RECHTBANK TE 's-GRAVENHAGE
Zitting houdende te Assen
Vreemdelingenkamer
Regnr.: AWB 01/65792 BEPTDN A S2
uitspraak: 5 december 2002
inzake: A
geboren op [...] 1981
verblijvende te B
van Afghaanse nationaliteit,
IND dossiernummer 0105.28.8095
eiser,
gemachtigde: mr. M. Grimm, advocaat te Stadskanaal;
tegen: DE MINISTER VOOR VREEMDELINGENZAKEN EN INTEGRATIE,
(Immigratie- en Naturalisatiedienst),
te 's-Gravenhage,
verweerder,
gemachtigde: mr. G.M.H. Hoogvliet, advocaat te 's-Gravenhage.
Op 28 mei 2001 heeft eiser een aanvraag om toelating als vluchteling gedaan. Bij beschikking van 9 november 2001 heeft verweerder de aanvraag niet ingewilligd.
Bij beroepschrift van 6 december 2001 heeft eiser beroep ingesteld bij de rechtbank tegen deze beschikking. De griffier heeft de van verweerder ontvangen stukken aan eiser gezonden en hem in de gelegenheid gesteld nadere gegevens te verstrekken. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend. Openbare behandeling van het beroep heeft plaatsgevonden ter zitting van 7 november 2002. Eiser is daarbij verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen. Het onderzoek ter zitting is geschorst en het vooronderzoek hervat. Verweerder heeft vervolgens nog een nadere reactie ingezonden. Daarop heeft eisers gemachtigde een reactie gegeven. Ter zitting van 7 november 2002 hebben partijen reeds de in artikel 8:57 Algemene wet bestuursrecht (Awb) genoemde toestemming gegeven tot het achterwege laten van een nadere zitting. Het onderzoek is hierna gesloten.
Eiser heeft ter ondersteuning van zijn aanvraag, samengevat, het volgende naar voren gebracht. Eiser behoort tot de bevolkingsgroep van de Pashtun en is afkomstig uit Kabul. In het appartementencomplex waar eiser woonde, was een familie, die wilde dat eiser met hun dochter ging trouwen. Een vriend van deze familie die bij de diplomatieke vertegenwoordiging van de Taliban zat, heeft eiser onder druk gezet. Eiser heeft ook gevochten met twee vrienden van die diplomaat. Omdat hij vreesde voor zijn leven en hij niet met de vrouw wilde trouwen, is hij naar familie in Pakistan gevlucht. Na een dag in Pakistan is hij doorgereisd en via Rusland naar Nederland gereisd.
Verweerder heeft blijkens het voornemen en de bestreden beslissing, de aanvraag mede afgewezen, omdat eiser geen reis- of identiteitspapieren dan wel andere bescheiden heeft overgelegd en voor het ontbreken van deze papieren geen goede verklaring heeft gegeven.
Volgens verweerder is het door eiser aangevoerde niet gerelateerd aan de gronden van het Vluchtelingenverdrag. Niet is gebleken dat eiser in negatieve belangstelling van de autoriteiten is komen te staan. Ook komt eiser niet in aanmerking voor een vergunning tot verblijf asiel op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder b en c, Vw.
Een vergunning op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder d, Vw wordt niet toegekend omdat eiser een verblijfsalternatief in Pakistan wordt tegengeworpen nu hij daar gedurende één dag heeft verbleven.
Eiser stelt zich op het standpunt dat verweerder ten onrechte geen rekening heeft gehouden met de inmiddels gewijzigde omstandigheden in het land van herkomst bij de beoordeling van zijn aanvraag terwijl hem geen verblijfsalternatief in Pakistan tegengeworpen kan worden gelet op de omstandigheden daar.
