ECLI:NL:RBSGR:2002:AF2419

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
1 juli 2002
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
AWB 02/45815, 02/45819 VRONTN
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening+bodemzaak
Rechters
  • W.J. van Bennekom
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag van Kameroense verzoeker met SCNC-lidmaatschap en authenticiteit van documenten

In deze zaak gaat het om de asielaanvraag van een verzoeker van Kameroense nationaliteit, die stelt lid te zijn van de Southern Cameroons National Council (SCNC). De verzoeker heeft bij zijn aanvraag diverse documenten overgelegd ter ondersteuning van zijn asielrelaas, waaronder een 'Avis de recherche' en een 'mandat d’arrêt'. Tijdens de zitting heeft de verzoeker authentieke afschriften van deze documenten getoond, maar de gemachtigde van de verweerder heeft getwijfeld aan de authenticiteit ervan. De rechtbank oordeelt dat de overgelegde documenten aanknopingspunten bieden voor de mogelijke juistheid van het asielrelaas en dat deze niet zonder nader onderzoek kunnen worden gepasseerd. De rechtbank stelt vast dat de door de verweerder geplaatste vraagtekens bij de geloofwaardigheid van het relaas niet voldoende zijn om te concluderen dat de documenten niet authentiek zijn. De rechtbank oordeelt dat de aanvraag ten onrechte in de AC-procedure is afgewezen en verklaart het beroep gegrond. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit en draagt de verweerder op een nieuw besluit te nemen op de aanvraag. Tevens wordt de verweerder veroordeeld in de proceskosten van de verzoeker, begroot op € 644,--.

Uitspraak

Rechtbank te 's-Gravenhage
zittinghoudende te Amsterdam
vreemdelingenkamer
voorlopige voorziening
Uitspraak
artikel 8:81 en 8:86 Algemene wet bestuursrecht (Awb)
jo artikel 71 Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000)
reg. nr.: AWB 02/45815 VRONTN (voorlopige voorziening)
AWB 02/45819 VRONTN (beroep)
inzake: A, geboren op [...] 1970, van Kameroense nationaliteit, verblijvende in de Lounge te Schiphol, verzoeker,
gemachtigde: mr. R.L. Braakman, advocaat te Amsterdam,
tegen: de Staatssecretaris van Justitie, verweerder,
gemachtigde: C.A. Buschman, ambtenaar bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst van verweerders ministerie.
I. PROCESVERLOOP
1. Bij besluit van 15 juni 2002 heeft verweerder de aanvraag van verzoeker tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 van de Vw 2000 afgewezen. Uit het besluit blijkt dat verzoeker de behandeling van een in te dienen beroep niet in Nederland mag afwachten en dat hij Nederland onmiddellijk moet verlaten. Tegen dit besluit heeft verzoeker bij beroepschrift van 16 juni 2002, aangevuld bij brief van 27 juni 2002, beroep ingesteld.
2. Bij verzoekschrift van 16 juni 2002 heeft verzoeker de voorzieningenrechter (hierna ook : de rechtbank) verzocht verweerder te verbieden om verzoeker uit Nederland te verwijderen zolang er nog geen beslissing is genomen op het door verzoeker ingediende beroepschrift.
3. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 28 juni 2002. Verzoeker is aldaar in persoon verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door zijn voornoemde gemachtigde. Tevens was ter zitting aanwezig P.J. Kuiper, tolk in de Engelse taal.
II. FEITEN
Verzoeker heeft op 1 april 2002 een (eerdere) asielaanvraag ingediend. Op 2 april 2002, nog vóór het nader gehoor was afgenomen, heeft hij deze aanvraag ingetrokken.
Bij brief van 29 mei 2002 heeft de gemachtigde van verzoeker laten weten dat verzoeker een tweede asielaanvraag wil indienen. Bij deze brief zijn kopieën gevoegd van een ‘Letter of recommendation’, gedateerd 20 augustus 2001, van de Southern Cameroons National Council (SCNC), waarin wordt verklaard dat verzoeker een van de organiserende secretarissen van Southern Cameroons Youth League van de SCNC is en vanwege zijn activiteiten in de gevangenis heeft gezeten. Tevens is overgelegd een kopie van een brief, gedateerd 15 augustus 2001, van Mbenjock Charley-Sone, de advocaat in Kameroen van verzoeker, waarin onder meer wordt verklaard dat verzoeker vanwege in die brief genoemde activiteiten meerdere malen in de gevangenis heeft gezeten. Voorts zijn bijgevoegd kopieën van verzoekers SCNC-lidmaatschapskaart van 1995, van een ‘Mandat d’arrêt’, gedateerd 29 juni 2001, waarin de arrestatie van verzoeker wordt gelast en van een ‘Avis de recherche’, gedateerd 20 juli 2001, waarin de opsporing en aanhouding van (onder meer) verzoeker wordt verzocht.
