ECLI:NL:RBSGR:2002:AF3729

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
11 december 2002
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
AWB 02/88299
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening+bodemzaak
Rechters
  • H.F.M.J. Schröder
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvraag op basis van twijfel over nationaliteit en procedurele waarborgen

In deze zaak heeft de Rechtbank 's-Gravenhage op 11 december 2002 uitspraak gedaan over de afwijzing van een asielaanvraag van een verzoeker van Liberiaanse nationaliteit. De verzoeker had op 19 november 2002 een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel, maar deze werd op 22 november 2002 door de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) afgewezen. De rechtbank heeft in deze procedure de voorlopige voorziening beoordeeld, waarbij de verzoeker verzocht om uitzetting te voorkomen totdat er een beslissing op het beroep zou zijn genomen. De verzoeker stelde dat hij analfabeet was en dat de ondervraging door de IND problematisch voor hem was, wat leidde tot een onjuiste beoordeling van zijn asielaanvraag.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de IND ernstige twijfels had over de Liberiaanse nationaliteit van de verzoeker, omdat hij geen bewijs kon overleggen en onvoldoende informatie had verstrekt over zijn achtergrond. De verzoeker had ook een verzoek ingediend op basis van de Wet Openbaarheid van Bestuur (WOB) om inzage te krijgen in de gehanteerde vragenlijst, maar dit verzoek werd door de IND afgewezen. De rechtbank oordeelde dat de weigering om de vragenlijst te verstrekken niet ter toetsing voorlag, maar dat het belangrijk was dat de verzoeker voldoende gelegenheid had om zich te verweren tegen de standpunten van de IND.

De rechtbank concludeerde dat de verzoeker niet in staat was om aan te tonen dat hij een verdragsvluchteling was en dat er geen klemmende redenen van humanitaire aard waren die een terugkeer naar Liberia onredelijk zouden maken. De rechtbank wees het verzoek om een voorlopige voorziening af en verklaarde het beroep ongegrond, waarbij de verzoeker niet in zijn belangen was geschaad door de gang van zaken. De uitspraak werd gedaan door mr. drs. H.F.M.J. Schröder, met mr. E.N.M. van de Beld als griffier.

