RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE
SECTOR STRAFRECHT
MEERVOUDIGE KAMER
(VERKORT VONNIS)
parketnummer 09/004036-02
rolnummer 0007
's-Gravenhage, 23 december 2002.
De rechtbank 's-Gravenhage, rechtdoende in strafzaken, heeft het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats],
wonende te [woonplaats], [adres],
thans (u.a.h.) gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting Haaglanden, Huis van Bewaring Zoetermeer te Zoetermeer.
Het onderzoek is gehouden ter terechtzitting van 9 december 2002.
De verdachte, bijgestaan door zijn raadsman mr Boone, is verschenen en gehoord.
De officier van justitie mr De Vries heeft gevorderd dat verdachte terzake van het hem bij dagvaarding onder primair eerste alternatief/cumulatief telastgelegde wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 5 jaar, met aftrek van de tijd in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht.
Aan verdachte is telastgelegd hetgeen is vermeld in de ingevoegde fotokopie van de dagvaarding, gemerkt A.
Door de voormelde inhoud van vorenstaande bewijsmiddelen staan de daarin genoemde feiten en omstandigheden vast en is de rechtbank op grond daarvan tot de overtuiging gekomen en acht zij wettig bewezen, dat verdachte het bij dagvaarding onder primair eerste alternatief/cumulatief vermelde feit heeft begaan, met dien verstande, dat de rechtbank bewezen acht -en als hier ingelast beschouwt, zulks met verbetering van eventueel in de telastlegging voorkomende type- en taalfouten, zoals weergegeven in de bewezenverklaring, door welke verbetering verdachte niet in de verdediging is geschaad- de inhoud van de telastlegging, zoals deze is vermeld in de fotokopie daarvan, gemerkt B.
De rechtbank komt aan de hand van verklaringen van verschillende getuigen, waaronder de verklaring van getuige [getuige1] bij de rechter-commissaris waarin deze onder meer verklaart:
"de enige die ik niet wil noemen is die kennis. Ik heb gegronde redenen om niet over die kennis te willen verklaren. Als zelfs [betrokkene1] niet over die kennis wil verklaren, dan doe ik het helemaal niet. U vraagt mij of ik met [verdachte] heb gesproken over de overval. Dat is dezelfde vraag zeg ik u. Alle vragen die u stelt over [verdachte] en de overval zal ik op dezelfde manier beantwoorden" tot de overtuiging dat de persoon die door de getuigen wordt aangeduid als "de kennis" geen andere dan verdachte [verdachte] kan zijn.
Uit de verklaringen van die getuigen en uit de overige bewijsmiddelen komt naar voren dat verdachte bewust en stelselmatig bij de voorbereidingen en de overval zelf betrokken is geweest. Zo is hij nauw betrokken geweest bij de tussen de overvallers gemaakte afspraken en bestuurde hij op de dag van de overval de vluchtauto. Voorts heeft verdachte meegedeeld in de buit. Door zo te handelen heeft verdachte bewust, volledig en nauw samengewerkt bij het plannen van de overval en is hij behulpzaam geweest bij de uitvoering ervan. De rechtbank wijst er daarbij op dat voor het aannemen van medeplegen gelet op de vaste jurisprudentie van de Hoge Raad niet is vereist dat de medeplegers allen eigenhandig aan de uitvoering van de delictshandeling deelnemen en dat zelfs niet is vereist dat bij het plegen van het feit sprake is van lijfelijke aanwezigheid. Dat verdachte in casu niet bij de overval zelf aanwezig is geweest, doet derhalve voor het aannemen van medeplegen niet af.
Gelet op het vorenstaande is de rechtbank van oordeel dat verdachte als medepleger dient te worden aangemerkt.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde en van de verdachte.
Het bewezenverklaarde is volgens de wet strafbaar, omdat het na te melden misdrijf oplevert.
Verdachte is deswege strafbaar, nu geen strafuitsluitingsgronden aannemelijk zijn geworden.
Na te melden straf is in overeenstemming met de ernst van het gepleegde feit, de omstandigheden, waaronder het is begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals van een en ander tijdens het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Voorts wordt met betrekking tot de op te leggen onvoorwaardelijke gevangenisstraf het volgende overwogen. Verdachte heeft samen met anderen - met behulp van een interne medewerker - een postkantoor in Leiden overvallen, waarbij een aanzienlijk bedrag aan Nederlands geld, buitenlandse valuta alsmede travellercheques zijn buitgemaakt.
Verdachte heeft zijn mededaders 's ochtends vroeg naar het postkantoor gereden waarna zijn mededaders het postkantoor zijn binnengegaan, terwijl verdachte met de vluchtauto buiten rond bleef rijden. Toen de medewerkers van het postkantoor nietsvermoedend binnenkwamen, werd hen, onder bedreiging van vuurwapens, gezegd dat zij zich rustig moeten houden en mee moesten werken, waarna deze mensen werden geboeid en opgesloten in het toilet. Een klant die op een gegeven moment naar binnen wilde om de post op te halen, werd eveneens dreigend toegesproken, met een vuurwapen bedreigd, opgesloten en geboeid. Vervolgens werd de kluisruimte geopend en werden medewerkers van het postkantoor gedwongen de laden te openen en de cassettes te legen, waarna de inhoud door verdachte in tassen werd geladen.
Hierna zijn de overvallers met de buit gevlucht.
De rechtbank rekent het verdachte zwaar aan dat hij enkel voor zijn eigen financiële gewin, niet heeft stilgestaan bij de traumatische gevolgen die dergelijke gebeurtenissen kunnen hebben voor de slachtoffers. Bovendien worden door dergelijke feiten de in de samenleving bestaande gevoelens van angst en onveiligheid bevestigd en versterkt.
Blijkens een op zijn naam staand uittreksel uit het algemeen documentatieregister is verdachte reeds eerder voor soortgelijke feiten veroordeeld, uit welke veroordelingen hij kennelijk geen lering heeft getrokken.
De rechtbank is van oordeel dat gelet op de ernst van het feit een geheel onvoorwaardelijke gevangenisstraf van na te melden duur passend en geboden is.
De toepasselijke wetsartikelen.
De artikelen:
- 57, 63, 310 en 312 van het Wetboek van Strafrecht.
verklaart in voege als overwogen wettig en overtuigend bewezen, dat verdachte het bij dagvaarding onder primair eerste alternatief/cumulatief telastgelegde feit heeft begaan en dat het bewezene uitmaakt:
Diefstal, voorafgegaan, vergezeld en gevolgd van geweld en bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken en om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf en aan zijn mededaders de vlucht mogelijk te maken en het bezit van het gestolene te verzekeren, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen;
verklaart het bewezene en verdachte deswege strafbaar;
veroordeelt verdachte te dier zake tot:
gevangenisstraf voor de duur van 4 jaar en 3 maanden;
bepaalt, dat de tijd, door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht;
in verzekering gesteld op : 9 juli 2002,
in voorlopige hechtenis gesteld op :11 juli 2002, welke voorlopige hechtenis werd opgeschort met ingang van :11 juli 2002,
verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte bij dagvaarding meer of anders is telastgelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Dit vonnis is gewezen door
mrs A.H.Th. de Boer, voorzitter,
Derijks en Nijman, rechters,
in tegenwoordigheid van mr Van der Kleijn, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 23 december 2002.