ECLI:NL:RBSGR:2002:AF2637

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
5 december 2002
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
Awb 01/45827 BEPTDN A S2, e.v.
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herhaalde asielaanvraag van Iraakse/Syrische vluchtelingen en de beoordeling van nova

In deze zaak hebben eisers, van Iraakse en Syrische afkomst, herhaalde aanvragen om toelating als vluchteling ingediend. De rechtbank te 's-Gravenhage heeft op 5 december 2002 uitspraak gedaan in deze bodemzaak, waarin de eisers verklaarden dat hun eerdere asielaanvragen gebaseerd waren op een verzonnen asielrelaas. Ze hadden eerder gesteld dat ze uit Irak kwamen en daar voor vervolging vreesden, terwijl ze in werkelijkheid van Syrische afkomst zijn en in Syrië voor vervolging vrezen. De rechtbank oordeelde dat dit gegeven niet als nieuw feit (novum) kon worden aangemerkt, omdat eisers dit eerder hadden kunnen en moeten aanvoeren in hun eerdere aanvragen. Zelfs als het huidige asielrelaas op waarheid berust, voldeed het niet aan de vereisten van artikel 4:6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) voor het melden van nieuwe feiten of veranderde omstandigheden. De rechtbank concludeerde dat de eisers in hun eerste aanvraag het ware relaas met onderliggende stukken hadden moeten aanvoeren. Het beroep van de eisers werd ongegrond verklaard, en de rechtbank oordeelde dat er geen aanleiding was voor een kostenveroordeling. De uitspraak benadrukt het belang van het tijdig aanvoeren van relevante feiten in asielprocedures en de strikte toepassing van de regels omtrent nova.

Uitspraak

RECHTBANK TE 's-GRAVENHAGE
Zitting houdende te Assen
Vreemdelingenkamer
Regnr.: Awb 01/45827 BEPTDN A S2 en Awb 01/47189 BEPTDN A S2 en Awb 01/45824 BEPTDN A S2 en Awb 01/45825 BEPTDN A S2 en Awb 01/47873 BEPTDN A S2
U I T S P R A A K
inzake: A alias A
geboren op [...] 1955 alias [...] 1953,
eiser sub 1,
B alias B,
geboren op [...] 1960 alias [...] 1954,
eiseres sub 1,
C alias C,
geboren op [...] 1981 alias [...] 1980,
eiser sub 2,
D alias D alias D,
geboren op 1 [...] 1980 alias [...] 1978 alias [...] 1978,
eiser sub 3,
E alias E,
geboren op [...] 1984,
eiseres sub 2,
allen van Iraakse alias Syrische nationaliteit,
allen verblijvende te F,
IND dossiernummers 9705.22.2074, 9705.22.2076, 0102.14.8054,
tezamen: eisers,
gemachtigde: mr. M.A. Buys, advocaat te Leeuwarden
tegen: DE MINISTER VOOR VREEMDELINGENZAKEN EN INTEGRATIE,
(Immigratie- en Naturalisatiedienst),
te 's-Gravenhage,
verweerder,
gemachtigde: mr. E. van den Berg, ambtenaar ten departemente.
PROCESVERLOOP
Op 14 februari 2001 hebben eisers aanvragen om toelating als vluchteling gedaan. Bij beschikkingen van 23 augustus 2001 heeft verweerder de aanvragen niet ingewilligd.
Bij beroepschrift van 13 september 2001 hebben eisers beroep ingesteld bij de rechtbank tegen deze beschikkingen. De griffier heeft de van verweerder ontvangen stukken aan eisers gezonden en hen in de gelegenheid gesteld nadere gegevens te verstrekken. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend. Openbare behandeling van het beroep heeft plaatsgevonden ter zitting van 24 oktober 2002. Eisers zijn daarbij verschenen, bijgestaan door mr. A. Dijkstra. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen.
MOTIVERING
Standpunten van partijen
Eisers hebben op 23 mei 1997 voor de eerste maal een aanvraag om toelating als vluchteling alsmede een vergunning tot verblijf wegens klemmende redenen van humanitaire aard gedaan. Bij beschikkingen van 3 november 1999 heeft verweerder de aanvragen van eisers niet ingewilligd. Eisers hebben tegen deze beschikkingen bij brieven van 3 december 1999 bezwaar aangetekend. Bij beschikkingen van 24 april 2000 heeft verweerder de bezwaren van eiser sub 1 en eiseres sub 1 ongegrond verklaard. Bij beschikkingen van 27 april 2000 heeft verweerder de bezwaren van eisers sub 2 en 3 en eiseres sub 2 ongegrond verklaard. Tegen deze beschikkingen hebben eisers geen rechtsmiddel aangewend.
