wordt aangenomen. Op grond daarvan kan voor het beantwoorden van genoemde vraag aan het enkele tijdsverloop geen zelfstandige en doorslaggevende betekenis worden toegekend.
6. De rechtbank is van oordeel dat verweerder in redelijkheid niet aan referente heeft kunnen tegenwerpen dat zij niet eerder een aanvraag heeft ingediend. Van referente kan immers in redelijkheid niet worden gevergd een aanvraag om mvv voor haar kinderen in te dienen alvorens referente haar eigen verblijf had gelegaliseerd. Referente is in maart 1998 in het bezit gesteld van een verblijfsvergunning, waarna zij in december 1998 een mvv-aanvraag heeft ingediend. Mede gelet op de noodzaak stukken te doen legaliseren is er geen grond voor het oordeel dat referente onredelijk laat een aanvraag ten behoeve van haar kinderen heeft ingediend.
7. De rechtbank is van oordeel dat verweerder in het bestreden besluit niet genoegzaam heeft aangegeven op welk moment de feitelijke gezinsband tussen referente en haar kinderen geacht moet worden te zijn verbroken. Verweerder heeft niet aangegeven op welk moment de in eerste instantie tijdelijk bedoelde opname van eiseres in het gezin van de zuster van referente volgens verweerder een duurzaam karakter heeft gekregen. Dit moment moet aan de hand van objectieve omstandigheden worden bepaald. Waar referente zich van meet af aan heeft ingespannen om tot gezinshereniging te komen vermag de rechtbank niet in te zien dat een dergelijk moment zich heeft voorgedaan. Het is evenwel aan verweerder om in een nieuw te nemen besluit aan te geven wanneer zich een dergelijk moment heeft voorgedaan.
8. Verweerder heeft ten slotte aan eisers tegengeworpen dat niet gebleken is dat in de periode 1993 tot 1997 structureel bedragen zijn overgemaakt en dat ook nadien slechts incidenteel bedragen zijn overgemaakt. De rechtbank leidt evenwel uit de in het dossier aanwezige stukken af dat voldoende aannemelijk is dat referente steeds is blijven voorzien in de kosten van verzorging en opvoeding van haar kinderen. Referente heeft bewijzen van geldovermakingen overgelegd en de rechtbank acht het niet aannemelijk dat referente in de periode voor 1997 geen geld ten behoeve van eisers zou hebben overgemaakt. Bovendien ontvangt referente kinderbijslag ten behoeve van eisers. Verweerder had mitsdien in redelijkheid niet kunnen tegenwerpen dat op dit punt niet aan de beleidsregels is voldaan.
9. De rechtbank stelt vast dat verweerder niet aan referente heeft tegengeworpen dat zij niet belast is met het feitelijk gezag over de kinderen.
10. Het beroep is mitsdien gegrond. De bestreden beschikking zal worden vernietigd wegens strijd met het bepaalde in artikel 7:12, eerste lid, van de Awb. Gelet op de reeds verstreken tijd sedert de aanvraag ziet de rechtbank aanleiding om een termijn te stellen waarbinnen verweerder een nieuwe beslissing op het bezwaarschrift van eisers zal dienen te nemen.
11. Gelet op het voorgaande is er aanleiding om verweerder als in het ongelijk gestelde partij te veroordelen in de kosten die eisers in verband met de behandeling van het beroep bij de rechtbank redelijkerwijs hebben moeten maken. Deze kosten zijn op de voet van het bepaalde in het Besluit proceskosten bestuursrecht vastgesteld op 644 ,- euro als kosten van verleende rechtsbijstand.
12. Op grond van het bepaalde in artikel 8:74 van de Awb wijst de rechtbank de Staat der Nederlanden aan als rechtspersoon ter vergoeding van het door eisers betaalde griffierecht.
1. verklaart het beroep gegrond;
2. vernietigt het bestreden besluit;
3. bepaalt dat verweerder binnen acht weken na bekendmaking van deze uitspraak een
nieuw besluit neemt met inachtneming van deze uitspraak;
4. veroordeelt verweerder in de proceskosten, begroot op 644 ,- euro (zegge: zeshonderden vierenveertig euro), te betalen door de Staat der Nederlanden aan eisers;
5. wijst de Staat der Nederlanden aan als rechtspersoon ter vergoeding van het door
eiser betaalde griffierecht ad 102,- euro (zegge: honderd en twee euro).
Deze uitspraak is gedaan en uitgesproken in het openbaar op 10 oktober 2002, door mr. Y.A.A.G. de Vries, voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. J.E. Nicolai, griffier.
Afschrift verzonden op: 23 oktober 2002
Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep open.