Rechtbank ’s-Gravenhage
nevenvestigingsplaats Haarlem
meervoudige kamer voor vreemdelingenzaken
artikel 8:77 Algemene wet bestuursrecht (Awb)
artikel 71 Vreemdelingenwet 2000 (Vw)
reg.nr: AWB 01 / 30898 BEPTDN H (eiser)
AWB 01 / 30901 BEPTDN H (eiseres)
inzake: A, geboren op [...] 1972 en B, geboren op [...] 1972, mede ten behoeve van hun minderjarig kind, allen van Azerbaidzjaanse nationaliteit, gezamenlijk eisers,
gemachtigde: mr. P.J. Wapperom, advocaat te Dordrecht,
tegen: de Staatssecretaris van Justitie, verweerder,
gemachtigde: mr. mr. C.E.J. van Buren - Buijs, advocaat te ’s-Gravenhage.
1. GEGEVENS INZAKE HET GEDING
1.1 Bij beschikkingen van 28 mei 2001 zijn de aanvragen van eisers van 6 oktober 2000 tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd asiel afgewezen. Op 6 juni 2001 heeft verweerder kenbaar gemaakt dat de beschikkingen worden ingetrokken en dat nieuwe beschikkingen geslagen zullen worden. Bij beschikkingen van 18 juni 2001 zijn de aanvragen van eisers wederom afgewezen. Tegen deze besluiten hebben eisers op 10 juli 2001 (gezamenlijk) beroep ingesteld.
1.2 Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken ingezonden en in zijn verweerschrift geconcludeerd tot ongegrondverklaring van het beroep.
1.3 De openbare behandeling van het geschil heeft plaatsgevonden op 16 mei 2002. Daarbij hebben eisers en verweerder bij monde van hun gemachtigden hun standpunten nader uiteengezet.
2.1 In dit geding dient te worden beoordeeld of de afwijzing van de door eisers ingediende aanvragen in rechte stand kan houden. Daartoe moet worden bezien of deze besluiten de toetsing aan geschreven en ongeschreven rechtsregels kunnen doorstaan.
2.2 Eiser en eiseres hebben ter onderbouwing van hun aanvraag het volgende aangevoerd. Zij zijn beiden geboren in Azerbeidzjan. Eiser behoort tot de Armeense bevolkingsgroep, eiseres is van Koerdische afkomst. In 1988 zijn eiser en eiseres van Azerbeidzjan naar Armenië verhuisd, omdat eiser in Azerbeidzjan ten gevolge van zijn afkomst met de Azeri's problemen had gekregen. Zij zijn in Armenië door een man genaamd B opgevangen en hebben er jarenlang illegaal gewoond. B woonde op een afgelegen boerderij in de bergen en heeft eisers daar in een stal onderdak geboden. Op een dag heeft eiser tijdens het schapen hoeden een vroegere buurman uit Azerbeidzjan ontmoet. Toen deze buurman eiseres zag, verweet hij eiser dat hij met eiseres, een islamitische vrouw, de vijand in het land had gehaald. Omdat de verblijfplaats van eiser en eiseres bekend was geraakt, kon B hen geen bescherming meer bieden en heeft hij hen geholpen naar een veilig land te gaan. Hij heeft hen de volgende dag met de auto opgehaald en naar Tiblisi gebracht. Van de Armeense autoriteiten konden eiser en eiseres, naar B had verteld, geen hulp verwachten. Eiseres zou door deze autoriteiten gedood worden, aangezien zij moslim is en als vijand wordt beschouwd.
