ECLI:NL:RBSGR:2002:AF2850

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
30 december 2002
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
09/754020-02
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • A. Quadekker
  • M. Derijks
  • J. Nijman
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verdachte veroordeeld voor mensenhandel en deelname aan criminele organisatie

In deze zaak heeft de Rechtbank 's-Gravenhage op 30 december 2002 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte, die beschuldigd werd van meerdere strafbare feiten, waaronder mensenhandel en deelname aan een criminele organisatie. De verdachte, geboren in Turkije en thans gedetineerd, werd beschuldigd van het werven en misleiden van jonge vrouwen uit Oost-Europa om hen in de prostitutie te brengen. De officier van justitie vorderde een gevangenisstraf van zeven jaar, waarbij ook schadevergoedingen aan benadeelde partijen werden geëist. De rechtbank oordeelde dat de dagvaarding voldeed aan de eisen van artikel 261 van het Wetboek van Strafvordering en dat de verdachte voldoende duidelijk was geïnformeerd over de beschuldigingen. De rechtbank verwierp het verweer van de verdediging dat de dagvaarding nietig zou zijn wegens onvoldoende bepaaldheid.

De rechtbank concludeerde dat de verdachte gedurende een periode van meer dan twee jaar leiding had gegeven aan een criminele organisatie die zich richtte op vrouwenhandel en mensensmokkel. De rechtbank oordeelde dat de verdachte misbruik had gemaakt van de kwetsbare positie van de vrouwen en hen had gedwongen hun verdiensten af te staan. De rechtbank achtte de bewijsmiddelen, waaronder getuigenverklaringen en aangiftes, voldoende betrouwbaar en consistent om tot een bewezenverklaring te komen. De rechtbank legde de verdachte een gevangenisstraf op van zes jaar en verklaarde de benadeelde partijen niet-ontvankelijk in hun vorderingen tot schadevergoeding, omdat deze niet voldoende waren onderbouwd.

De rechtbank benadrukte de ernst van de feiten en het gebrek aan respect van de verdachte voor de slachtoffers, wat leidde tot aanzienlijke psychische schade. De rechtbank oordeelde dat de opgelegde straf passend was, gezien de ernst van de gepleegde feiten en de omstandigheden waaronder deze waren begaan. De rechtbank gelastte ook de onttrekking aan het verkeer van inbeslaggenomen voorwerpen, waaronder wapens en drugs, en bepaalde dat de benadeelde partijen hun vorderingen bij de burgerlijke rechter konden aanbrengen.

Uitspraak

RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE
SECTOR STRAFRECHT
MEERVOUDIGE KAMER
(VERKORT VONNIS)
parketnummer 09/754020-02
rolnummer 0005
's-Gravenhage, 30 december 2002.
De rechtbank 's-Gravenhage, rechtdoende in strafzaken, heeft het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] (Turkije),
wonende te [woonplaats], [adres],
thans gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting Haaglanden, Huis van Bewaring Zoetermeer.
De terechtzitting.
Het onderzoek is gehouden ter terechtzitting van 16 december 2002 en 17 december 2002.
De verdachte, bijgestaan door zijn raadsman mr. R.A.J. Verploegh, is verschenen en gehoord.
Er hebben zich vier benadeelde partijen gevoegd.
De officier van justitie mr. G. Knobbout heeft gevorderd dat verdachte terzake van het hem bij dagvaarding onder 1, 2, 3, 4, 5, 6, 7 primair, 8 primair, 9 en 10 telastgelegde wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 7 jaren, met aftrek van de tijd in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht.
De officier van justitie heeft voorts gevorderd dat de blijkens de Lijst van inbeslaggenomen, niet teruggegeven voorwerpen - hierna te noemen Beslaglijst, waarvan een fotokopie, gemerkt C, aan dit vonnis is gehecht - onder verdachte inbeslaggenomen ziekenhuiskaarten van derden (nummer 1) en één formulier met gegevens [betrokkene] (nummer 10) zullen worden bewaard ten behoeve van de rechthebbenden, en dat de blijkens de Beslaglijst inbeslaggenomen zak met weed (nummer 2), pistool (nummer 3), doosje met patronen (nummer 4), patronen (nummer 5), paspoorten (nummer 6), identiteitsbewijzen (nummer 7), rijbewijzen (nummer 8), een Cart Sante (nummer 9), een sigarettendoosje met verdovende middelen (nummer 11) en één patroon (nummer 12) zullen worden onttrokken aan het verkeer.