Eisers hebben op 14 februari 2001 herhaalde aanvragen ingediend omdat het asielrelaas dat zij aan hun eerdere asielaanvragen ten grondslag hebben gelegd onjuist is. Dit asielrelaas was geheel verzonnen. Zo hebben eisers in het kader van hun eerdere asielaanvragen gesteld dat zij uit Irak afkomstig zijn en in dat land voor vervolging te vrezen hebben, terwijl zij van Syrische afkomst zijn en in Syrië voor vervolging te vrezen hebben.
Verweerder heeft de aanvraag afgewezen omdat niet aannemelijk is geworden dat eisers van de zijde van de Syrische autoriteiten te vrezen hebben voor vervolging in vluchtelingenrechtelijke zin. Evenmin is aannemelijk geworden dat er een reëel risico bestaat dat eisers bij terugkeer in Syrië zullen worden onderworpen aan een behandeling die strijdig is met artikel 3 EVRM.
Eisers stellen zich in beroep op het standpunt dat voldoende aannemelijk is geworden dat eisers in de negatieve belangstelling van de Syrische autoriteiten zijn komen te staan en dat dan ook sprake is van gegronde vrees voor vervolging.
Verweerder heeft aan de hand van een verweerschrift gemotiveerd verweer gevoerd en geconcludeerd tot ongegrondverklaring van het beroep.
Beoordeling van het beroep
Onder meer gelet op het bepaalde in het Koninklijk Besluit van 22 juli 2002, gepubliceerd in de Staatscourant van 25 juli 2002, nr. 140, is de Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie in de plaats getreden van de Staatssecretaris van Justitie. Daar waar in deze uitspraak voor wat betreft de periode tot 22 juli 2002 wordt gesproken van verweerder dient te worden bedacht dat hiermede wordt bedoeld de (voormalige) Staatssecretaris van Justitie, wiens handelingen en besluiten, voor zover deze tot stand zijn gekomen voor 22 juli 2002, rechtens dienen te worden toegerekend aan voornoemde Minister.
In deze procedure dient te worden beoordeeld of de bestreden beschikkingen toetsing aan geschreven en ongeschreven rechtsregels kunnen doorstaan.
Artikel 4:6 Algemene wet bestuursrecht (Awb) bepaalt dat, indien na een geheel of gedeeltelijk afwijzende beschikking een nieuwe aanvraag is gedaan, de aanvrager is gehouden nieuw gebleken feiten of veranderende omstandigheden te melden. Indien daarvan geen sprake is, kan het bestuursorgaan de aanvraag afwijzen onder verwijzing naar zijn eerder afwijzende beschikking. Indien er sprake is van nieuwe feiten en omstandigheden dient het bestuursorgaan te onderzoeken of het omstandigheden betreft die van zodanige aard zijn dat zij tot een andere beschikking aanleiding zouden kunnen geven.
Vooropgesteld moet worden dat de beschikkingen op bezwaar van 24 april 2000 en 27 april 2000 met het ongebruikt verstrijken van de beroepstermijnen in rechte onaantastbaar zijn geworden, waarmee in rechte is vast komen te staan dat eisers niet kunnen worden aangemerkt als vluchteling, dat zij bij uitzetting naar Irak geen reëel risico lopen op een behandeling als bedoeld in artikel 3 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) en dat evenmin sprake is van klemmende redenen van humanitaire aard die tot verblijfsaanvaarding nopen. De aanvragen van 14 februari 2001, die aan de bestreden beschikkingen ten grondslag liggen, moeten derhalve worden aangemerkt als nieuwe aanvragen in de zin van artikel 4:6, eerste lid, Awb.
Zoals door de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State meermalen is bepaald wordt het toetsingskader voor de rechter in zaken als de onderhavige bepaald door meergenoemd artikel 4:6 Awb. Indien een bestuursorgaan na indiening van een verzoek om terug te komen van een in rechte onaantastbaar geworden besluit tot het oordeel komt dat daartoe geen termen aanwezig zijn, kan niet door het instellen van beroep tegen dat besluit worden bereikt dat de rechter de zaak beoordeelt als ware het gericht tegen het eerdere besluit. Het door eisers ingestelde beroep kan dan ook slechts leiden tot de beoordeling of zich na de eerdere in rechte onaantastbaar geworden besluiten, waarbij eisers toelating is geweigerd, nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden (hierna: nova) hebben voorgedaan, die tot heroverweging noopten.