III. STANDPUNTEN PARTIJEN
1. Verzoeker stelt dat hij de Kameroense nationaliteit bezit en afkomstig is uit Kameroen. Verzoeker is sinds 1995 actief voor de SCNC. Deze partij is verboden en streeft naar onafhankelijkheid voor de Engelstalige provincies Northwest en Southwest. Verzoeker is organisatie-secretaris van de jeugdafdeling Buea van de SCNC. In die functie regelt hij vergaderingen en laat hij info-materiaal drukken. Verzoeker is één van de vier secretarissen in Zuid-Kameroen. Wegens zijn activiteiten voor de SCNC is hij sinds 1995 meerdere malen gearresteerd en gemarteld. De laatste arrestatie vond plaats op 29 juli 2001 in Douala. Na een week werd verzoeker vrijgelaten omdat zijn neef en leden van de SCNC hem hadden vrijgekocht. Op 7 of 8 augustus 2001 is verzoeker naar de luchthaven van Douala gegaan. Op 10 augustus 2001 is hij met behulp van een reisagent uit Kameroen vertrokken. Via Zürich, Singapore en Kuala Lumpur is hij uiteindelijk op Schiphol aangekomen, alwaar hij zijn paspoort aan iemand heeft afgegeven omdat hij bang was te worden teruggestuurd naar Kameroen. Verzoeker wordt in Kameroen gezocht door de gendarme in Douala en de autoriteiten in Yaounde. Hij werd immers vrijgekocht en niet op normale wijze vrijgelaten.
In de zienswijze heeft verzoeker aangegeven dat hij de originelen van de reeds overgelegde documenten heeft laten overkomen en deze over kan leggen. Aan verweerder wordt verzocht de documenten op echtheid te onderzoeken.
2. Verweerder heeft de aanvraag van verzoeker tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel binnen 48 procesuren in het aanmeldcentrum (AC) afgewezen op grond van artikel 31, eerste lid. Daarbij heeft verweerder onder meer artikel 31, tweede lid, aanhef en onder f, van de Vw 2000 betrokken. Daartoe voert verweerder het volgende aan. Verzoeker beschikt niet over documenten ter staving van zijn identiteit, nationaliteit of reisroute en heeft daarvoor geen verschoonbare reden opgegeven. Dit doet op voorhand afbreuk aan de geloofwaardigheid van zijn relaas. Ook de omstandigheid dat verzoeker op 2 april 2002 zijn eerste asielaanvraag vrijwillig heeft ingetrokken en kenbaar heeft gemaakt terug te willen keren naar Kameroen doet op voorhand sterk afbreuk aan het serieuze en urgente karakter van de onderhavige aanvraag. De authenticiteit van de ter onderbouwing van zijn asielrelaas overgelegde documenten kan niet zonder meer worden aangenomen, nu het kopieën betreft. Bovendien staat op een van deze documenten een andere geboortedatum dan de datum die verzoeker heeft opgegeven. Nu de verklaringen omtrent verzoekers gestelde detenties ongeloofwaardig worden geacht, wordt nader onderzoek naar deze documenten niet opportuun geacht. Aan de verklaringen van verzoeker wordt nog verder afbreuk gedaan nu de aangedragen asielmotieven volstrekt ongeloofwaardig zijn. Tijdens het eerste gehoor op 1 april 2002 heeft hij zijn verklaringen omtrent zijn detenties in Kameroen herroepen en heeft hij verklaard dat hij nooit gevangen heeft gezeten. Aan zijn verklaringen omtrent een vijftal detenties kan derhalve geen geloof worden gehecht. Daar komt bij dat verzoeker in datzelfde eerste gehoor heeft verklaard op sociaal-economische gronden Kameroen te hebben verlaten. Voorts wordt niet aannemelijk geacht dat eiser door zijn activiteiten voor de SCNC – een volgens verweerder legale partij – een verscherpte negatieve aandacht op zich weet gevestigd van de autoriteiten. Nu niet aannemelijk is dat verzoeker gegronde vrees voor vervolging heeft in de zin van het Vluchtelingenverdrag, komt hij niet in aanmerking voor een verblijfsvergunning op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw 2000. Verweerder meent dat verzoeker ook niet op de andere in artikel 29 genoemde gronden voor toelating in aanmerking komt.