De officier van justitie heeft ten aanzien van de benadeelde partijen geconcludeerd tot toewijzing van de vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij1] tot een bedrag van euro 20.000,00 en tot niet-ontvankelijk verklaring van de benadeelde partij voor het overige; alsmede tot toewijzing van de vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij2] tot een bedrag van
euro 20.000,00 en tot niet-ontvankelijk verklaring van de benadeelde partij voor het overige; alsmede tot toewijzing van de vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij3] tot een bedrag van euro 5.000,00 en tot niet-ontvankelijk verklaring van de benadeelde partij voor het overige; en voorts tot gehele toewijzing van de vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij4] ad
euro 1.500,00.
Voorts heeft de officier van justitie gevorderd dat de rechtbank aan verdachte de verplichting zal opleggen tot betaling aan de staat van een bedrag groot euro 20.000,00 subsidiair 235 dagen hechtenis ten behoeve van het slachtoffer genaamd [benadeelde partij1], en een bedrag groot euro 20.000,00 subsidiair 235 dagen hechtenis ten behoeve van het slachtoffer genaamd [benadeelde partij2], en een bedrag groot euro 5.000,00 subsidiair 100 dagen hechtenis ten behoeve van het slachtoffer genaamd [benadeelde partij3], alsmede een bedrag groot euro 1.500,00 subsidiair 30 dagen hechtenis ten behoeve van het slachtoffer genaamd [benadeelde partij4], zulks met de bepaling dat de verdachte bij gehele of gedeeltelijke betaling door zijn mededaders aan de benadeelde partij, dan wel bij gehele of gedeeltelijke voldoening van de, aan de mededaders opgelegde, verplichting tot betaling aan de staat, zal zijn bevrijd tot de hoogte van het betaalde bedrag.
De telastlegging.
Aan verdachte is telastgelegd - na nadere omschrijving van de telastlegging ter terechtzitting van 16 december 2002 en na wijziging van de telastlegging ter terechtzitting van 17 december 2002 - hetgeen is vermeld in de ingevoegde fotokopie van de dagvaarding, gemerkt A, van de vordering nadere omschrijving telastlegging, gemerkt A1, en van de vordering wijziging telastlegging, gemerkt A2.
Beroep op partiële nietigheid van de dagvaarding.
Ten aanzien van de onder 3 en 4 telastgelegde feiten.
Ten aanzien van de onder 3 en 4 telastgelegde feiten heeft mr. Verploegh betoogd dat uit de telastlegging niet duidelijk blijkt wat verdachte verweten wordt: dwingen of brengen tot of beschikbaar stellen en welke gestelde feiten ter onderbouwing van welke kwalificatie dwingen, waardoor de telastlegging onvoldoende bepaald wat verdachte verweten wordt - aldus de raadsman - zodat de telastlegging nietig is wegens onvoldoende bepaaldheid.
De rechtbank verwerpt dit verweer op grond van de overweging dat de dagvaarding ten aanzien van de onder 3 en 4 telastgelegde feiten voldoet aan de eisen die artikel 261 van het Wetboek van Strafvordering stelt. Immers, het is gelet op de samenhang met de overige telastgelegde feiten alsmede bezien de samenhang in het proces-dossier ten aanzien van wie wat verweten wordt, naar het oordeel van de rechtbank voldoende duidelijk welke gedragingen verdachte verweten worden door de steller van de (nader omschreven) telastlegging.
Voorts hebben de raadsman en verdachte er op de terechtzittingen geen blijk van gegeven niet te weten tegen welke verweten gedragingen zij zich diende te verdedigen.
De dagvaarding ten aanzien van het onder 3 en 4 telastgelegde is geldig.
Ten aanzien van de onder 5 en 6 telastgelegde feiten.
De raadsman heeft voorts aangevoerd dat de dagvaarding voor wat betreft het onder 5 en 6 telastgelegde nietig is; niet duidelijk is welke personen tot de vermeende organisatie behoorden, op welke organisatie de officier van justitie het oog had en voor welke handelingen verdachte zich in dit kader dient te verantwoorden, aldus de raadsman.
De rechtbank verwerpt dit verweer op grond van de volgende overwegingen.
Bij de dagvaarding onder 5 en 6 wordt verdachte deelname aan een criminele organisatie - primair als leider van deze organisatie - verweten in de daarin genoemde periode. Voorts wordt aangegeven op het plegen van welke misdrijven de organisatie zich richtte.