Uitspraak

RECHTBANK te 's-GRAVENHAGE
nevenzittingsplaats Zwolle
sector vreemdelingenrecht
voorzieningenrechter
regnr.: Awb 02/88299
UITSPRAAK
inzake: A,
geboren op [...] 1976,
van Liberiaanse nationaliteit,
IND dossiernummer 0211.19.8052,
gemachtigde: mr. G. Zielinski, werkzaam bij de Stichting Rechtsbijstand Asiel Noordoost-Nederland te Zwolle,
verzoeker;
tegen: DE MINISTER VOOR VREEMDELINGENZAKEN EN INTEGRATIE
(Immigratie- en Naturalisatiedienst),
te 's-Gravenhage,
vertegenwoordigd door mr. R. van Eekeren,
ambtenaar ten departemente, verweerder.
1 Procesverloop
1.1 Op 19 november 2002 heeft verzoeker een aanvraag om verlening van een verblijfsvergunning asiel ingediend. Bij beschikking van 22 november 2002 heeft verweerder de aanvraag niet ingewilligd. Bij brief van 23 november 2002 is daartegen beroep ingesteld.
1.2 Verzoeker mag de behandeling van het beroep niet in Nederland afwachten. Bij verzoekschrift van 23 november 2002 is verzocht de voorlopige voorziening te treffen dat uitzetting achterwege wordt gelaten tot in beroep is beslist. Het verzoek is ter zitting van 6 december 2002 behandeld. Verzoeker is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen.
2 Toetsingskader
2.1 De voorzieningenrechter stelt vast dat voldaan wordt aan de voorwaarden als bedoeld in artikel 8:81, eerste lid, Algemene wet bestuursrecht (Awb). De rechter zal toetsen of het beroep een redelijke kans van slagen heeft en of bij afweging van de betrokken belangen uitzetting van verzoeker in afwachting van de beslissing op beroep moet worden verboden. Daarbij zal onder meer worden betrokken de vraag of in redelijkheid geen twijfel kan bestaan dat verzoeker geen verdragsvluchteling is dan wel de beslissing niet in strijd is met andere rechtsregels. Aangezien verweerder de aanvraag heeft afgewezen in het aanmeldcentrum (AC) dient tevens beoordeeld te worden of de aanvraag in dat kader op zorgvuldige wijze is afgedaan.
3 Standpunten
3.1 Het asielrelaas van verzoeker komt op het volgende neer. Verzoeker behoort tot de Mandingo bevolkingsgroep en is afkomstig uit Doumbia Kunda. In september 2002 kwam er een auto met daarin drie gewapende mensen naar de hut van de ouders van verzoeker. Verzoekers ouders werden door hen doodgeschoten en verzoekers broer, die op dat moment ook in de hut was, werd meegenomen. Nadat zij weg waren is verzoeker naar de hut van zijn ouders gelopen en trof daar hun dode lichamen aan. Verzoeker is meteen op de vlucht geslagen en naar Monrovia gegaan. Verzoeker ontmoette in Monrovia een man die in de haven werkte. Deze man heeft een andere man gevraagd verzoeker mee te nemen op een schip. Verzoeker ging aan boord en werd naar een afgesloten ruimte gebracht. Gedurende de reis is verzoeker door deze laatste man drie maal verkracht. Op 6 november 2002 is verzoeker in Nederland aangekomen.
3.2 Verweerder heeft de aanvraag afgewezen, omdat er ernstige twijfel bestaat omtrent de door verzoeker gestelde Liberiaanse nationaliteit. Verzoeker kan zijn identiteit en nationaliteit niet aantonen en heeft ook overigens geen documenten ter ondersteuning van zijn asielaanvraag overgelegd. Hierbij is in aanmerking genomen dat verzoeker onvoldoende, onjuiste en onvolledige informatie heeft verstrekt over Liberia, terwijl redelijkerwijs van hem verwacht mag worden dat hij vragen die hierover zijn gesteld kan beantwoorden. Verweerder hecht geen geloof aan de door verzoeker gestelde identiteit en nationaliteit. Derhalve valt niet in te zien waarom verzoeker in zijn overige verklaringen wel zou moeten worden gevolgd. Hierdoor wordt aan verzoekers asielrelaas voorbijgegaan.
3.3 Verzoeker stelt zich op het standpunt dat hij analfabeet is en ook nimmer voor een werkgever heeft gewerkt en dus ook laag sociaal intelligent is. Verzoeker stelt dat de door verweerder gehanteerde wijze van ondervragen problematisch is voor analfabete asielzoekers. Volgens onderzoek hebben analfabeten zich geoefend om vragen als wanneer, hoeveel, hoe groot en hoe ver op andere wijze te beantwoorden. Verder wordt opgemerkt dat verzoeker verschillende vragen wel juist beantwoord heeft. Verweerder is in de bestreden beschikking voorbij gegaan aan verzoekers stelling in de zienswijze dat hij redelijk tot behoorlijk goed Engels spreekt. Verweerder had op zijn minst nader onderzoek kunnen verrichten naar de mate waarin verzoeker het Engels machtig is. Daarnaast heeft verzoeker aangevoerd dat hij uit Lofa county afkomstig is, hetgeen in het kader van een mogelijke gedwongen terugzending tot een mogelijke schending van artikel 3 EVRM kan leiden. Verzoekers gemachtigde kan zich niet aan de indruk onttrekken dat hier niet onbevooroordeeld is opgetreden door de beslisambtenaar gezien de wijze waarop de tekst van het eerste gehoor en nader gehoor is opgesteld.
4 Overwegingen
4.1 Niet is gebleken dat de politieke en mensenrechtensituatie in Liberia zodanig is dat uitsluitend in verband daarmee aan een vreemdeling uit dat land een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder a, b of c, Vw 2000 dient te worden verleend. Verzoeker zal daarom aannemelijk moeten maken dat met betrekking tot hem persoonlijk feiten en omstandigheden bestaan op grond waarvan een dergelijke verblijfsvergunning dient te worden verleend.
