ECLI:NL:RBSGR:2002:AF4588

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
28 november 2002
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
AWB 02/83177
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatige bewaring van vreemdeling en schadevergoeding

In deze zaak heeft de Rechtbank 's-Gravenhage op 28 november 2002 uitspraak gedaan in een bodemprocedure betreffende de bewaring van een vreemdeling, eiser A, van Sierra Leoonse nationaliteit. Eiser was van 24 oktober tot 7 november 2002 in een politiecel in bewaring gesteld. De rechtbank heeft vastgesteld dat de bewaring van eiser niet langer dan tien dagen in een politiecel mocht duren, tenzij er bijzondere omstandigheden waren die deze overschrijding rechtvaardigden. Verweerder, de Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie, heeft zich echter niet op dergelijke bijzondere omstandigheden beroepen. Hierdoor oordeelde de rechtbank dat de voortzetting van de bewaring in de politiecel onrechtmatig was.

De rechtbank heeft de rechtmatigheid van de bewaring eerder in rechte getoetst en moest nu beoordelen of de verdere toepassing van de bewaring in strijd was met de Vreemdelingenwet 2000. Eiser had geen documenten om zijn identiteit en nationaliteit aan te tonen, en er was een aanvraag voor een laissez-passer ingediend bij de Sierra-Leoonse autoriteiten. De rechtbank concludeerde dat de bewaring op goede gronden was opgelegd, maar dat de overschrijding van de tiendagentermijn niet gerechtvaardigd was.

Eiser verzocht om schadevergoeding voor de vier dagen dat hij onterecht in de politiecel had verbleven. De rechtbank oordeelde dat, hoewel artikel 106 van de Vreemdelingenwet 2000 geen schadevergoeding toestond, artikel 8:73 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) wel van toepassing was. De rechtbank kende eiser een schadevergoeding toe van € 380,-- voor de vier dagen in de politiecel, en veroordeelde de Staat der Nederlanden in de proceskosten van € 644,--. De uitspraak werd openbaar uitgesproken door mr. W.P.C.G. Derksen, met mr. H. Rouwenhorst als griffier.