2.3 In de kennisgevingen van het voornemen om de aanvragen van eisers af te wijzen overweegt verweerder dat niet geloofwaardig is dat eisers gedurende 12 jaar illegaal in Armenië zouden hebben gewoond. Dat eisers gegronde reden hebben te vrezen voor vervolging in het land van herkomst acht verweerder niet aannemelijk. Diverse ambtsberichten van de Minister van Buitenlandse Zaken betreffende de situatie in Armenië maken er melding van dat etnisch Armeniërs afkomstig uit Azerbeidzjan het Armeense staatsburgerschap kunnen verkrijgen en dat de Armeense overheid zeer actief is bij de opvang van deze Armeniërs. Gezien deze gegevens valt, aldus verweerder, niet in te zien dat eisers vanwege hun afkomst problemen van de zijde van de Armeense autoriteiten of de bevolking zouden hebben te verwachten. Uit de ambtsberichten blijkt ook dat de Koerdische bevolkingsgroep waartoe eiseres behoort, in Armenië geen aan etnische afkomst gerelateerde problemen ondervindt en dat moslims bij de geloofsuitoefening niets in de weg wordt gelegd. Verweerder concludeert dat eisers niet aannemelijk hebben gemaakt dat een reëel risico bestaat dat zij bij terugkeer aan een door artikel 3 EVRM verboden behandeling zullen worden onderworpen.
2.4 In een reactie op de voornemens van verweerder om de aanvragen af te wijzen stellen eisers dat langdurig illegaal verblijf in Armenië als door eisers beschreven, in een hoog en geïsoleerd in de bergen gelegen boerderij, wel degelijk mogelijk is. Verder zijn zij onder meer ingegaan op de Azeri-Koerdische achtergrond van eisers.
2.5 Verweerder heeft in de bestreden beschikkingen zijn voornemen gehandhaafd. Volgens verweerder zijn er geen aanwijzingen dat, gelet op het ambtsbericht van de Minister van Buitenlandse Zaken van 22 mei 2000 betreffende de situatie in Armenië, eiser en eiseres als gemengd gehuwden, van etnisch Armeense (eiser) en Azeri-Koerdische afkomst (eiseres), zich in Armenië niet zouden kunnen handhaven. De Armeense autoriteiten zullen bovendien bereid zijn aan eiser als etnische Armeniër afkomstig uit Azerbeidzjan, ook als hij nooit in Armenië heeft gewoond, de Armeense nationaliteit te verlenen. Als echtgenote van eiser zal eiseres eveneens de Armeense nationaliteit kunnen verkrijgen.
2.6 In beroep hebben eisers, in aanvulling op hun stellingen in de zienswijze, aangevoerd dat verweerder in de bestreden beschikkingen ten onrechte hun stellingen dat eiseres als lid van de minderheidsgroep der Azeri-Koerden in Armenië in een kwetsbare positie verkeert, onbesproken heeft gelaten. Terugkeer van eisers naar Azerbeidzjan, hun land van herkomst, kan, gelet op de Armeense afkomst van eiser, niet aan de orde zijn. Eisers maken aanspraak op bescherming in Nederland middels verlening van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd.
De rechtbank overweegt dienaangaande als volgt.
2.7 Een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd kan worden verleend op de in artikel 29 Vw genoemde gronden.
2.8 Ingevolge artikel 31, eerste lid, Vw wordt een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd asiel afgewezen indien de vreemdeling niet aannemelijk heeft gemaakt dat zijn aanvraag is gegrond op omstandigheden die, hetzij op zichzelf, hetzij in verband met andere feiten, een rechtsgrond voor verlening vormen. Bij het onderzoek naar de aanvraag kunnen onder meer de omstandigheden genoemd in het tweede lid van artikel 31 Vw worden betrokken.
2.9 Aangezien eisers afkomstig zijn uit Azerbeidzjan zal de rechtbank eerst de vraag bespreken of zij kunnen terugkeren naar dat land. Vast staat dat de algehele situatie in Azerbeidzjan niet zodanig is dat vreemdelingen die afkomstig zijn uit dat land en die behoren tot de bevolkingsgroep der etnische Armeniërs of Azeri moslim-Koerden, zonder meer als vluchteling aan te merken zijn. De rechtbank heeft niet kunnen constateren dat eisers in het verleden persoonlijke problemen hebben ondervonden van de zijde van de Azerbeidzjaanse autoriteiten. Dat op eiser is geschoten, waarna hij is gevlucht, is een gevolg van de algehele situatie in Azerbeidzjan op dat moment. Eisers hebben ook overigens geen reden genoemd waarom zij zouden moeten vrezen voor vervolging in vluchtelingenrechtelijke zin in Azerbeidzjan. Evenmin is aannemelijk gemaakt dat eisers bij gedwongen verwijdering naar Azerbeidzjan een reëel risico lopen dat zij worden blootgesteld aan een behandeling in strijd met artikel 3 EVRM.