Verweerder heeft in het verweerschrift gesteld dat er thans sprake is van feiten en omstandigheden in de zin van artikel 83 Vw, nu er een nieuw ambtsbericht over Afghanistan is verschenen, het vertrekmoratorium is ingetrokken, het besluit- en het vertrekmoratorium niet zijn verlengd en het categoriale beschermingsbeleid is beëindigd. De door eiser naar voren gebrachte gebeurtenissen geven geen aanleiding tot de conclusie dat eiser in Afghanistan thans wel te vrezen heeft voor vervolging, noch dat hij een reëel risico loopt in de zin van artikel 3 EVRM.
Het verblijfsalternatief in Pakistan wordt ingevolge nieuw beleid van verweerder niet meer tegengeworpen, maar dit leidt, in het licht van eerdergenoemde gewijzigde feiten en omstandigheden niet tot gegrond verklaring van het beroep. Nu er geen categoriaal beschermingsbeleid ten aanzien van Afghanistan meer geldt, kan, ondanks het wegvallen van de oorspronkelijke weigeringsgrond, het verblijfsalternatief in Pakistan, toch geen aanspraak meer worden gemaakt op een vergunning op de d-grond.
Eiser heeft daartegen ingebracht dat hem ten onrechte geen vergunning op de a- of b-grond wordt toegekend en dat hij door verweerders handelwijze een instantie mist, zeker bezien in relatie tot degenen die wel meteen een vergunning op de d-grond hebben gekregen. Die mensen krijgen nu de gelegenheid hun asielrelaas aan te vullen waar dat relevant is vanwege de thans veranderde situatie in Afghanistan. Eiser loopt die mogelijkheid mis, zeker nu pas kort voor de zitting de nieuwe feiten en omstandigheden naar voren worden gebracht.
Dit klemt eens te meer nu eiser tot de Pashtun bevolkingsgroep hoort, waartoe de meeste Talibanaanhangers ook hoorden. Eiser behoort bovendien tot een erg rijke familie, waardoor men het op hem gemunt zal hebben in Afghanistan. Eiser is van mening dat hij niet veilig terug kan naar Afghanistan.
Voorts is eiser van mening dat het categoriale beschermingsbeleid ten aanzien van Afghanistan ten onrechte is beëindigd. Van de zijde van eiser is aangevoerd dat uit het door het ministerie van Buitenlandse Zaken uitgebrachte ambtsbericht van 19 augustus 2002 niet blijkt dat Afghanistan weer veilig is, bovendien is er sprake van een zodanig slechte humanitaire situatie dat ook hierom beëindiging van het categoriale beschermingsbeleid niet redelijk is. Voorts is er sprake van een groot aantal gewelddadige incidenten die hebben plaats gevonden na het uitbrengen van het ambtsbericht waardoor eens temeer duidelijk wordt dat het nog niet veilig is in Afghanistan. Eiser heeft verwezen naar de brief van Amnesty International van 16 oktober 2002 aan de minister en naar de reactie van Vluchtelingenwerk Nederland op het gewijzigde beleid ten aanzien van Afghanistan.
Bij brief van 18 november 2002 heeft de gemachtigde van verweerder, in antwoord op de vraag van de rechtbank naar de consequenties van de beperkte mogelijkheden voor Afghanen vanuit Nederland naar Pakistan te reizen, meegedeeld dat, indien het categoriaal beschermingsbeleid niet inmiddels zou zijn beëindigd, aan eiser met ingang van 28 november 2001 een vergunning op basis van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder d, Vw zou kunnen worden verleend.
Beoordeling van het beroep
Onder meer gelet op het bepaalde in het Koninklijk Besluit van 22 juli 2002, gepubliceerd in de Staatscourant van 25 juli 2002, nr. 140, is de Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie in de plaats getreden van de Staatssecretaris van Justitie. Daar waar in deze uitspraak voor wat betreft de periode tot 22 juli 2002 wordt gesproken van verweerder dient te worden bedacht dat hiermede wordt bedoeld de (voormalige) Staatssecretaris van Justitie, wiens handelingen en besluiten, voor zover deze tot stand zijn gekomen voor 22 juli 2002, rechtens dienen te worden toegerekend aan voornoemde Minister.
