RECHTBANK ‘s-GRAVENHAGE
Zitting houdende te Zutphen
Registratienummer: AWB 02/84097 VRONTN
Datum uitspraak: 20 november 2002
UITSPRAAK
op het beroep tegen de maatregel van bewaring, toegepast ten aanzien van de vreemdeling genaamd althans zich noemende:
A
geboren op [...] 1965,
van Britse nationaliteit,
IND dossiernummer 0211.06.4069,
eiser,
gemachtigde: mr. I. Vreeken, advocaat te Zutphen,
DE MINISTER VOOR VREEMDELINGENZAKEN EN INTEGRATIE,
verweerder,
gemachtigde: G. Gesterkamp, werkzaam bij de IND.
Bij besluit van 4 november 2002 is eiser in vreemdelingenbewaring gesteld. Verweerder heeft op 6 november 2002 de rechtbank op grond van artikel 94, eerste lid, Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) in kennis gesteld van het opleggen van de maatregel van bewaring. Deze kennisgeving wordt gelijkgesteld met een door eiser ingesteld beroep.
Het beroep is behandeld ter zitting van 13 november 2002. Eiser is daarbij niet verschenen, wel is zijn gemachtigde verschenen. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen.
2.1 De rechtbank stelt voorop dat de maatregel van bewaring inmiddels op 12 november 2002 is opgeheven. Eisers gemachtigde heeft onder handhaving van het beroep verzocht om toekenning van schadevergoeding.
2.2 Ingevolge artikel 106 van de Vw 2000 kan de rechtbank, indien zij opheffing van de maatregel beveelt, dan wel de bewaring reeds voor de behandeling van het verzoek om opheffing van die maatregel wordt opgeheven, aan de vreemdeling een schadevergoeding ten laste van de Staat toekennen. Daartoe dient allereerst de vraag te worden beantwoord of de bewaring (op enig moment) onrechtmatig is geweest.
2.3 De rechtbank stelt vast dat verweerder ter zitting heeft aangevoerd dat op 12 november 2002 is gebleken dat eiser Brits onderdaan is en als zodanig – naar de rechtbank aanneemt op grond van artikel 8, aanhef en onder e, Vw 2000 – rechtmatig verblijf heeft hier te lande. Gelet daarop is in dit geval naar het oordeel van de rechtbank geen sprake van een geval waarin de maatregel van bewaring, zoals bedoeld in artikel 59 van de Vw 2000, mogelijk is. Het beroep is derhalve gegrond.
2.4 Op grond van de verklaringen van verweerder ter zitting stelt de rechtbank voorts vast dat, nadat eiser in bewaring was gesteld op 4 november 2002, (nader) onderzoek is verricht naar de verblijfsrechtelijke positie van eiser en dat daarbij op 12 november 2002 gebleken is dat het eiser was toegestaan in Nederland te verblijven.
Nu verweerder de maatregel van artikel 59 van de Vw 2000 heeft toegepast voor een ander doel dan voor de doeleinden waarvoor deze maatregel bedoeld is, is het beroep ook daarom naar het oordeel van de rechtbank gegrond.
2.5 Voor zover verweerder heeft aangevoerd dat eerst op 12 november 2002 uit informatie van de Britse autoriteiten is gebleken dat eiser Brits onderdaan is, overweegt de rechtbank dat dit onder de gegeven omstandigheden voor risico van verweerder dient te blijven.
De rechtbank overweegt daarbij dat verweerder op voet van artikel 50, tweede of derde lid, Vw 2000 de mogelijkheid had - ten behoeve van onderzoek naar eisers identiteit en verblijfsrechtelijke positie – eiser op te houden. Voorts had verweerder, met toepassing van het vierde lid van genoemd artikel, de mogelijkheid die ophouding zonodig met (maximaal) acht en veertig uur te verlengen. De rechtbank stelt vast dat verweerder die mogelijkheden ongebruikt heeft gelaten. Tevens laat de rechtbank wegen dat eiser voorafgaande aan zijn inbewaringstelling voldoende concrete aanknopingspunten heeft aangedragen voor onderzoek naar de juistheid van zijn gestelde identiteit en verblijfsrechtelijke positie.
2.6 Nu het beroep gegrond wordt verklaard kan hetgeen eiser overigens heeft aangevoerd onbesproken blijven.
2.7 Namens eiser is verzocht schadevergoeding toe te kennen. Naar het oordeel van de rechtbank zijn er, alle omstandigheden in aanmerking genomen, gronden van billijkheid aanwezig om eiser ten laste van de Staat een schadevergoeding toe te kennen van € 95,-- per dag voor de dagen die hij vanaf 4 november 2002 tot 12 november 2002 heeft doorgebracht in een politiebureau. Dit betekent dat eiser een schadevergoeding van € 760,-- toekomt.
2.8 Nu het beroep gegrond wordt verklaard, bestaat aanleiding verweerder te veroordelen in de kosten die eiser in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken.
Met toepassing van het bepaalde in het Besluit proceskosten bestuursrecht worden deze kosten vastgesteld op € 322,-- (1 punt voor het verschijnen ter zitting en wegingsfactor 1).
- verklaart het beroep gegrond;
- kent aan eiser ten laste van de Staat der Nederlanden een schadevergoeding toe van € 760,--;
- veroordeelt verweerder in de kosten van rechtsbijstand van eiser tot een bedrag van € 322,--, te betalen door de Staat der Nederlanden aan de griffier van deze rechtbank, nevenzittingsplaats Zutphen, door storting op bankrekeningnummer 1923.25.922 ten name van DS 547 Arrondissement Zutphen, onder vermelding van het in de kop van deze uitspraak genoemde registratienummer.
Aldus gegeven door mr. E.G. de Jong en in het openbaar uitgesproken op 20 november 2002 in tegenwoordigheid van A.J. Rijks als griffier.
De voorzitter van de rechtbank te ’s-Gravenhage beveelt de tenuitvoerlegging van de in deze uitspraak toegekende schadevergoeding ten bedrage van € 760,--.
Aldus gedaan op 20 november 2002 door mr. E.G. de Jong, fungerend voorzitter.
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen een week na de verzending van een afschrift van deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State, onder vermelding van „Hoger beroep vreemdelingenzaken“, postbus 16113, 2500 BC ’s-Gravenhage. Artikel 85 Vw 2000 bepaalt dat het beroepschrift een of meer grieven tegen de uitspraak dient te bevatten. Artikel 6:6 van de Awb is niet van toepassing.