Uitspraak

Rechtbank 's-Gravenhage
Nevenzittingsplaats Arnhem
Vreemdelingenkamer
Registratienummer: 02/83177
Datum uitspraak: 28 november 2002
Uitspraak
ingevolge artikel 8:77 en artikel 8:73 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in samenhang met artikel 96, derde lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) in de zaak van de vreemdeling, genaamd althans zich noemende,
A,
geboren op [...] 1980,
van Sierra Leoonse nationaliteit,
CRV-nummer [nummer],
eiser,
gemachtigde mr. P.H. Hillen,
tegen
DE MINISTER VOOR VREEMDELINGENZAKEN EN INTEGRATIE
Immigratie- en Naturalisatiedienst,
verweerder,
gemachtigde: mr. Y.E.A.M. van Hal, ambtenaar bij de IND.
De beoordeling
1. Eiser heeft op 4 november 2002 beroep ingesteld tegen het besluit tot voortduring van de met ingang van 24 oktober 2002 aan hem opgelegde bewaring, die voortduurt sinds de uitspraak van 7 november 2002. Openbare behandeling heeft plaatsgevonden ter zitting van 14 november 2002. Partijen zijn verschenen bij gemachtigde.
2. Aangezien de rechtmatigheid van de bewaring reeds eerder in rechte is getoetst, dient thans getoetst te worden of verdere toepassing of tenuitvoerlegging van de bewaring in strijd is met de Vreemdelingenwet 2000 dan wel bij afweging van alle daarbij betrokken belangen in redelijkheid niet gerechtvaardigd is.
3. De rechtbank stelt vast dat eiser niet beschikt over documenten waarmee hij zijn identiteit en nationaliteit kan aantonen, dat een aanvraag voor afgifte van een laissez-passer door de Sierra-Leoonse autoriteiten op 29 oktober 2002 door de Afdeling Coördinatie Presentatie Ambassades is ontvangen en dat verweerder een positieve uitslag van de Centrale Recherche Informatiedienst heeft ontvangen.
4. Namens eiser is, kort aangegeven, aangevoerd dat eiser eerst op 7 november 2002 is overgeplaatst naar een Huis van Bewaring. Omdat de bewaring van eiser op 24 oktober 2002 is aangevangen is aldus sprake van een overschrijding van vier dagen van de, onder andere in de jurisprudentie gebruikelijk geachte, tien dagen termijn waarin de inbewaringstelling van eiser toelaatbaar wordt geacht. Namens eiser wordt daarom om schadevergoeding verzocht.
5. In geschil is de schadevergoedingplicht van verweerder jegens eiser ten aanzien van het voortduren van de maatregel van bewaring van eiser in een politiecel na het verstrijken van de tiende dag.
6. Het is de rechtbank niet gebleken dat, gelet op de gedingstukken en hetgeen ter zitting is behandeld, dat de bewaring van eiser als zodanig op enig moment sedert de sluiting van het onderzoek op 31 oktober 2002 onrechtmatig is geworden.
7. In paragraaf A5/5.3.6.1 van de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc 2000) is bepaald dat hoewel de tenuitvoerlegging van de bewaring doorgaans op een politiebureau of een cel van de Koninklijke Marechaussee zal aanvangen, deze dient te worden voortgezet in een justitiële inrichting of in een ruimte of plaats met een geprivilegieerd regime, zodra dit redelijkerwijs mogelijk is. Het criterium „redelijkerwijs mogelijk“ ziet mede op de beschikbare capaciteit in de desbetreffende inrichtingen, alsmede op de prioriteitsstelling die bij de verdeling daarvan gehanteerd dient te worden. Voorts bepaalt de Vc 2000 dat de tenuitvoerlegging van vreemdelingenbewaring in een politiecel, behoudens uitzonderingen, niet langer dan tien dagen zal mogen duren.
8. De rechtbank stelt vast dat in het onderhavige geval uitdrukkelijk is gebleken dat tenuitvoerlegging van de bewaring van eiser in een politiecel heeft geduurd van 24 oktober 2002 tot 7 november 2002. Op laatstgenoemde datum is eiser geplaatst in een Huis van Bewaring.
9. De rechtbank overweegt dat de overschrijding van de tien dagen termijn waarop de bewaring in een politiecel in tenuitvoergelegd op zichzelf niet noodzakelijkerwijs met zich meebrengt dat de wijze van tenuitvoerlegging van de bewaring na de tiende dag onrechtmatig moet worden geacht. Gelet op de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (27 september 2002, nummer 200204172/1) is de rechtbank van oordeel dat verweerder ter rechtvaardiging van overschrijding van de hiervoor bedoelde tien dagen termijn zich dient te beroepen op bijzondere omstandigheden dan wel zwaarwegende belangen. Nu verweerder zich uitdrukkelijk niet op bijzondere omstandigheden heeft beroepen is de rechtbank van oordeel dat de bewaring niet langer dan tien dagen in een politiecel ten uitvoer mocht worden gelegd. De bewaring zelve is echter wel op goede gronden opgelegd, zodat op de voet van artikel 96, vierde lid, van de Vw 2000 in beginsel een wijziging van de wijze van tenuitvoerlegging dient te worden bevolen. In de onderhavige situatie is een bevel tot wijziging van de wijze van tenuitvoerlegging zinledig geworden: eiser is immers inmiddels overgeplaatst naar een Huis van Bewaring. Een zodanig bevel zal mitsdien achterwege blijven.
10. Met betrekking tot het verzoek om schadevergoeding kan, nu de vrijheidsbeneming niet reeds voor de behandeling van het beroep is opgeheven dan wel dat deze alsnog wordt opgeheven, niet op de voet van artikel 106 van de Vw 2000 aan eiser een schadevergoeding worden toegekend.
Naar het oordeel van de rechtbank staat artikel 106 van de Vw 2000 er niet aan in de weg dat op de voet van artikel 8:73 van de Awb een schadevergoeding kan worden toegekend. Uit de parlementaire geschiedenis bij artikel 106 van de Vw 2000 blijkt dat met dit artikel een bijzondere en exclusieve bevoegdheid is gevestigd voor de vreemdelingenrechter ten aanzien van de schadevergoeding terzake van de onrechtmatige inbewaringstelling van een vreemdeling. Gelet op de tekst van deze bepaling moet dit artikel worden aangemerkt als lex specialis ten opzichte van artikel 8:73 van de Awb in het geval sprake is van opheffing van de bewaring. Nu het hier gaat om een onrechtmatige plaats van tenuitvoerlegging kan hier worden teruggegrepen op de lex generalis, te weten artikel 8:73 van de Awb. Artikel 1:6 van de Awb, waarin is bepaald dat de Awb niet van toepassing is op de tenuitvoerlegging van vrijheidsbenemende maatregelen op grond van de Vw 2000, staat daaraan evenmin in de weg, nu –gelet op de parlementaire geschiedenis bij dit artikel – beoogd is de Awb niet van toepassing te achten op ten aanzien van vreemdelingen genomen besluiten van het hoofd van de penitentiaire inrichting. De beslissing tot continuering van de bewaring in een politiecel valt daar niet onder.
Gelet op het voorgaande zal verweerder op de grondslag van artikel 8:73 van de Awb tot een schadevergoeding worden veroordeeld. Daartoe overweegt de rechtbank dat alle omstandigheden, waaronder de levensomstandigheden van eiser, in aanmerking genomen, gronden van billijkheid aanwezig zijn om eiser een schadevergoeding toe te kennen van € 95,-- per dag voor de vier dagen die hij heeft doorgebracht in een politiecel. Derhalve zal een schadevergoeding van € 380,-- worden toegekend.
11. Nu het beroep gegrond wordt verklaard behoeft hetgeen hieromtrent namens eiser meer of anders is aangevoerd naar het oordeel van de rechtbank niet te worden behandeld.
12. Er bestaat aanleiding verweerder met toepassing van artikel 8:75, eerste lid, van de Awb, te veroordelen in de door de vreemdeling gemaakte proceskosten. Deze kosten zijn op voet van het bepaalde in het Besluit proceskosten bestuursrecht vastgesteld op in totaal € 644,-- voor kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
1 punt voor het indienen van het beroepschrift;
1 punt voor het verschijnen ter zitting;
waarde per punt € 322,--;
wegingsfactor 1.
De beslissing
De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- veroordeelt de Staat der Nederlanden tot een schadevergoeding aan eiser van € 380,--;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van € 644,- onder aanwijzing van de Staat der Nederlanden als rechtspersoon die deze kosten aan de griffier van deze rechtbank moet vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. W.P.C.G. Derksen en in het openbaar uitgesproken op 28 november 2002 in tegenwoordigheid van mr. H. Rouwenhorst als griffier.
de griffier de rechter
w.g. Rouwenhorst w.g. Derksen
Voor eensluidend afschrift,
de griffier van de rechtbank 's-Gravenhage,
nevenzittingsplaats Arnhem,
Verzonden: 28 november 2002
Rechtsmiddel:
Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.