Ingevolge artikel 29, eerste lid, aanhef en onder a, b, c en d, Vw kan een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 worden verleend aan de vreemdeling
a. die verdragsvluchteling is;
b. die aannemelijk heeft gemaakt dat hij gegronde redenen heeft om aan te nemen dat hij bij uitzetting een reëel risico loopt om te worden onderworpen aan folteringen, aan onmenselijke of vernederende behandelingen of bestraffingen; of
c. van wie naar het oordeel van Onze Minister op grond van klemmende redenen van humanitaire aard die verband houden met de redenen van zijn vertrek uit het land van herkomst, in redelijkheid niet kan worden verlangd dat hij terugkeert naar het land van herkomst;
d. voor wie terugkeer naar het land van herkomst naar het oordeel van Onze Minister van bijzondere hardheid zou zijn in verband met de algehele situatie aldaar.
Artikel 29, eerste lid, aanhef en onder a, b en c, Vw
De rechtbank zal eerst beoordelen of aan eiser terecht een verblijfsvergunning ingevolge artikel 29, eerste lid, aanhef en onder a, b of c, Vw is geweigerd en daarna ingaan op eisers aanspraken ingevolge artikel 29, eerste lid, aanhef en onder d, Vw.
Allereerst rijst de vraag of de rechtbank kan volstaan met een toetsing ex nunc, onder toepassing van artikel 83 Vw of dat eerst een ex tunc toetsing dient plaats te vinden. Van belang is hierbij of een gegrond verklaring van het beroep, ex tunc toetsend, effect kan hebben indien de rechtbank, ex nunc toetsend, het beroep ongegrond zou achten.
De rechtbank is van oordeel dat eiser belang heeft bij een ex tunc toetsing op grond van het navolgende. Indien de vreemdeling bij het bestreden besluit een verblijfsvergunning asiel op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder a, b of c, Vw zou zijn toegekend, zou deze vergunning ten gevolge van een wijziging van de omstandigheden in het land van herkomst niet zonder meer kunnen worden ingetrokken en in het concrete geval niet worden ingetrokken. De rechtbank verwijst in dit verband naar het door verweerder gevoerde beleid zoals neergelegd in TBV 2002/39, waaruit blijkt dat de wijziging van de situatie in Afghanistan niet leidt tot intrekking van een eerder verleende verblijfsvergunning asiel op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder a, b of c, Vw.
Indien onder deze omstandigheden slechts ex nunc zou worden getoetst brengt dit mee dat de vreemdeling in een slechtere positie zou kunnen worden gebracht dan hij zou zijn geweest indien direct naar behoren op zijn aanspraken zou zijn beslist. Dit is niet in overeenstemming met het ook reeds in de memorie van toelichting op de Algemene wet bestuursrecht (Awb) genoemd beginsel dat een bezwaar- en/of beroepsprocedure in het algemeen tot gevolg moet hebben dat de betrokkene in de situatie wordt gebracht waarin hij zou zijn geweest indien van meet af aan op juiste wijze door verweerder was beslist. In de memorie van toelichting (Kamerstukken II, 199-1-1992, 22 495 nr. 3, p. 145) wordt dienaangaande overwogen: "Alsdan zou aan de rechtsbescherming van de aanvrager van de vergunning in het algemeen tekort worden gedaan, indien bij het voorzien in de zaak acht wordt geslagen op eerst na de bestreden beslissing ontstane feiten en omstandigheden die een deugdelijke weigeringsgrond kunnen opleveren. Wij zijn van oordeel dat dergelijke feiten en omstandigheden wel in de nieuwe besluitvorming kunnen worden betrokken, indien het bestuursorgaan rechtens bevoegd zou zijn de aanvankelijke beslissing in te trekken".