Tegen de achtergrond van het dossier is naar het oordeel van de rechtbank voldoende duidelijk wat verdachte in de dagvaarding onder 5 en 6 wordt verweten. De terminologie 'organisatie' heeft voldoende feitelijke betekenis, zodat het achterwege laten van een concretisering in de zin dat alle veronderstelde leden met naam worden genoemd geen nietigheid van de dagvaarding met zich brengt. Ten aanzien van het betoog van de raadsman dat ten onrechte niet is omschreven op welke wijze de genoemde misdrijven hebben plaatsgevonden, is de rechtbank van oordeel dat het bij het in artikel 140 eerste lid van het Wetboek van Strafrecht omschreven misdrijf gaat om het oogmerk van de organisatie op het plegen van misdrijven. Een algemene aanduiding van die misdrijven volstaat derhalve.
Voorts hebben de raadsman en verdachte er op de terechtzittingen geen blijk van gegeven niet te weten tegen welke verweten gedragingen zij zich dienden te verdedigen.
De dagvaarding ten aanzien van het onder 5 en 6 telastgelegde is dus niet nietig.
Vrijspraak.
De rechtbank acht op grond van het onderzoek ter terechtzitting niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen verdachte bij - nader omschreven en gewijzigde - dagvaarding onder 8 primair is telastgelegd, zodat hij daarvan dient te worden vrijgesproken.
De bewijsmiddelen.
P.M.
Bewijsoverweging.
De rechtbank heeft bij de beoordeling van het bewijs in aanmerking genomen dat het telastgelegde, waaronder mensenhandel, een materie betreft waaromtrent aangiftes en getuigenverklaringen in de regel niet dan met de grootste moeite tot stand komen. Dit bijzondere aspect komt ook bij de genoemde bewijsmiddelen indringend naar voren. Mede hierom is de rechtbank van oordeel dat de bewijsmiddelen - mede gelet op hun onderlinge samenhang en in samenhang met de overige voorhanden zijnde bewijsmiddelen - voldoende betrouwbaar en consistent zijn, zodat deze bijdragen tot het bewijs dat ten aanzien van ieder van de vrouwelijke slachtoffers sprake was van een vergelijkbare wijze van optreden door de daders. De omstandigheid dat een aantal van de aangeefsters cq getuigen hun bij de politie afgelegde verklaring bij de rechter-commissaris hebben gewijzigd, doet daar naar het oordeel van de rechtbank niet aan af. Uit de verschillende bij de politie afgelegde verklaringen over de wijze waarop de verdachten te werk gingen en wat de diverse slachtoffers is overkomen, komt immers een in essentie gelijkluidend verhaal naar voren, dat bovendien wordt ondersteund door andere bewijsmiddelen.
Mede gelet hierop is de rechtbank tevens van oordeel dat de afzonderlijke verklaring van elk van de in de telastlegging genoemde personen betreffende de - kort gezegd - mensenhandel en het in de prostitutie brengen en/of houden, de verklaringen van de anderen ondersteunt, zodat er naar het oordeel van de rechtbank voldoende wettig en overtuigend bewijs voorhanden is om tot een bewezenverklaring te komen.
De bewezenverklaring.
Door de voormelde inhoud van vorenstaande bewijsmiddelen -elk daarvan, ook in zijn onderdelen, gebruikt voor het bewijs van datgene waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft- staan de daarin genoemde feiten en omstandigheden vast en is de rechtbank op grond daarvan tot de overtuiging gekomen en acht zij wettig bewezen, dat verdachte de bij - nader omschreven en gewijzigde - dagvaarding onder 1, 2, 3, 4, 5, 6, 7 primair, 8 subsidiair, 9 en 10 vermelde feiten heeft begaan, met dien verstande, dat de rechtbank bewezen acht -en als hier ingelast beschouwt, zulks met verbetering van eventueel in de telastlegging voorkomende type- en taalfouten, zoals weergegeven in de bewezenverklaring, door welke verbetering verdachte niet in de verdediging is geschaad- de inhoud van de telastlegging, zoals deze is vermeld in de fotokopie daarvan, gemerkt B.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde en van de verdachte.
Het bewezenverklaarde is volgens de wet strafbaar, omdat het na te melden misdrijven oplevert.
Verdachte is deswege strafbaar, nu geen strafuitsluitingsgronden aannemelijk zijn geworden.
Strafmotivering.
Na te melden straf is in overeenstemming met de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden, waaronder zij zijn begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals van een en ander tijdens het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Voorts wordt met betrekking tot de op te leggen onvoorwaardelijke gevangenisstraf het volgende overwogen.