4.2 Op grond van artikel 1(A) van het Vluchtelingenverdrag worden vreemdelingen die afkomstig zijn uit een land waarin zij gegronde reden hebben te vrezen voor vervolging wegens hun godsdienstige of politieke overtuiging of hun nationaliteit, dan wel wegens het behoren tot een bepaald ras of een bepaalde sociale groep, als vluchteling beschouwd.
4.3 Op 27 november 2002 heeft verzoeker in het kader van de Wet Openbaarheid van Bestuur (WOB) verweerder verzocht de gehanteerde vragenlijst met antwoorden toe te faxen, zodat verzoeker de door verweerder geconstateerde feiten op juistheid kan beoordelen. Verweerder heeft bij brief van 3 december 2002 geweigerd de vragen en antwoorden aan verzoeker te verstrekken. Ter zitting heeft verweerder aangeboden de rechtbank en verzoeker inzage te geven in de gebruikte landeninformatiemap, waarin de antwoorden op de aan verzoeker gestelde vragen zijn terug te vinden.
4.4 De weigering in het kader van de WOB de gehanteerde vragenlijst aan verzoeker te verstrekken ligt in de onderhavige procedure niet ter toetsing voor. Uit het oogpunt van equality of arms is evenwel van belang dat uit de beschikking in voldoende mate blijkt welke vragen fout of onvoldoende zijn beantwoord. De vreemdeling dient immers de mogelijkheid te hebben zich zinvol te kunnen verweren tegen verweerders standpunt.
4.5 Sommige vragen en de daarop volgens verweerder correcte antwoorden kunnen echter voor discussie vatbaar zijn, zoals in onderhavige zaak gebleken is met betrekking tot het door verzoeker gegeven antwoord op de vraag naar de omschrijving van een 5 dollarbiljet. In verband daarmee is het vervolgens aanbieden van inzage in de door de IND gehanteerde landeninformatiemap naar het oordeel van de rechtbank uit het oogpunt van equality of arms een adequate reactie die verzoeker voldoende in de gelegenheid stelt gemotiveerd verweer te voeren op het in de bestreden beschikking ingenomen standpunt. In de onderhavige zaak acht de rechtbank het onzorgvuldig dat dit aanbod eerst ter zitting is gedaan. Echter, verzoeker is hierdoor niet in zijn belangen geschaad. In de eerste plaats heeft verzoekers gemachtigde, ook nadat de rechtbank hem nadrukkelijk op het aanbod van verweerder had gewezen, niet om aanhouding van de zaak verzocht. Daarnaast is verzoeker niet in zijn belangen geschaad, omdat op grond van in de bestreden beschikking opgenomen punten kan niet worden gesteld dat verweerder verzoekers gestelde Liberiaanse nationaliteit in redelijkheid niet ongeloofwaardig heeft kunnen achten. Hierbij wegen met name de door verzoeker gegeven antwoorden op vragen met betrekking tot zijn directe leefomgeving, namelijk zijn dorp en „compound“ zoals vermeld op pagina 3 van het nader gehoor zwaar. Weliswaar heeft verzoeker gesteld dat de door hem gegeven antwoorden onjuist zijn vertaald, maar de rechtbank kan verzoeker hierin niet volgen. Uit de vraagstelling van de contactambtenaar, waarin wordt ingegaan op de door verzoeker gegeven antwoorden, blijkt dat geen sprake kan zijn van een onjuiste vertaling. Dat ter zitting is gebleken dat verzoeker, in tegenstelling tot hetgeen in de beschikking is weergegeven, in redelijke mate de Engelse taal beheerst leidt niet tot de conclusie dat verweerder niet in redelijkheid had kunnen concluderen dat de door verzoeker gestelde Liberiaanse nationaliteit niet geloofwaardig is.
Er kan daarom geen twijfel over bestaan dat verzoeker geen verdragsvluchteling is.
4.6 Het is – mede gelet op hetgeen hiervoor is overwogen – niet aannemelijk dat verzoeker gegronde reden heeft om aan te nemen dat hij bij uitzetting een reëel risico loopt om te worden onderworpen aan folteringen dan wel aan onmenselijke of vernederende behandelingen of bestraffingen.
4.7 Niet is gebleken van zodanige klemmende redenen van humanitaire aard die verband houden met de redenen van het vertrek uit het land van herkomst dat verweerder zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat verlangd kan worden dat verzoeker terugkeert naar het land van herkomst.
4.8 Gelet op het vorenstaande leende de asielaanvraag zich voor afdoening in het AC. Het verzoek wordt daarom afgewezen. Omdat nader onderzoek niet tot een andere uitkomst zal leiden, verklaart de voorzieningenrechter, met toepassing van artikel 8:86 Awb, tevens het beroep ongegrond.
4.9 Er bestaat geen aanleiding voor veroordeling van een partij in de kosten die de andere partij in verband met de behandeling van het verzoek redelijkerwijs heeft moeten maken.
5 BESLISSING
De voorzieningenrechter
- wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af;
- verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. drs. H.F.M.J. Schröder en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van mr. E.N.M. van de Beld als griffier op 11 december 2002.
Tegen deze uitspraak, voorzover daarbij in de hoofdzaak is beslist, kunnen partijen binnen één week na de datum van verzending van deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, onder vermelding van „Hoger beroep vreemdelingenzaken“, postbus 16113, 2500 BC ’s-Gravenhage.
Artikel 85 Vw 2000 bepaalt in dat verband dat het beroepschrift een of meer grieven tegen de uitspraak bevat. Artikel 6:6 Awb (herstel verzuim) is niet van toepassing.
Afschrift verzonden: 11 december 2002