ECLI:NL:RBSGR:2002:AF3844

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
19 november 2002
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
AWB 02/81760
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • Y.A.A.G. de Vries
  • S.M. Jansen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatige bewaring in politiecel en schadevergoeding

In deze zaak heeft de Rechtbank 's-Gravenhage op 19 november 2002 uitspraak gedaan in een bodemprocedure betreffende de onrechtmatige bewaring van eiser, een Algerijnse vreemdeling. Eiser was op 14 september 2002 in bewaring gesteld op het politiebureau en is pas op 27 september 2002 overgeplaatst naar de Penitentiaire Inrichting te Ter Apel. Dit betekent dat eiser dertien dagen in een politiecel heeft doorgebracht, terwijl de wet voorschrijft dat de bewaring in een politiecel slechts mag voortduren totdat er plaats is in een penitentiaire inrichting. De rechtbank oordeelt dat de overschrijding van de termijn van tien dagen onrechtmatig is, aangezien verweerder niet in staat was om een adequate verklaring te geven voor de vertraging in de overplaatsing. De rechtbank concludeert dat eiser drie dagen ten onrechte in de politiecel heeft gezeten.

De rechtbank heeft het beroep van eiser ongegrond verklaard, maar heeft tevens de Staat der Nederlanden veroordeeld tot schadevergoeding van € 285,--, ter compensatie van de onrechtmatige detentie in de politiecel. De rechtbank heeft hierbij gebruik gemaakt van haar bevoegdheid om schadevergoeding toe te kennen op grond van artikel 106 van de Vreemdelingenwet 2000. De uitspraak benadrukt het belang van het naleven van de wettelijke termijnen bij de uitvoering van vrijheidsontnemende maatregelen en de rechten van vreemdelingen in Nederland.

De uitspraak is gedaan door mr. Y.A.A.G. de Vries, voorzitter, en is openbaar uitgesproken in aanwezigheid van mr. S.M. Jansen, griffier. Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep open.