2.10 De bestreden beslissingen steunen verder op de opvatting dat eisers kunnen terugkeren naar Armenië. De rechtbank kan de vraag of eisers nu wel of niet illegaal hebben in Armenië kunnen wonen in het midden laten. Ook al zou het juist zijn dat een voormalige buurman uit Azerbeidzjan eisers aldaar heeft aangetroffen, dan noopt dit nog niet tot de conclusie dat eisers in Armenië niet meer veilig waren. Doorslaggevend is immers de vraag of eisers persoonlijk de negatieve belangstelling van de autoriteiten in het land waar zij verbleven hebben gewekt. Van een dergelijke situatie is niet gebleken. Tegen incidenten zoals door eisers genoemd biedt het Verdrag geen bescherming. Voor de opvatting dat eisers reeds door hun enkele aanwezigheid in Armenië persoonlijk in de negatieve belangstelling van de autoriteiten zouden raken bestaat geen aanknopingspunt. Het volgende is daarbij van belang.
2.11 Verweerder heeft bij de beoordeling van de asielaanvraag van eisers de door de Minister van Buitenlandse Zaken uitgebrachte ambtsberichten van 28 december 1999 en 22 mei 2000 inzake Armenië en dat van 19 januari 1996 betreffende etnische Armeniërs uit Azerbeidzjan in Armenië betrokken. Voor Armeniërs afkomstig uit Azerbeidzjan bestaat, aldus deze ambtsberichten, de mogelijkheid het Armeense staatsburgerschap te verkrijgen, ook indien betrokkenen nooit in Armenië hebben verbleven. Onder verwijzing naar deze ambtsberichten wordt in de bestreden beschikkingen geconcludeerd dat eisers zich kunnen vestigen in Armenië.
2.12 Zoals door deze rechtbank al meermalen is vastgesteld wordt een algemeen ambtsbericht volgens vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State aangemerkt als een deskundigenadvies. De staatssecretaris mag in beginsel bij de besluitvorming op asielaanvragen van de juistheid van die informatie uitgaan, tenzij concrete aanknopingspunten bestaan voor twijfel aan de juistheid of volledigheid ervan.
2.13 De rechtbank is van oordeel dat verweerder in dit geval van de juistheid van de informatie in de ambtsberichten kon uitgaan. Ten aanzien van het standpunt van eisers dat in de ambtsberichten de positie van de moslim Koerden in Armenië slechts summier is beschreven, overweegt de rechtbank dat eisers geen concrete aanknopingspunten hebben aangedragen dat deze beschrijving als onvolledig of ontoereikend moet worden aangemerkt. Eisers hebben ter onderbouwing van hun standpunt gewezen op een uitspraak van de rechtbank Den Haag van 25 januari 2000 inzake vreemdelingen afkomstig uit Azerbeidzjan en van Azeri / Koerdische afkomst. Vastgesteld moet echter worden dat ten tijde van de aangehaalde uitspraak het ambtsbericht van de Minister van Buitenlandse Zaken van 22 mei 2000 betreffende de situatie in Armenië, het ambtsbericht waarop verweerder zich in de primaire beschikkingen van eisers d.d. 18 juni 2001 heeft gebaseerd, nog niet was uitgebracht. Op basis van deze informatie heeft verweerder ook aan eiseres een verblijfsalternatief in Armenië kunnen tegenwerpen. Ten overvloede overweegt de rechtbank dat uit het –na het nemen van de bestreden beschikkingen uitgebrachte- ambtsbericht van 13 augustus 2001 blijkt dat nationale minderheden als de Koerden in Armenië het recht toekomt hun culturele tradities en eigen taal in ere te houden. Voor etnische minderheden zijn de economische en sociale omstandigheden sinds 1991 aanzienlijk verslechterd. Er is echter van overheidswege geen sprake van discriminatie van deze kleine, officieel erkende, 'nationale' gemeenschappen. Verschillende bronnen geven aan dat de problemen die etnische minderheden ondervinden, verband houden met de slechte sociale en economische omstandigheden. Moslim Koerden houden in Armenië in het algemeen een laag profiel aan en ondervinden geen problemen. Zij hebben in Armenië een eigen radiostation met uitzendingen in het Koerdisch en geven een eigen Koerdischtalige krant uit. Ook hebben de Koerden zonder problemen deel kunnen nemen aan publieke demonstraties in Jerevan in verband met de arrestatie van Ocalan. Moslims wordt bij de geloofsuitoefening niets in de weg gelegd.
