ECLI:NL:RBSGR:2002:AF3746

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
29 november 2002
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
AWB 02/70164
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overschrijding claimtermijn in asielprocedure en rechtstreekse werking van artikel 11, eerste lid, Overeenkomst van Dublin

In deze zaak heeft de Rechtbank 's-Gravenhage op 29 november 2002 uitspraak gedaan in een asielprocedure waarbij eiser, een Afghaanse nationaliteit, een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd had ingediend. De aanvraag werd door de verweerder, de Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie, afgewezen op grond dat Oostenrijk verantwoordelijk was voor de behandeling van de aanvraag. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld, stellende dat de claimtermijn van zes maanden, zoals neergelegd in artikel 11, eerste lid, van de Overeenkomst van Dublin (OvD), was overschreden. De rechtbank heeft vastgesteld dat de claim bij Oostenrijk pas bijna acht maanden na indiening van de asielaanvraag door eiser was gelegd, wat in strijd is met de bepalingen van de OvD.

De rechtbank heeft vervolgens beoordeeld of artikel 11, eerste lid, OvD rechtstreekse werking heeft en of de overschrijding van de claimtermijn gevolgen heeft voor de behandeling van het asielverzoek. De rechtbank concludeert dat de claimtermijn ondubbelzinnig is neergelegd in de wet en dat deze termijn is overschreden. Hierdoor is de rechtbank van oordeel dat verweerder de behandeling van het asielverzoek van eiser aan zich moet trekken. De rechtbank heeft de beschikking van 23 augustus 2002 vernietigd en verweerder opgedragen opnieuw te beslissen met inachtneming van deze uitspraak. Tevens is verweerder veroordeeld in de proceskosten van eiser, vastgesteld op € 644,--.

De uitspraak benadrukt het belang van de claimtermijn in asielprocedures en de bescherming van de belangen van asielzoekers, waarbij de rechtbank de rechtstreekse werking van de OvD bevestigt. Eiser kan binnen vier weken na verzending van de uitspraak hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK TE 's-GRAVENHAGE
nevenzittingsplaats Zwolle
sector vreemdelingenrecht
regnr.: Awb 02/70164
UITSPRAAK
inzake: A,
alias A,
geboren op [...] 1983,
alias A,
geboren op [...] 1983,
alias A,
geboren op [...] 1983,
van Afghaanse nationaliteit,
IND dossiernummer 0110.20.8004,
gemachtigde: mr. G.A. Warris, werkzaam bij de Stichting Rechtsbijstand Asiel te Amsterdam, eiser;
tegen: De Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie
als rechtsopvolger van de Staatssecretaris van Justitie,
(Immigratie- en Naturalisatiedienst),
te 's-Gravenhage,
vertegenwoordigd door mr. drs. R.J.R. Hazen , ambtenaar ten departemente,
verweerder.
1 Procesverloop
1.1 Op 20 oktober 2001 heeft eiser een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend. Bij beschikking van 23 augustus 2002 heeft verweerder de aanvraag niet ingewilligd omdat Oostenrijk verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag.
1.2 Bij brief van 12 september 2001 heeft eiser beroep ingesteld tegen deze beschikking. Het beroep is ter zitting van 1 november 2002 behandeld. Eiser is daarbij verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen.
2 Toetsingskader
2.1 In deze procedure dient te worden beoordeeld of de bestreden beschikking toetsing aan geschreven en ongeschreven rechtsregels kan doorstaan.
Daarbij zullen worden betrokken – voor zover aanwezig – de door verweerder ingebrachte feiten en omstandigheden als bedoeld in artikel 83, eerste lid, Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) alsmede het standpunt van verweerder ter zake de vraag of andere na de beschikking opgekomen feiten en omstandigheden aanleiding zijn voor handhaving, wijziging of intrekking van deze beschikking.