Uitspraak

Rechtbank te 's-Gravenhage
zittinghoudende te Amsterdam
enkelvoudige kamer vreemdelingenzaken
Uitspraak
op grond van artikel 8:70 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)
jo artikel 96 en 106 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000)
reg. nr.: AWB 02/81760 VRONTN
IND-nr.: 0209.17.4016
inzake : A, geboren op [...] 1981, van (gestelde) Algerijnse nationaliteit, verblijvende in de Penitentiaire Inrichting te Ter Apel, eiser,
gemachtigde: mr. P.G.M. Lodder, advocaat te Utrecht,
tegen : de Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie, verweerder,
gemachtigde: mr. J. Laros, ambtenaar bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst van het Ministerie van Justitie.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
Op 14 september 2002 is eiser op grond van artikel 59, eerste lid, onder a, van de Vw 2000 in bewaring gesteld. Eerdere beroepen zijn bij uitspraak van 1 oktober 2002 door deze rechtbank en zittingsplaats ongegrond verklaard en bij uitspraak van 9 oktober 2002 niet-ontvankelijk verklaard.
Verweerder heeft de rechtbank op 28 oktober 2002 van het voortduren van de vrijheidsontneming in kennis gesteld. Krachtens artikel 96, eerste lid, van de Vw 2000 wordt de vreemdeling daarmee geacht beroep te hebben ingesteld tegen het besluit tot voortduring van de vrijheidsontnemende maatregel.
Het beroep is behandeld ter openbare zitting van 12 november 2002. Eiser noch zijn gemachtigde is -met voorafgaand bericht- verschenen. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door zijn voornoemde gemachtigde.
II. OVERWEGINGEN
Eiser heeft in zijn brief van 29 oktober 2002 -zakelijk weergegeven- het volgende aangevoerd.
De bewaring is onrechtmatig. Eiser is op 14 september 2002 in bewaring gesteld op het politiebureau en pas op 27 september 2002 overgeplaatst naar de Penitentiaire Inrichting te Ter Apel. Eiser heeft zodoende langer dan tien dagen op een politiebureau in bewaring gezeten, hetgeen de bewaring onrechtmatig maakt. Voorts heeft verweerder op 4 oktober 2002 een schriftelijke presentatie via de afdeling Coordinatie Presentaties Ambassades bij de Marokkaanse autoriteiten ingediend. Onduidelijk is echter of deze aanvraag door de Marokkaanse autoriteiten in behandeling is genomen zodat er onvoldoende zicht op uitzetting is.
Verweerder heeft het volgende -zakelijk weergegeven- aangevoerd.
Eiser is inderdaad pas op 27 september 2002 van de politiecel overgeplaatst naar Ter Apel. Het is niet bekend wat daar de reden van is. Vermoedelijk is de tien-dagentermijn overschreden wegens plaatsgebrek in de Penitentiaire Inrichtingen. In een uitspraak van de Raad van State wordt de overschrijding van die termijn wegens plaatsgebrek toegestaan. Voorts is eiser op 4 oktober 2002 schriftelijk gepresenteerd bij de Marokkaanse autoriteiten. Het onderzoek naar aanleiding van deze presentatie loopt nog. Verweerder rappelleert tweewekelijks.
De rechtbank overweegt het volgende.
Onderhavig beroep is het tweede beroep tegen de toepassing van de vrijheidsontnemende maatregel. Thans dient te worden beoordeeld of de voortgezette toepassing daarvan gerechtvaardigd is te achten.
Ten aanzien van de grief van eiser betreffende het verblijf van meer dan tien dagen in een politiecel oordeelt de rechtbank als volgt. Uit de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 19 juni 2002 blijkt dat de tenuitvoerlegging van de bewaring in een politiecel slechts mag voortduren totdat er plaats is in een Penitentiaire Inrichting. Eiser heeft in dit geval dertien dagen in een politiecel doorgebracht. Ter zitting heeft verweerder aangegeven niet precies te weten wat daarvan de oorzaak is. De rechtbank is van oordeel dat dit vermoeden niet toereikend is als motivering. Dit betekent dat eiser in ieder geval op de tiende dag naar een Penitentiaire Inrichting had moeten worden overgebracht. Derhalve heeft eiser drie dagen ten onrechte in een politiecel gezeten. Wijziging van de tenuitvoerlegging van de maatregel is inmiddels zinledig omdat de tenuitvoerlegging inmiddels reeds plaatsvindt in een penitentiaire inrichting.
De rechtbank concludeert dat voortduring van de vrijheidsontnemende maatregel niet in strijd is met de wet en dat deze bij afweging van alle daarbij betrokken belangen in redelijkheid gerechtvaardigd is te achten. Derhalve wordt het beroep ongegrond verklaard.
De rechtbank ziet op grond van het voorgaande aanleiding gebruik te maken van de bevoegdheid om schadevergoeding toe te kennen als bedoeld in artikel 106 van de Vw 2000 en wel tot een bedrag van € 95,-- per dag dat eiser ten onrechte op een politiebureau aan de vrijheidsontnemende maatregel onderworpen is geweest, derhalve in totaal € 285,--.
Gelet op het vorenstaande acht de rechtbank geen gronden aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Awb.
III. BESLISSING:
De rechtbank
- verklaart het beroep ongegrond;
- veroordeelt de Staat der Nederlanden tot vergoeding van de schade, groot € 285,-- (zegge: tweehonderdvijfentachtig euro), te betalen door de griffier van de rechtbank aan eiser.
Deze uitspraak is gedaan door mr. Y.A.A.G. de Vries, voorzitter, en door deze in het openbaar uitgesproken op 19 november 2002, in tegenwoordigheid van mr. S.M. Jansen, griffier.
Afschrift verzonden op: 25 november 2002
Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep open.