Artikel 29, eerste lid, aanhef en onder a, b of c Vw; toetsing ex tunc
Allereerst zal de rechtbank derhalve ex tunc toetsen of verweerder eiser ten onrechte niet in aanmerking heeft gebracht voor een verblijfsvergunning asiel op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder a, b of c, Vw.
Op grond van artikel 1 (A) van het Verdrag van Genève van 1951 betreffende de status van vluchtelingen (het Vluchtelingenverdrag) worden vreemdelingen die afkomstig zijn uit een land waarin zij gegronde redenen hebben te vrezen voor vervolging wegens hun godsdienstige, levensbeschouwelijke of politieke overtuiging of hun nationaliteit dan wel wegens het behoren tot een bepaald ras of een bepaalde sociale groep, als vluchteling beschouwd.
Niet is gebleken dat de politieke en mensenrechtensituatie in Afghanistan zodanig is dat uitsluitend in verband daarmee aan een vreemdeling uit dat land een verblijfsvergunning als bedoeld in artikel 28 Vw in samenhang met artikel 29, eerste lid, aanhef en onder a, b en c, Vw moet worden verleend. Daarom zal aannemelijk moeten zijn dat met betrekking tot eiser persoonlijk feiten en omstandigheden bestaan op grond waarvan kan worden geoordeeld dat een dergelijke verblijfsvergunning moet worden verleend.
De rechtbank is van oordeel dat eiser hierin niet is geslaagd. Op geen enkele wijze is gebleken dat eiser door de Taliban werd gezien als tegenstander of dat anderszins de negatieve aandacht op hem gericht was. Eiser kan derhalve niet aan artikel 29, eerste lid, aanhef en onder a, Vw een aanspraak op een verblijfsvergunning ontlenen.
Het is, mede gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, niet aannemelijk dat eiser gegronde redenen heeft om aan te nemen dat hij bij uitzetting een reëel risico loopt om te worden onderworpen aan folteringen, aan onmenselijke of vernederende behandelingen of bestraffingen, zodat eiser aan artikel 29, eerste lid, aanhef en onder b, Vw evenmin aanspraak op een verblijfsvergunning kan ontlenen.
Voorts is de rechtbank van oordeel dat niet is gebleken van zodanige klemmende redenen van humanitaire aard die verband houden met de redenen van vertrek uit het land van herkomst dat verweerder zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat van eiser kan worden verlangd dat hij terugkeert naar het land van herkomst. Eiser kan derhalve aan artikel 29, eerste lid, aanhef en onder c, Vw evenmin aanspraak op een verblijfsvergunning ontlenen.
Artikel 29, eerste lid, aanhef en onder a, b of c, Vw; toetsing ex nunc
Door verweerder is bij verweerschrift gesteld dat met toepassing van artikel 83 Vw eiser ook thans, gelet op de gewijzigde situatie in Afghanistan, niet in aanmerking komt voor een vergunning op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder a, b of c, Vw. Verweerder heeft zich hierbij beroepen op het Algemeen ambtsbericht Afghanistan van 19 augustus 2002.
Ingevolge artikel 83 Vw houdt de rechtbank bij de beoordeling van het beroep rekening met feiten en omstandigheden, die na het nemen van het bestreden besluit zijn genomen, tenzij de goede procesorde zich daartegen verzet of de afdoening van de zaak daardoor ontoelaatbaar wordt vertraagd.
De rechtbank is van oordeel dat artikel 83 Vw niet slechts ziet op nieuwe feiten en omstandigheden zijdens de vreemdeling persoonlijk, maar ook op 'algemene' nieuwe feiten en omstandigheden in het land van herkomst.
De vraag rijst of toepassing van artikel 83 in het onderhavige geval in overeenstemming is met de goede procesorde.
