ECLI:NL:RBSGR:2002:AF2697

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
17 december 2002
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
AWB 02/488 AOW
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • E.R. Eggeraat
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening van AOW-toeslag en terugvordering door de Sociale Verzekeringsbank

In deze zaak heeft de Rechtbank 's-Gravenhage op 17 december 2002 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser A en de Raad van bestuur van de Sociale Verzekeringsbank. Eiser had bezwaar gemaakt tegen de herziening van zijn AOW-toeslag, die door verweerder was herzien met terugwerkende kracht naar februari 1999. De herziening was gebaseerd op een wijziging in het inkomen van eisers partner, die eerder was gemeld. Verweerder had vastgesteld dat eiser teveel toeslag had ontvangen, en vorderde een bedrag van fl. 15.747,88 terug. Eiser stelde dat de fout bij verweerder lag en dat hij geen reden had om aan de juistheid van de toeslag te twijfelen. De rechtbank oordeelde dat eiser had kunnen begrijpen dat hij ten onrechte de maximale toeslag ontving, ondanks de administratieve fout van verweerder. De rechtbank verwierp het standpunt van eiser dat de Anw-uitkering van zijn partner niet als inkomen moest worden aangemerkt. De rechtbank concludeerde dat de herziening van de toeslag niet onredelijk was en dat het beroep van eiser gegrond was. Het bestreden besluit werd vernietigd en verweerder werd opgedragen een nieuw besluit te nemen, rekening houdend met de uitspraak. Tevens werd verweerder veroordeeld in de proceskosten van eiser.