3 Overwegingen
3.1 Een aanvraag om verlening van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 Vw 2000 wordt afgewezen indien een ander land partij bij het Vluchtelingenverdrag ingevolge een verdrag of een dit land en Nederland bindend besluit van een volkenrechtelijke organisatie verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag (artikel 30, eerste lid, aanhef en onder a, Vw 2000).
3.2 Onbetwist is dat eiser Nederland is binnengereisd via Oostenrijk. Oostenrijk heeft de door verweerder gelegde claim op grond van artikel 8 juncto artikel 10 Overeenkomst van Dublin (OvD) geaccepteerd. Oostenrijk is daarom in beginsel verantwoordelijk voor de behandeling van het asielverzoek.
3.3 Eiser heeft aangevoerd dat sinds het asielverzoek in Nederland dermate veel tijd is verstreken dat verweerder gehouden is de behandeling daarvan aan zich te trekken. De claim bij Oostenrijk is door verweerder eerst bijna acht maanden na indiening van de asielaanvraag door eiser gelegd. Eiser voert voorts aan dat hij al tijdens zijn eerste gehoor het vermoeden heeft uitgesproken dat hij van 5 tot 7 september 2001 in Oostenrijk heeft verbleven. Desondanks heeft verweerder tot 13 juni 2002 gewacht met het indienen van een claim bij Oostenrijk.
3.4 Niet in geding is dat in casu een periode van meer dan zes maanden is gelegen tussen eisers asielaanvraag en verweerders overnameverzoek aan Oostenrijk.
3.5 In artikel 11, eerste lid, OvD is bepaald dat de Lid-Staat waarbij een asielverzoek is ingediend en die van mening is dat een andere Lid-Staat verantwoordelijk is voor de behandeling van dit verzoek, deze Lid-Staat zo spoedig mogelijk en in ieder geval binnen zes maanden na het indienen van dit verzoek om overname kan verzoeken.
Indien binnen zes maanden geen verzoek tot overname plaatsvindt, is de staat waarbij het asielverzoek is ingediend verantwoordelijk voor de behandeling ervan.
Verweerder heeft ter zitting als standpunt naar voren gebracht dat aan evenvermelde bepaling rechtstreekse werking moet worden ontzegd.
De rechtbank ziet zich in het licht van het voorgaande gesteld voor de vraag of artikel 11, eerste lid, OvD rechtstreekse werking heeft en of de bepaling mede beoogt de belangen van de individuele rechtszoekende te beschermen.
3.6 Volgens vaste jurisprudentie moet een bepaling van een verdrag waarbij Nederland partij is geacht worden rechtstreeks toepasselijk te zijn wanneer zij gelet op haar bewoordingen en gelet op het doel en de aard van het verdrag een duidelijk en nauwkeurig omschreven verplichting behelst voor welker uitvoering en werking geen verdere handeling vereist is.
3.7 Uit de preambule van de OvD blijkt dat de Lid-Staten van de Europese Gemeenschappen de overeenkomst onder meer hebben gesloten in verband met de noodzaak maatregelen te nemen om te voorkomen dat de verwezenlijking van het gemeenschappelijke doel, een ruimte zonder binnengrenzen waarin met name het vrij verkeer van personen gewaarborgd is, leidt tot situaties waarin de asielzoeker te lang in het ongewisse blijft over het gevolg dat aan zijn verzoek kan worden gegeven.
Naar het oordeel van de rechtbank behelst het bepaalde in de eerste volzin van artikel 11, eerste lid, OvD een duidelijk en nauwkeurig omschreven termijn waarbinnen een Lid-Staat, die van mening is dat een andere Lid-Staat verantwoordelijk is voor de behandeling van het asielverzoek, een verzoek om overname kan doen aan die andere Lid-Staat. Het gevolg van het overschrijden van deze termijn, verder te noemen de claimtermijn, is ondubbelzinnig en ongeclausuleerd neergelegd in de tweede volzin van het artikellid.