Bij deze vraag is onder meer van belang of de zijdens verweerder nieuw ingebrachte feiten en het naar aanleiding daarvan ingenomen standpunt zodanig tijdig naar voren zijn gebracht dat eiser daarop nog heeft kunnen reageren. Hoewel door verweerder de nieuwe feiten en omstandigheden en verweerders standpunt daaromtrent pas kort voor de zitting, bij verweerschrift van 28 oktober 2002 aan de rechtbank ter kennis zijn gebracht, komt de rechtbank tot het oordeel, mede gezien het feit dat de in het ambtsbericht geschetste ontwikkelingen in Afghanistan niet onverwacht zijn, dat in casu de goede procesorde zich niet verzet tegen toepassing van artikel 83 Vw.
Voorts rijst de vraag of verweerder op zorgvuldige wijze en op goede gronden tot het standpunt is gekomen dat eiser ook gezien de veranderde omstandigheden in Afghanistan niet in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning ingevolge artikel 29, eerste lid, aanhef en onder a, b of c, Vw. De rechtbank is van oordeel dat dit niet het geval is.
Eiser is in het kader van zijn asielaanvraag gehoord alvorens een beslissing werd genomen. Zowel het eerste gehoor als het nader gehoor hebben plaats gevonden vóór de ontwikkelingen zoals deze thans aan de orde zijn in Afghanistan. Om tot een zorgvuldig besluit te kunnen komen had verweerder eiser opnieuw dienen te horen, zodat eiser feiten en omstandigheden met betrekking tot deze nieuwe situatie naar voren had kunnen brengen, waarbij mogelijk nieuwe aspecten, die ten tijde van de oorspronkelijke asielaanvraag minder relevant waren, zoals in casu bijvoorbeeld de Pashtun-afkomst van eiser, in beschouwing hadden kunnen worden genomen. Ook bij besluitvorming die plaats vindt bij gelegenheid van verweerders standpuntbepaling in het kader van de toepassing van artikel 83 Vw dient voor een zorgvuldige besluitvorming het beginsel van hoor en wederhoor te worden toegepast, welk beginsel onder meer is neergelegd in de artikelen 4:7 en 7:9 Awb benevens artikel 3.119 Vb. Uit deze bepalingen volgt dat een aanvrager behoort te worden geconfronteerd met nieuwe feiten en omstandigheden en daarop zijn zienswijze kan geven, alvorens een besluit wordt genomen. Dat verweerder heeft nagelaten eiser opnieuw te horen klemt temeer nu uit het ambtsbericht blijkt dat de situatie in Afghanistan nog niet is genormaliseerd en er in bepaalde gevallen aanzienlijke problemen kunnen rijzen bij terugkeer. De rechtbank wijst in dit verband mede op de discussie die op 12 september 2002 werd gevoerd in de Tweede Kamer over Afghaanse vluchtelingen, waaruit hetzelfde beeld naar voren komt (Tweede Kamer, 12 september 2002, 98-5798).
Zijdens verweerder is aangevoerd dat voor een nader horen alleen aanleiding zou zijn indien van de zijde van de vreemdeling argumenten naar voren zijn gebracht op grond waarvan aannemelijk zou zijn dat er thans mogelijk wel redenen zijn voor het verlenen van een verblijfsvergunning op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder a, b of c, Vw. Verweerder miskent hiermee naar het oordeel van de rechtbank dat bij een zorgvuldige besluitvorming het bestuursorgaan de betrokkene eerst in de gelegenheid dient te stellen zijn zienswijze naar voren te brengen alvorens tot besluitvorming te komen.
Ex nunc toetsend komt de rechtbank tot het oordeel dat verweerders besluit niet op zorgvuldige wijze en in strijd met artikel 3:2 Awb tot stand is gekomen.
Daar thans niet duidelijk is of na een herbeoordeling door verweerder eisers aanspraken ex nunc toetsend zullen worden gehonoreerd, gaat de rechtbank thans reeds in op de vraag of aan eiser terecht een verblijfsvergunning asiel op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder d, Vw is onthouden.