Verdachte heeft gedurende een periode van ruim twee jaar leiding gegeven aan een criminele organisatie die - kort gezegd - tot doel had: vrouwenhandel en mensensmokkel ten behoeve van prostitutie. Verdachte heeft daartoe samen met zijn mededaders tenminste negen jonge vrouwen die in de telastlegging zijn vermeld door onder meer misbruik van uit feitelijke verhoudingen voortvloeiend overwicht en door misleiding deze vrouwen tot de (raam)prostitutie gebracht. Verdachte zelf verklaarde ter terechtzitting dat het om tenminste 20 tot 25 vrouwen ging.
Alle vrouwen waren afkomstig uit Oost-Europa, een regio waarvan in het algemeen bekend is dat zij armoedig is en gekenmerkt wordt door een (zeer) lage levensstandaard. Een aantal - zo niet alle - vrouwen hadden, naar voor de rechtbank aannemelijk is geworden, dan ook reeds het besluit genomen in de seksindustrie te gaan werken, teneinde (veel) geld te verdienen en een beter bestaan op te bouwen. Verdachte en zijn mededaders hebben echter juist van deze situatie misbruik gemaakt, onder meer door te doen voorkomen dat deze vrouwen in de prostitutie zeer grote geldbedragen konden verdienen en snel rijk konden worden.
Verdachte en zijn mededaders hebben vervolgens de vrouwen naar Nederland gebracht en hen hier onderdak verschaft, waarna zij - door het gebruikmaken van hun, op voornoemde wijze verkregen, feitelijke overwicht op de vrouwen - de vrouwen hebben bewogen om te gaan en te blijven werken in de (raam)prostitutie. Te dieneinde heeft verdachte hen onder meer geconfronteerd met een schuld die zij bij hem hadden opgebouwd, onder andere door de reis, de (werk)kleding en de kosten van het levensonderhoud, welke schuld zij diende af te betalen. Deze schuld was in sommige gevallen buitensporig groot. Verdachte heeft hen gedwongen praktisch al hun verdiensten uit de prostitutie af te geven. Tevens heeft verdachte buitensporige prostitutiewerktijden en arbeidsomstandigheden voor de vrouwen bepaald.
Voorts heeft verdachte zijn mededaders aan het werk gezet om onder meer de vrouwen te vervoeren en te begeleiden naar locaties waar zij zich dienden te prostitueren, alwaar zij door verdachtes mededaders onder toezicht werden gehouden. Dusdoende heeft verdachte misbruik gemaakt van de kwetsbare, geïsoleerde en afhankelijke positie waarin deze vrouwen in Nederland verkeerden.
Mede hierdoor werd het voor de vrouwen onmogelijk gemaakt ten aanzien van het uitoefenen van de prostitutie vrije keuzes te maken en zelfstandig beslissingen te nemen zoals vrije Nederlandse prostituees dat kunnen. Het gedrag van verdachte kan worden beschouwd als stelselmatige onderdrukking, waaraan de desbetreffende vrouwen in Nederland ten prooi vielen en met welke onderdrukking klaarblijkelijk werd beoogd mogelijke weerstand van de vrouwen te breken en te voorkomen dat zij met de prostitutie zouden stoppen of voor zich zelf zouden gaan werken.
De rechtbank tilt zwaar aan deze feiten. Verdachte heeft bij het begaan van de feiten op geen enkele manier respect getoond voor de vrouwen en hen louter en alleen als handelswaar beschouwd. Dusdoende heeft verdachte geen enkel ontzag getoond voor de lichamelijke integriteit of het zelfbeschikkingsrecht van zijn slachtoffers. Voorts kunnen feiten als de onderhavige een aanzienlijke psychische schade bij de veelal jonge vrouwen teweegbrengen. Tevens vormt georganiseerde criminaliteit in de hier bedoelde zin een ernstige bedreiging voor de openbare orde.
Daar komt nog bij dat verdachte zich ook nog aan een aantal andere strafbare feiten heeft schuldig gemaakt. Zo heeft hij samen met zijn vriendin een vuurwapen met bijbehorende munitie voorhanden gehad, terwijl zulks een onaanvaardbaar risico voor de veiligheid van personen met zich mee kan brengen.
Voorts heeft verdachte samen met zijn vriendin een groot aantal vervalste identiteitsbewijzen in zijn bezit gehad en heeft hij een aantal andere identiteitsbewijzen verduisterd. Valse identiteitsbewijzen maken een deugdelijke identiteitscontrole onmogelijk en kunnen daardoor het plegen van andere strafbare feiten vergemakkelijken. Door het gebruik van vervalste reisdocumenten wordt het vertrouwen dat moet kunnen worden gesteld in van overheidswege verstrekte identiteitsbewijzen geschonden.