Uitspraak

Rechtbank ‘s-Gravenhage
sector bestuursrecht
eerste afdeling, enkelvoudige kamer
Reg. nr. AWB 02/488 AOW
UITSPRAAK
als bedoeld in artikel 8:77
van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)
Uitspraak in het geding tussen
A, wonende te B, eiser,
en
de Raad van bestuur van de Sociale Verzekeringsbank, verweerder.
Ontstaan en loop van het geding
Bij besluit van 29 december 2000 heeft verweerder de toeslag op het ouderdomspensioen krachtens de Algemene Ouderdomswet (AOW) van eiser herzien met ingang van februari 1999 in verband met wijziging van het inkomen van eisers partner mevrouw […] (hierna: de partner). Daarbij is meegedeeld dat over de periode februari 1999 tot en met november 2000 bruto fl. 19.352,49 teveel toeslag is betaald. Bij besluit van 23 februari 2001 heeft verweerder de toeslag nader herzien met ingang van juli 2000, als gevolg waarvan fl. 3.604,61 op evengenoemd in mindering is gebracht.
Bij brief van 30 januari 2000 heeft eiser tegen de herzieningsbeslissing bezwaar gemaakt.
Bij besluit van 22 februari 2001 heeft verweerder een bedrag van fl. 15.747,88 aan teveel betaalde toeslag van eiser teruggevorderd.
Tegen dit terugvorderingsbesluit heeft eiser bij brief van 19 maart 2001 bezwaar gemaakt.
Bij besluit van 2 januari 2002 heeft verweerder de bezwaren ongegrond verklaard.
Tegen dit besluit heeft eiser bij brief van 30 januari 2002, ingekomen 31 januari 2002, beroep ingesteld.
Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken ingezonden. Er is geen verweerschrift ingediend.
Het beroep is op 17 oktober 2002 ter zitting behandeld.
Eiser is verschenen bij zijn gemachtigde mr. G.B.M. Zuidgeest, advocaat te Alphen aan den Rijn.
Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. P.C.J. van de Nes.
Motivering
Eiser heeft bij brief aan verweerder van 19 januari 1999 meegedeeld dat zijn partner met ingang van 1 februari 1999 geen inkomsten uit dienstbetrekking meer heeft.
Verweerder heeft bij beslissing van 8 februari 1999 eiser de maximale toeslag van fl. 1.162,27 bruto per maand op zijn uitkering toegekend.
Eiser heeft op een inkomensopgaveformulier AOW, gedateerd 26 augustus 2000, melding gemaakt van een pensioen van zijn partner.
Verweerder heeft vervolgens afschriften gevraagd van bewijsstukken van het inkomen van eisers partner. Hierop zijn een jaaropgave 1999 van de uitkering krachtens de Algemene nabestaandenwet (Anw), een jaaropgaaf 1999 van Vroom en Dreesmann Warenhuizen b.v. en een jaaropgave 1999 van Nationale Nederlanden Levensverzekeringsmaatschappij ingezonden.
Verweerder heeft naar aanleiding van deze stukken het herzieningsbesluit van 29 december 2000 genomen, welk besluit is gevolg door het herzieningsbesluit van 23 februari 2001. In laatstgenoemd besluit is de toeslag herzien over de periode juli 2000 tot en met februari 2001 in verband met uitspraken van de Centrale Raad van Beroep (CRvB), op grond waarvan uitkeringen krachtens de Anw niet meer onder het inkomensbegrip van de AOW vallen.
Een en ander heeft geleid tot de bij het bestreden besluit gehandhaafde terugvordering ad fl. 15.747,88 (netto).
Verweerder heeft in het bestreden besluit onder vermelding van de relevante wetsartikelen uiteengezet dat hij verplicht is tot terugvordering van de teveel betaalde toeslag. Voorts is vermeld dat verweerder bij de toetsing aan de artikelen 17a, tweede lid, en 24, vierde lid, van de AOW (“dringende reden”) als beleid voert dat indien sprake is van teveel uitbetaling als gevolg van een fout bij verweerder die eiser redelijkerwijs duidelijk kon zijn, niet wordt afgezien van herziening en terugvordering. In dit geval had eiser volgens verweerder kunnen begrijpen dat hem ten onrechte de volledige toeslag werd toegekend.
De rechtbank heeft in eerdere uitspraken dit beleid als niet onredelijk geaccepteerd.
Eiser stelt zich primair op het standpunt dat het teveel ontvangen van toeslag aan verweerder is te wijten en dat hij geen enkele reden had om aan de juistheid van de toeslag te twijfelen. Eiser heeft het wegvallen van het arbeidsinkomen van zijn partner tijdig gemeld en de inkomsten uit pensioen en Anw-uitkering ontving zij al voordien en waren bij verweerder bekend. Omdat een fors deel van het inkomen van zijn partner wegviel behoefde eiser niet aan de hoogte van de toeslag te twijfelen.
De rechtbank volgt dit betoog niet.
In de beslissing van 8 februari 1999 is - abusievelijk - vermeld dat eiser vanaf februari 1999 geen inkomen meer heeft en dat op grond van het inkomen van de partner de maximale toeslag wordt toegekend. Eiser had kunnen onderkennen dat zijn informatie van 19 januari 1999 blijkbaar bij verweerder tot het misverstand had geleid dat zijn partner in het geheel geen inkomen meer had. Daarnaast had eiser kunnen vermoeden dat de hoogte van het overblijvende deel van het inkomen van zijn partner - afgezien van de Anw-uitkering ook pensioenuitkeringen van ongeveer fl. 1.000,- (bruto) per maand - niet tot toekenning van de maximale toeslag zou kunnen leiden. Het had op zijn weg gelegen daar bij verweerder navraag naar te doen. Hoewel vaststaat dat in de eerste plaats verweerders administratieve fout tot betaling van teveel toeslag heeft geleid had eiser kunnen begrijpen dat hem ten onrechte de maximale toeslag werd uitgekeerd. Verweerder behoefde derhalve niet om die reden van herziening en terugvordering af te zien.
Subsidiair stelt eiser dat verweerder ten onrechte de uitkering krachtens de Anw van zijn partner eerst met ingang van 1 juni 2000 -feitelijk echter 1 juli 2000 - niet meer als inkomen in de zin van het Inkomensbesluit AOW aanmerkt. De uitspraken van de CRvB die verweerder er toe hebben gebracht de Anw-uitkering niet langer te beschouwen als inkomen uit of in verband met arbeid geven geen aanleiding voor een dergelijke in de tijd beperkte toepassing. Eiser is van opvatting dat over de gehele periode van terugvordering de toeslag moet worden berekend zonder de Anw-uitkering.
Namens verweerder is ter zitting toegelicht dat aansluiting is gezocht bij de data van de uitspraken van de CRvB (21 juni 2000, RSV 2000 171 en 5 juli 2000, RSV 2000 193). Voorts is van die zijde gesteld dat eiser nimmer bezwaar heeft gemaakt tegen het eerste besluit waarbij hem toeslag is verleend, waarbij rekening is gehouden met de Anw-uitkering van zijn partner. Het beginsel van formele rechtskracht zou zich verzetten tegen eisers verlangen om over de gehele terugvorderingsperiode de Anw-uitkering voor de toeslag buiten beschouwing te laten.
De rechtbank acht eisers subsidiaire standpunt juist.
Uit de genoemde uitspraken van de CRvB, die verweerder naar analogie op de uitkering ingevolge de Anw van toepassing acht, volgt geenszins dat inkomen dat niet is aan te merken als uit of in verband met arbeid, in de zin van het Inkomensbesluit AOW, eerst met ingang van 1 juni 2000 of een andere datum afwijkend van het moment van inwerkingtreding van het Inkomensbesluit, bij de berekening van de toeslag buiten beschouwing zou behoren te worden gelaten. Veeleer is het zo dat die uitspraken tot de conclusie leiden dat verweerder van stonde af op dit punt een onjuiste uitleg en toepassing aan het Inkomensbesluit heeft gegeven.
Dit betekent dat verweerder over de gehele periode van terugvordering, te beginnen met februari 1999, rekening had moeten houden met een toeslag waarbij de Anw-uitkering buiten beschouwing is gelaten. Verweerders argument dat eiser tegen de eerdere toekenning van de toeslag geen bezwaar heeft gemaakt treft geen doel, aangezien de herzieningsbesluiten van 29 december 2000 en 23 februari 2001 in het geding zijn. Daarmee staat de hoogte van de toeslag over de gehele terugvorderingsperiode ter beoordeling.
Hieruit volgt dat het beroep gegrond is en dat het bestreden besluit wegens strijd met het Inkomensbesluit AOW dient te worden vernietigd.
Verweerder wordt in de door eiser gemaakte proceskosten veroordeeld, waarbij met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht het gewicht van de zaak is bepaald op gemiddeld en voor de door de gemachtigde verleende rechtsbijstand 2 punten worden toegekend (beroepschrift en verschijnen ter zitting).
Beslissing
De Rechtbank 's-Gravenhage,
RECHT DOENDE:
verklaart het beroep gegrond en vernietigt het bestreden besluit;
draagt verweerder op een nieuw besluit te nemen met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen;
bepaalt dat de Sociale Verzekeringsbank aan eiser het door hem betaalde griffierecht, te weten € 29,--, vergoedt;
veroordeelt verweerder in de proceskosten ten bedrage van € 644,--, welke kosten de Sociale Verzekeringsbank aan eiser dient te vergoeden.
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.
Aldus gegeven door mr.E.R. Eggeraat en in het openbaar uitgesproken op 17 december 2002, in tegenwoordigheid van de griffier.
Voor eensluidend afschrift,
de griffier van de Rechtbank 's-Gravenhage,
Verzonden op: