ECLI:NL:RBSGR:2002:AF2813
Rechtbank 's-Gravenhage
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- O.A.P. van der Roest
- Rechtspraak.nl
Onrechtmatige bewaring van minderjarige in strijd met het Verdrag inzake de rechten van het kind
In deze zaak heeft de Rechtbank 's-Gravenhage op 4 oktober 2002 uitspraak gedaan in een bodemprocedure betreffende de bewaring van een minderjarige eiseres van Sierra Leoonse nationaliteit. De gemachtigde van de eiseres voerde aan dat de voortzetting van de bewaring onrechtmatig was, omdat de eiseres in strijd met artikel 37, sub c, van het Verdrag inzake de rechten van het kind niet gescheiden van volwassenen was geplaatst in het huis van bewaring. De verweerder, de Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie, betwistte niet dat de eiseres niet gescheiden was van volwassenen, maar stelde dat het feitelijk niet mogelijk was om zestien- en zeventienjarige vrouwelijke minderjarigen gescheiden van volwassenen onder te brengen in Nederlandse huizen van bewaring.
De rechtbank oordeelde dat de tenuitvoerlegging van de bewaring in strijd was met het genoemde verdrag. De rechtbank verklaarde het beroep gegrond en beval de opheffing van de bewaring, aangezien er praktisch geen mogelijkheid bestond om de tenuitvoerlegging te wijzigen conform artikel 96, vierde lid, van de Vreemdelingenwet 2000. Tevens kende de rechtbank aan de eiseres een schadevergoeding toe van € 2.170,00 en veroordeelde de verweerder in de proceskosten van de eiseres ten bedrage van € 322,00.
De uitspraak benadrukt de noodzaak om de rechten van minderjarigen te waarborgen, vooral in situaties van detentie, en bevestigt dat de Nederlandse overheid verantwoordelijk is voor het naleven van internationale verdragen, zoals het Verdrag inzake de rechten van het kind. De rechtbank heeft hiermee een belangrijke uitspraak gedaan over de behandeling van minderjarige vreemdelingen in detentie.