Tenslotte heeft verdachte wederom samen met zijn vriendin de akte van geboorte van zijn dochter valselijk op laten maken door daar verkeerde persoonsgegevens van de moeder in op te laten nemen.
Ten aanzien van de persoon van verdachte heeft de rechtbank acht geslagen op een verdachte betreffend Uittreksel uit het Justitieel Documentatieregister, gedateerd 8 april 2002, waaruit blijkt dat verdachte nog niet eerder in Nederland is veroordeeld. De rechtbank is evenwel van oordeel, dat deze omstandigheid niet een mitigerend effect op de straftoemeting moet hebben, gezien de ernst van de feiten alsmede gezien verdachtes eigen verklaring inhoudende hij reeds eerder in Duitsland en in Turkije is veroordeeld tot langdurige gevangenisstraffen respectievelijk inzake het bedrijven van prostitutie en een schietpartij met dodelijke afloop.
Op grond van het vorenoverwogene, in onderling verband bezien, is de rechtbank van oordeel dat na te melden straf passend en geboden is.
Inbeslaggenomen voorwerpen.
Onvoldoende duidelijk is geworden aan wie de blijkens de Beslaglijst inbeslaggenomen voorwerpen genummerd 1 en 10, te weten drie ziekenhuiskaarten van derden en één formulier met gegevens van [betrokkene], in eigendom toebehoren en of deze voorwerpen onder verdachte in beslag zijn genomen.
De rechtbank zal, nu thans geen persoon als rechthebbende kan worden aangemerkt, de bewaring van deze voorwerpen ten behoeve van de rechthebbende gelasten.
De rechtbank zal de blijkens de Beslaglijst inbeslaggenomen voorwerpen genummerd 3 (een pistool, CZ75B, model 9 mm Luger met gevulde patroonhouder), 4 (34 patronen SMB, doosje patronen 9 mm), 5 (2 patronen SMB Para, 9 mm) en 12 (1 DS patroon ) onttrekken aan het verkeer, zijnde deze voorwerpen voor onttrekking aan het verkeer vatbaar, aangezien met betrekking tot deze voorwerpen het onder 9 bewezenverklaarde feit is begaan.
De rechtbank zal de blijkens de Beslaglijst inbeslaggenomen voorwerpen genummerd 6 (diverse paspoorten), 7 (2 identiteitskaarten), 8 (2 rijbewijzen) en 9 (1 kaart, Cart Sante, Frans t.n.v. [naam]) onttrekken aan het verkeer, zijnde deze voorwerpen voor onttrekking aan het verkeer vatbaar, aangezien met betrekking tot deze voorwerpen de onder 7 primair en onder 8 subsidiair bewezenverklaarde feiten zijn begaan.
De rechtbank zal de blijkens de Beslaglijst inbeslaggenomen voorwerpen genummerd 2 (drugs, een zak met weed) en 11 (drugs, sigarettendoosje met verdovende middelen) onttrekken aan het verkeer, zijnde deze voorwerpen voor onttrekking aan het verkeer vatbaar, aangezien deze aan verdachte toebehorende voorwerpen bij gelegenheid van het onderzoek naar de door hem begane feiten, zijn aangetroffen, terwijl deze voorwerpen kunnen dienen tot het begaan of de voorbereiding van soortgelijke misdrijven dan wel tot de belemmering van de opsporing daarvan, nu immers feiten zoals vermeld onder 1, 2, 3, 4, 5 en 6 van de telastlegging regelmatig gepaard gaan met Opiumwetdelicten en deze voorwerpen van zodanige aard zijn dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet en met het algemeen belang.
De vorderingen van de benadeelde partijen.
[benadeelde partij1], heeft zich als benadeelde partij gevoegd ter zake van de vordering tot schadevergoeding, groot euro 70.000,00.
[benadeelde partij2], domicilie kiezend te [plaats], heeft zich als benadeelde partij gevoegd ter zake van de vordering tot schadevergoeding, groot euro 70.317,00.
[benadeelde partij3], heeft zich als benadeelde partij gevoegd ter zake van de vordering tot schadevergoeding, groot euro 10.000,00.
[benadeelde partij4], domicilie kiezend te [plaats], heeft zich als benadeelde partij gevoegd ter zake van de vordering tot schadevergoeding, groot euro 1.500,00.