Voorts kan het bepaalde in artikel 11, eerste lid, OvD aangemerkt worden als een in de preambule bedoelde maatregel ter voorkoming van de situatie dat een asielzoeker te lang in het ongewisse blijft over het gevolg dat aan zijn asielaanvraag gegeven wordt.
Het vorenstaande leidt de rechtbank tot de conclusie dat artikel 11, eerste lid, OvD gelet op de doelstellingen van de OvD en gelet op de bewoordingen van de bepaling geacht moet worden rechtstreeks toepasselijk te zijn. Tevens komt uit de redactie van het artikel in samenhang met de eerder aangehaalde passage van de preambule naar voren dat het artikel er mede toe strekt de belangen van een asielzoeker in een van de Lid-Staten, partij bij de overeenkomst, te beschermen. De tekst van de bepaling is voorts zodanig dat de asielzoeker deze bepaling zonder meer voor de bevoegde nationale rechter kan inroepen.
3.8 De stelling van verweerder dat, indien al geconcludeerd zou moeten worden dat artikel 11, eerste lid, OvD rechtstreekse werking heeft, de claimtermijn eerst aanvangt op het moment dat bij verweerder de mening heeft postgevat dat een andere Lid-Staat verantwoordelijk is voor de behandeling van het asielverzoek wordt door de rechtbank niet gevolgd, omdat deze stelling geen grond vindt in de bewoordingen van de bepaling. In de bepaling wordt ondubbelzinnig de asielaanvraag als begindatum van de claimtermijn genoemd.
3.9 Artikel 11, eerste lid, OvD biedt geen ruimte voor het standpunt van verweerder dat de claimtermijn niet geldt voor gevallen waarin sprake is van manifest bedrog of het anderszins verstrekken van onjuiste gegevens. Het artikellid bepaalt immers in de tweede volzin zonder enig voorbehoud dat bij overschrijding van de claimtermijn de Lid-Staat waarbij de asielaanvraag is ingediend verantwoordelijk is.
Nu het bepaalde in artikel 11, eerste lid, OvD rechtstreekse werking heeft en mede bedoeld is om te voorkomen dat de asielzoeker te lang in onzekerheid blijft, doet de omstandigheid dat Oostenrijk de door verweerder na het verstrijken van de termijn van zes maanden gelegde claim heeft geaccepteerd aan het voorgaande niet af.
3.10 Het vorenstaande leidt er naar het oordeel van de rechtbank toe dat, nu de in artikel 11, eerste lid, OvD neergelegde claimtermijn is overschreden, verweerder de behandeling van het asielverzoek van eiser aan zich zal moeten trekken.
3.11 Gelet op het voorgaande is het beroep gegrond.
3.12 Nu het beroep gegrond wordt verklaard, ziet de rechtbank aanleiding om verweerder te veroordelen in de proceskosten van eiser. Deze kosten zijn op voet van het bepaalde in het Besluit proceskosten bestuursrecht vastgesteld op € 644,-- (1 punt voor het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting; waarde per punt € 322,-- en wegingsfactor 1).
4 BESLISSING
De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt de beschikking van 23 augustus 2002;
- bepaalt dat verweerder opnieuw beslist, met inachtneming van deze
uitspraak;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten ad € 644,-- onder aanwijzing van
de Staat der Nederlanden als rechtspersoon die deze kosten aan eiser dient te
vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. H.R. Schimmel en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van mr. Y. Kliphuis als griffier op 29 november 2002.
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen vier weken na de datum van verzending van deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, onder vermelding van „Hoger beroep vreemdelingenzaken“, postbus 16113, 2500 BC ’s-Gravenhage.
Artikel 85 Vw 2000 bepaalt in dat verband dat het beroepschrift een of meer grieven tegen de uitspraak bevat. Artikel 6:6 Awb (herstel verzuim) is niet van toepassing.
Afschrift verzonden: 29 november 2002