Artikel 29, eerste lid, aanhef en onder d, Vw
Allereerst rijst de vraag of een wijziging van het categoriale beschermingsbeleid valt onder het begrip "feiten en omstandigheden" als bedoeld in artikel 83 Vw. De rechtbank komt tot het oordeel dat dit wel het geval is. Enerzijds verzet de terminologie van artikel 83 Vw zich niet tegen een dergelijke ruime uitleg van het begrip feiten en omstandigheden, anderzijds blijkt uit de wetsgeschiedenis dat algemeen beleid bij de ex nunc toetsing wordt betrokken (Kamerstukken II, 1998-1999, 26 732, nr 3, p. 49). Zulks past ook binnen het karakter van artikel 83 Vw dat is geschreven om nieuwe ontwikkelingen zoveel mogelijk bij de beoordeling van het geschil mee te nemen ter voorkoming van nieuwe procedures.
Hierbij is voorts van belang dat een wijziging van het categoriale beschermingsbeleid onmiddellijke werking heeft, in die zin dat intrekking van dit beleid tot gevolg heeft dat op grond van het beleid verstrekte verblijfsvergunningen direct kunnen worden ingetrokken, tenzij in het beleid zelf anders is bepaald. De rechtbank verwijst naar de uitspraak van de Rechtseenheidskamer van onder meer 14 maart 1996, AWB 95/10615. Er is geen reden om aan te nemen dat dit onder de Vw 2000 anders zou zijn. Ook indien de vreemdeling wel een vergunning op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder d, Vw had moeten worden verleend, zou deze vergunning thans kunnen worden ingetrokken. (Vanzelfsprekend dient daarbij wel te worden bezien in hoeverre de vreemdeling, gezien de wijziging in de omstandigheden in het land van herkomst, in aanmerking dient te komen voor een verblijfsvergunning asiel op individuele gronden, zoals hierboven reeds uiteengezet.) Vorenstaande zou slechts anders zijn, zoals ook door verweerder ter zitting is erkend, indien op het tijdstip van intrekking van het beleid van categoriale bescherming meer dan drie jaar na de mogelijke aanvangsdatum van de ten onrechte niet toegekende verblijfsvergunning zou zijn verstreken. Alleen in dat geval zou de vreemdeling bij een ex nunc toetsing in een slechtere positie komen dan hij zou zijn geweest indien direct naar behoren op zijn aanspraken zou zijn beslist en zou een ex tunc toetsing relevant zijn. Dit doet zich echter in het onderhavige geval niet voor.
Artikel 29, eerste lid, aanhef en onder d, Vw; toetsing ex nunc
Verweerder heeft bij brief van 9 september 2002 aan de Voorzitter van de Tweede Kamer (Kamerstukken II, 2001-2002, 19 637, nr. 680) bericht dat de Minister heeft besloten het sedert jaren gevoerde categoriale beschermingsbeleid voor asielzoekers van Afghaanse te beëindigen.
Bij de beoordeling van de vraag of verweerder terecht tot wijziging van dit beleid is gekomen dient voorop te staan dat aan de rechter slechts een uiterst marginale toets toekomt. Zoals de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State meermalen heeft overwogen komt de Minister bij de toepassing van het beleid inzake categoriale bescherming een ruime beoordelingsmarge toe, waarvan de aanwending de toetsing in rechte slechts niet kan doorstaan, indien geoordeeld moet worden dat de minister bij afweging van alle daarvoor in aanmerking komende belangen en gegeven de feitelijke grondslag ervan, niet in redelijkheid tot het ingenomen standpunt heeft kunnen komen. De rechtbank verwijst in dit verband naar de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 14 januari 2002 in zaak nr. 200105382/1, gepubliceerd in JV 2002/76.