De rechtbank zal bovengenoemde benadeelde partijen niet-ontvankelijk verklaren in hun vorderingen tot schadevergoeding, aangezien de vorderingen niet door bescheiden zijn gestaafd, terwijl die vorderingen evenmin van zo eenvoudige aard zijn dat zij zich lenen voor behandeling in het strafgeding.
De toepasselijke wetsartikelen.
De artikelen:
- 36b, 36c, 36d, 47, 57, 140, 227, 231, 250ter (oud), 250a en 321 van het Wetboek van Strafrecht;
- 26 en 55 van de Wet wapens en munitie;
Beslissing.
De rechtbank,
verklaart niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het hem bij - nader omschreven en gewijzigde - dagvaarding onder 8 primair telastgelegde heeft begaan en spreekt hem daarvan vrij;
verklaart in voege als overwogen wettig en overtuigend bewezen, dat verdachte de bij - nader omschreven en gewijzigde - dagvaarding onder 1, 2, 3, 4, 5, 6, 7 primair, 8 subsidiair, 9 en 10 telastgelegde feiten heeft begaan en dat het bewezene uitmaakt:
ten aanzien van feit 1 en feit 3:
mensenhandel, door twee of meer verenigde personen, meermalen gepleegd;
ten aanzien van feit 2:
een persoon aanwerven en medenemen met het oogmerk die persoon in een ander land ertoe te brengen zich beschikbaar te stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een derde tegen betaling, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen, meermalen gepleegd;
ten aanzien van feit 4:
een ander door een feitelijkheid dwingen en door misbruik van uit feitelijke verhoudingen voortvloeiend overwicht en door misleiding bewegen zich beschikbaar te stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een derde tegen betaling, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen, meermalen gepleegd;
ten aanzien van feit 5 en feit 6:
deelneming aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven, terwijl hij aan die organisatie leiding heeft gegeven, meermalen gepleegd;
ten aanzien van feit 7primair:
medeplegen van in het bezit zijn van een reisdocument waarvan hij weet dat het vals is;
ten aanzien van feit 8 subsidiair:
verduistering;
ten aanzien van feit 9:
medeplegen van handelen in strijd met artikel 26, eerste lid van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een wapen van categorie III;
en
medeplegen van handelen in strijd met artikel 26, eerste lid van de Wet wapens en munitie;
ten aanzien van feit 10:
medeplegen van in een authentieke akte een valse opgave doen opnemen aangaande een feit van welks waarheid de akte moet doen blijken, met het oogmerk om die akte te gebruiken of door andere te doen gebruiken als ware zijn opgave in overeenstemming met de waarheid;
verklaart het bewezene en verdachte deswege strafbaar;
veroordeelt verdachte te dier zake tot:
gevangenisstraf voor de duur van 6 JAREN;
bepaalt, dat de tijd, door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht;
in verzekering gesteld op : 6 april 2002;
in voorlopige hechtenis gesteld op : 9 april 2002;
gelast de bewaring ten behoeve van de rechthebbende van de blijkens de aan dit vonnis gehechte Beslaglijst inbeslaggenomen voorwerpen, genummerd 1 en 10, te weten drie ziekenhuiskaarten van derden en één formulier met gegevens van [betrokkene];
verklaart onttrokken aan het verkeer de blijkens de aan dit vonnis gehechte Beslaglijst inbeslaggenomen voorwerpen, genummerd 2 tot en met 9, 11 en 12, te weten drugs, een zak met weed; een pistool, CZ75B, model 9 mm Luger met gevulde patroonhouder; 34 patronen SMB, doosje patronen 9 mm; 2 patronen SMB Para, 9 mm; diverse paspoorten; 2 identiteitskaarten; 2 rijbewijzen; 1 kaart, Cart Sante, Frans t.n.v. [naam]; drugs, sigarettendoosje met verdovende middelen; 1 DS patroon;
bepaalt dat de benadeelde partijen [benadeelde partij1], [benadeelde partij2], [benadeelde partij3] en [benadeelde partij4] niet-ontvankelijk zijn in hun vorderingen tot schadevergoeding, en dat deze hun vorderingen bij de burgerlijke rechter kunnen aanbrengen;
verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte bij dagvaarding meer of anders is telastgelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Dit vonnis is gewezen door
mrs Quadekker, voorzitter,
Derijks en Nijman, rechters,
in tegenwoordigheid van mr Van der Steen, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 30 december 2002.
Mrs. Derijks en Nijman zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.