Dit uitgangspunt geldt evenzeer als verweerder - zoals in casu - bij zijn besluitvorming de aanvraag inhoudelijk, en niet via artikel 4:6 Awb, heeft beoordeeld.
Ter zitting is namens eisers betoogd dat - anders dan verweerder in beroep heeft betoogd - in casu sprake is van nova in voornoemde zin. In dit verband hebben eisers gewezen op het feit dat eiser sub 2 na de eerste asielaanvraag in 1997 18 jaar, en daarmee dienstplichtig, is geworden en dat zowel eiser sub 2 als eiser sub 3 na de eerste asielaanvraag oproepen voor militaire dienst hebben ontvangen. Deze feiten konden volgens eisers bij de eerste aanvraag niet vermeld worden. Reden waarom deze feiten volgens eisers als rechtens relevante nova zijn aan te merken. Eisers hebben ter zitting aangegeven dat hun advocaat thans beschikt over de authentieke oproepen voor militaire dienst en een videoband waaruit blijkt dat de Syrische autoriteiten op de hoogte zijn van het feit dat zij aan demonstraties hebben deelgenomen.
De rechtbank overweegt met betrekking tot het vorenstaande het volgende.
Van nova is eerst sprake indien een gesteld feit nieuw is, in die zin dat het feit ten tijde van het nemen van de eerdere beschikking nog niet bekend was of kon zijn, én als relevant kan worden aangemerkt, in die zin dat het gestelde feit, indien dit reeds bekend zou zijn geweest ten tijde van het nemen van de eerdere beschikking in beginsel zou hebben kunnen leiden tot een inhoudelijk andere beschikking. Ingevolge artikel 4:6 Awb is de aanvrager gehouden om deze nova bij zijn aanvraag te vermelden.
Eisers hebben verklaard dat de reden voor het indienen van de herhaalde aanvragen is gelegen in het feit dat zij bij hun eerdere asielaanvragen niet de waarheid hebben verteld.
Het aan hun eerdere asielaanvragen ten grondslag gelegde asielrelaas is - naar hebben eisers verklaard - geheel verzonnen. Zo hebben eisers in het kader van hun eerdere asielaanvragen gesteld dat zij uit Irak afkomstig zijn en in dat land voor vervolging te vrezen hebben, terwijl zij van Syrische afkomst zijn en stellen in Syrië voor vervolging te vrezen hebben.
De rechtbank is van oordeel dat dit gegeven niet als novum kan worden aangemerkt reeds omdat eisers dit eerder, in het kader van hun eerdere asielaanvraag, naar voren hadden kunnen en moeten brengen. Ook indien wordt aangenomen dat het thans voorliggende asielrelaas wel op waarheid berust, volgt reeds daaruit dat met het alsnog aanvoeren daarvan geen nova zijn vermeld. Met het overleggen van documenten welke dienen ten bewijze van het thans voorliggende relaas dan wel het aanvoeren van feiten welke een vervolg zijn op dat relaas wordt derhalve evenmin voldaan aan de ingevolge artikel 4:6 Awb op eisers rustende verplichting tot het melden van nova. Eisers dienden in het kader van hun eerste aanvraag het ware relaas met onderliggende stukken aan te voeren.
Gelet op het vorenstaande ziet de rechtbank geen aanleiding om de ter zitting genoemde stukken en de videoband alsnog bij (de gemachtigde van) eisers op te vragen.
Het beroep is ongegrond.
Voor veroordeling van een partij in de kosten die de andere partij in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken, bestaat geen aanleiding.
BESLISSING
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen vier weken na de datum van verzending van deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, onder vermelding van "hoger beroep vreemdelingenzaken", postbus 16113, 2500 BC te 's-Gravenhage Ingevolge artikel 85 Vw 2000 dient het beroepschrift één of meer grieven tegen de uitspraak te bevatten. Artikel 6:6 Awb is niet van toepassing.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.T. de Kwaasteniet en in het openbaar uitgesproken op 05 december 2002
in tegenwoordigheid van mr. K. Jongsma als griffier.
Afschrift verzonden: 05 december 2002