2.14 Mede op grond van de genoemde ambtsberichten heeft verweerder dan ook kunnen komen tot het beleid met betrekking tot de asielaanvragen van asielzoekers uit Azerbeidzjan, in de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc) hoofdstuk C8. Hierin is onder C8/4.4 opgenomen: Gezien de algemene situatie in Azerbeidzjan kan voor gemengd gehuwden waarvan de man etnisch Armeens is en de vrouw etnisch Azeri, op individuele gronden sprake zijn van een situatie waarin terugkeer een reëel risico van schending van artikel 3 EVRM oplevert. In die gevallen is echter een vestigingsalternatief aanwezig. Gemengd gehuwden waarvan de man etnisch Armeens is en de vrouw etnisch Azeri kunnen zich vestigen in Armenië. Het ambtsbericht geeft immers aan dat het voor personen behorende tot deze groep mogelijk is het Armeense staatsburgerschap te verkrijgen, zelfs indien zij nooit in Armenië hebben verbleven. Consultaties met de Armeense autoriteiten en de UNHCR hebben bevestigd dat de wetgeving op dit punt ook werkelijk door de Armeense autoriteiten wordt nageleefd. Uit de ambtsberichten van het Ministerie van Buitenlandse Zaken van 22 mei 2000 over de situatie in Armenië en van 19 januari 1996 over etnische Armeniërs uit Azerbeidzjan in Armenië blijkt voorts dat de Armeense overheid zeer actief is bij de opvang van etnische Armeniërs uit Azerbeidzjan. Noch zijdens de bevolking, noch van overheidszijde is sprake van druk op de etnische Armeniërs om terug te keren naar Azerbeidzjan.
2.15 Op grond van deze ambtsberichten heeft verweerder eisers een vestigingsalternatief in Armenië kunnen tegenwerpen.
2.16 Uit het voorgaande volgt dat er geen concrete aanwijzingen zijn dat eisers bij terugkeer in Azerbeidzjan of Armenië zullen worden onderworpen aan een behandeling die strijd oplevert met artikel 3 EVRM.
2.17 Voorts is gesteld noch gebleken van klemmende redenen van humanitaire aard die verband houden met de redenen van hun vertrek uit het land van herkomst, op grond waarvan in redelijkheid van eisers niet verlangd kan worden dat zij terugkeren naar hun land van herkomst.
2.18 Gelet op al hetgeen hiervoor is overwogen, is de rechtbank van oordeel dat verweerder, door Armenië als verblijfsalternatief aan eisers tegen te werpen, de grenzen van zijn beperkte beleidsvrijheid die artikel 29 Vw hem biedt, niet heeft overschreden.
2.19 Het beroep is mitsdien ongegrond.
2.20 Van omstandigheden op grond waarvan een van de partijen zou moeten worden veroordeeld in de door de andere partij gemaakte proceskosten, is niet gebleken.
verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.F.H. Lyclama a Nijeholt, voorzitter, mr. J.M. Janse van Mantgem en mr. J.C.W. Bogaards, leden van de meervoudige kamer voor vreemdelingenzaken, en uitgesproken in het openbaar op 12 november 2002, in tegenwoordigheid van mr. J. Kroon als griffier.
afschrift verzonden op: 15 november 2002
RECHTSMIDDEL
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Raad van State, Afdeling bestuursrechtspraak, hoger beroep vreemdelingenzaken, Postbus 16113, 2500 BC, ’s Gravenhage. Het hoger beroep moet worden ingesteld door het indienen van een beroepschrift, dat een of meer grieven bevat, binnen vier weken na verzending van de uitspraak door de griffier. Bij het beroepschrift moet worden gevoegd een afschrift van deze uitspraak.