Verweerder heeft de wijziging van zijn beleid voornamelijk gebaseerd op het Algemeen ambtsbericht Afghanistan van 19 augustus 2002. Niet gebleken, noch gesteld is, dat er gronden zijn om aan de juistheid van de informatie in dit ambtsbericht te twijfelen. Uit dit ambtsbericht komt naar voren dat er in Afghanistan ten aanzien van de situatie zoals die bestond ten tijde van het invoeren van het categoriale beschermingsbeleid aanzienlijke veranderingen hebben plaats gevonden. De laatstelijke machthebbers, de Taliban, zijn verdreven en getracht wordt te komen tot de opbouw van een nieuwe structuur waarbinnen alle bevolkingsgroepen aan het politiek en maatschappelijk leven deel kunnen nemen. Ook ten aanzien van de veiligheid zijn er ontwikkelingen in positieve zin geweest. Hoewel op basis van het ambtsbericht de conclusie getrokken had kunnen worden dat de veiligheid nog zo instabiel is dat er aanleiding is het beschermingsbeleid nog enige tijd voort te zetten, is de in het ambtsbericht omschreven situatie niet zodanig dat de rechtbank, mede gezien de beperkte toetsingsruimte die de rechter in dezen toekomt, tot het oordeel komt dat verweerder niet in redelijkheid heeft kunnen besluiten het categoriaal beschermingsbeleid te beëindigen. Hierbij is in aanmerking genomen dat verweerders oordeelsvorming, overeenkomstig artikel 3.106 Vb, is gebaseerd op een recent ambtsbericht en dat getoetst is aan de in dat artikel genoemde indicatoren.
Ook de humanitaire situatie zoals beschreven in het ambtsbericht is, hoewel naar het oordeel van de rechtbank zorgelijk, niet zodanig dat op grond daarvan het categoriale beschermingsbeleid niet had kunnen worden beëindigd. Hierbij betrekt de rechtbank de notitie over het beleid van categoriale bescherming van 23 mei 2001 (5095508/01/DVB) van de voormalige Staatssecretaris van Justitie waarin is neergelegd dat de algemene humanitaire situatie in beginsel geen aanleiding kan vormen voor een beleid van categoriale bescherming en dat daarvoor alleen aanleiding bestaat indien er in zijn algemeenheid een categoriaal risico voor lijf en leden bestaat ten gevolge van de algemene humanitaire situatie.
De brief van Amnesty International van 16 oktober 2002 waarnaar eiser heeft verwezen brengt de rechtbank niet tot een ander oordeel. Door Amnesty International wordt de inhoud van het ambtsbericht niet betwist. Amnesty International komt slechts tot een andere waardering van de feiten. De in het schrijven van Amnesty International genoemde gewelddadige incidenten, die recentelijk hebben plaats gevonden brengen evenmin mee dat geconcludeerd zou moeten worden dat de in het ambtsbericht beschreven situatie niet (langer) juist zou zijn. De door Amnesty International beschreven incidenten passen in het in het ambtsbericht beschreven algemene beeld van de situatie in Afghanistan.
Ex nunc toetsend komt de rechtbank dan ook tot het oordeel dat het standpunt van verweerder dat er geen grond is om tot verlening van een verblijfsvergunning asiel op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder d, Vw over te gaan, de rechterlijke toets kan doorstaan.
Voor veroordeling van een partij in de kosten die de andere partij in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken, bestaat aanleiding.
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt de bestreden beschikking;
- draagt verweerder op een nieuwe beschikking te nemen met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser ad € 644,- onder aanwijzing van de Staat der Nederlanden als rechtspersoon die deze kosten aan de griffier dient te vergoeden.
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen vier weken na de datum van verzending van deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, onder vermelding van "hoger beroep vreemdelingenzaken", postbus 16113, 2500 BC te 's-Gravenhage. Ingevolge artikel 85 Vw dient het beroepschrift één of meer grieven tegen de uitspraak te bevatten. Artikel 6:6 Awb is niet van toepassing.
Deze uitspraak is gedaan door mr. B.I. Klaassens, mr. K. Wentholt en mr. H. Dragtsma als rechters en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van mr. S.E. van der Heijden als griffier op 5 december 2002.
De griffier is buiten staat te ondertekenen.
Afschrift verzonden: 06 december 2002