3. Verzoeker stelt in beroep dat zijn aanvraag ten onrechte in het AC is afgedaan, gelet op de zeer slechte mensenrechtensituatie in Kameroen. Uit bij het beroepschrift gevoegde publicaties van Amnesty International blijkt dat activisten voor de SCNC en SCYL wel degelijk rekening moeten houden met vervolging. Ook blijkt hieruit dat activisten vaak na detentie zonder proces worden vrijgelaten. Het relaas van verzoeker past in het door de publicaties geschetste beeld. Voorts staat in enkele overgelegde documenten een foutieve geboortedatum vermeld, maar in het ‘mandat d’arrêt’ staan ook de namen van de ouders van verzoeker vermeld, zodat duidelijk is dat het document betrekking heeft op verzoeker. Verzoeker heeft per DHL originele documenten ontvangen. Door de plotselinge overplaatsing van verzoeker vanuit het Grenshospitium naar de Lounge heeft zijn gemachtigde slechts kort en telefonisch met verzoeker overleg kunnen plegen.
4. Ter zitting heeft verzoeker een volgens hem authentiek afschrift van het ‘Avis de recherche’, een volgens hem authentiek afschrift van het ‘Mandat d’arrêt’ en een originele lidmaatschapskaart getoond. De gemachtigde van verweerder heeft, nadat zij deze originelen had gezien, betoogd dat aan de authenticiteit van deze originelen getwijfeld dient te worden, onder meer omdat het datumstempel niet recht is geplaatst en er geen handtekening door het stempel staat. Voorts blijkt uit het rode stempel op deze documenten dat het gaat om een kopie van het origineel.
IV. OVERWEGINGEN
1. Aan de orde is de vraag of er gegeven de spoedeisendheid van het verzoek aanleiding bestaat een voorlopige voorziening te treffen dan wel het besluit van verweerder om de uitzetting niet achterwege te laten, te schorsen.
2. Op grond van artikel 8:86 van de Awb heeft de rechtbank na behandeling ter zitting van het verzoek om een voorlopige voorziening de bevoegdheid om, indien zij van oordeel is dat nader onderzoek redelijkerwijs niet kan bijdragen aan de beoordeling van de zaak, onmiddellijk uitspraak te doen in de hoofdzaak. Verzoeker is tijdig op deze bevoegdheid gewezen.
3. De AC-procedure voorziet in afdoening van asielverzoeken binnen 48 uur. Deze procedure leent zich slechts voor die zaken waarvan verweerder, daarbij de vereiste zorgvuldigheid in acht nemend, binnen deze korte termijn kan beoordelen of de aanvraag op grond van artikel 30 of 31 van de Vw 2000 kan worden afgewezen.
4. De rechtbank stelt vast dat verweerder een nader onderzoek naar de authenticiteit van de door verzoeker overgelegde documenten niet opportuun heeft geacht, omdat het asielrelaas van verzoeker ongeloofwaardig werd geacht. Ter zitting heeft de gemachtigde van verweerder, nadat zij de originele kopieën van deze documenten had gezien en daar enkele kanttekeningen bij had geplaatst, staande gehouden dat dit onderzoek niet nodig is. Zij heeft daaraan toegevoegd dat aan de authenticiteit van deze stukken op het eerste gezicht getwijfeld moet worden. De rechtbank kan verweerder in beide standpunten niet volgen en overweegt daartoe als volgt.
5. Niet kan worden gezegd dat voor een oordeel omtrent de aannemelijkheid van het relaas van verzoeker de overgelegde documenten zonder belang zijn. Deze documenten, die door verzoeker zijn ingebracht ten bewijze van de juistheid van het aan zijn asielverzoek ten grondslag gelegde relaas, bieden naar het oordeel van de rechtbank aanknopingspunten voor de mogelijke juistheid van dit relaas. Die aanknopingspunten kunnen, zonder nader onderzoek en bij gebreke van een algemeen ambtsbericht betreffende de situatie in Kameroen, niet zonder meer gepasseerd worden. De rechtbank overweegt dat de door verweerder geplaatste vraagtekens bij de geloofwaardigheid van het relaas en diens ter zitting gemaakte opmerkingen ten aanzien van de documenten, afzonderlijk noch in onderlinge samenhang bezien, tot het oordeel kunnen leiden dat reeds thans op voorhand gezegd kan worden dat de documenten niet authentiek zijn, dan wel voor de beoordeling van het relaas niet van belang. Derhalve kan thans niet worden volgehouden dat in redelijkheid buiten twijfel is dat verzoeker geen gegronde redenen heeft te vrezen voor vervolging in de zin van het Vluchtelingenverdrag.
6. De rechtbank merkt nog op dat geen doorslaggevende betekenis kan worden toegekend aan het feit dat verzoeker op 2 april 2002 een eerdere asielaanvraag heeft ingetrokken. Het dossier bevat immers aanwijzingen die er op duiden dat verzoeker dat destijds niet dan na aanzienlijke aarzeling heeft gedaan. Bovendien heeft hij geweigerd een laissez-passer-aanvraag voor Kameroen te ondertekenen. Ook aan de op 1 april 2002 tijdens het eerste gehoor door verzoeker afgelegde verklaring met betrekking tot de (niet) door hem ondergane detentie(s) kan niet zonder meer de betekenis worden gehecht die verweerder daaraan gehecht wil zien. Hetzelfde geldt voor de bij dezelfde gelegenheid afgelegde verklaring van verzoeker dat hij moeite had in zijn land een bestaan op te bouwen. Op al deze punten brengt de in acht te nemen zorgvuldigheid met zich mee dat het handelen van verzoeker en zijn verklaringen hem thans in het kader van de beoordeling van de geloofwaardigheid dan wel de aannemelijkheid van het voorliggende relaas niet zonder meer dan wel op de door verweerder aangegeven wijze mogen worden tegengeworpen.
7. De rechtbank is mitsdien gelet op het voorgaande van oordeel dat de aanvraag ten onrechte in de AC-procedure is afgewezen. Omdat nader onderzoek in het kader van deze procedure niet verder zal bijdragen aan de beoordeling van de zaak, zal op de voet van artikel 8:86, eerste lid, van de Awb onmiddellijk uitspraak worden gedaan in de hoofdzaak.
8. Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen in IV.5 en IV.6 is de rechtbank van oordeel dat verweerder heeft gehandeld in strijd met artikel 3:2 van de Awb. Het beroep tegen de afwijzende beschikking op de asielaanvraag van verzoeker zal dan ook gegrond worden verklaard. Gegeven deze beslissing bestaat geen aanleiding meer voor toewijzing van het verzoek om voorlopige voorziening.
9. Gelet op het voorgaande is er aanleiding om verweerder als in het ongelijk gestelde partij te veroordelen in de kosten die verzoeker in verband met de behandeling van beide zaken bij de rechtbank redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten zijn begroot op € 644,-- als kosten van verleende rechtsbijstand.
V. BESLISSING
De rechtbank
in de zaak geregistreerd onder nummer AWB 02/45819 VRONTN:
1. verklaart het beroep gegrond;
2. vernietigt het bestreden besluit;
3. draagt verweerder op een nieuw besluit te nemen op de aanvraag van 12 juni 2002;
in de zaak geregistreerd onder nummer AWB 02/45815 VRONTN:
4. wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af;
in beide zaken:
5. veroordeelt verweerder in de proceskosten, begroot op € 644,-- (zegge: zeshonderd en vierenveertig euro), te betalen door de Staat der Nederlanden aan de griffier.
Deze uitspraak is gedaan en uitgesproken in het openbaar op 1 juli 2002 door mr. W.J. van Bennekom, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. A.M.L. Huys, griffier.
Afschrift verzonden op: 2 juli 2002
Conc.: AH
Coll:
Bp: -
D: C
Tegen deze uitspraak staat hoger beroep open op de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (adres: Raad van State, Afdeling bestuursrechtspraak, Hoger beroep vreemdelingenzaken, Postbus 16113, 2500 BC 's-Gravenhage). Ingevolge artikel 69, derde lid, van de Vw 2000 bedraagt de termijn voor het instellen van hoger beroep één week. Naast de vereisten waaraan het beroepschrift moet voldoen op grond van artikel 6:5 van de Awb (zoals het overleggen van een afschrift van deze uitspraak) dient het beroepschrift ingevolge artikel 85, eerste lid, van de Vw 2000 een of meer grieven te bevatten. Artikel 6:6 van de Awb (herstel verzuim) is niet van toepassing.