RECHTBANK TE 's-GRAVENHAGE
Zitting houdende te Assen
Vreemdelingenkamer
Regnr.: 01/40547
uitspraak: 7 januari 2003
inzake: A, geboren op [...] 1981,
verblijvende te B,
van Guinese nationaliteit,
IND dossiernummer 9911.29.8036,
eiseres,
gemachtigde: mr. B. G. Schonebeek advocaat te Groningen,
DE MINISTER VOOR VREEMDELINGENZAKEN EN INTEGRATIE,
(Immigratie- en Naturalisatiedienst),
te 's-Gravenhage,
verweerder,
gemachtigde: mr. M. Azmani ambtenaar ten departemente.
Op 29 november 1999 heeft eiseres, mede namens haar meegereisde minderjarig kind, een aanvraag om toelating als vluchteling gedaan. Bij beschikking van 7 juli 2000, uitgereikt op 20 juli 2000, heeft verweerder de aanvraag niet ingewilligd en ambtshalve beslist aan eiseres geen vergunning tot verblijf op grond van klemmende redenen van humanitaire aard te verlenen.
Eiseres heeft daartegen bij brief van 14 augustus 2000 bezwaar gemaakt. Op 7 november 2000 is aan eiseres meegedeeld dat zij de behandeling van het bezwaar niet in Nederland mag afwachten. Op 9 november 2000 heeft eiseres een verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening ingediend.
Op 20 augustus 2001 heeft eiseres beroep tegen het niet tijdig beslissen op bezwaar ingesteld. Bij beschikking van 6 november 2001 heeft verweerder het bezwaar ongegrond verklaard. Bij brief van 12 november 2001 heeft de rechtbank bepaald dat het beroep gericht tegen het niet tijdig beslissen op bezwaar, op grond van artikel 6:20 AWB mede geacht wordt gericht te zijn tegen de beschikking van 6 november 2001.
De griffier heeft de van verweerder ontvangen stukken aan eiseres gezonden en haar in de gelegenheid gesteld nadere gegevens te verstrekken. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend. Openbare behandeling van het beroep heeft plaatsgevonden ter zitting van 19 november 2002. Eiseres is daarbij verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen.
De rechtbank zal allereerst ingaan op het beroep dat op 31 juli 2001 is ingesteld tegen het niet tijdig beslissen op het bezwaar van 14 augustus 2000. Op grond van het feit dat verweerder inmiddels op 6 november 2001 een besluit op bezwaar heeft genomen is aan dit beroep het belang komen te ontvallen. Het beroep is in zoverre niet ontvankelijk. Nu evenwel niet in geding is dat verweerder pas ver na het verstrijken van de in artikel 7:10 AWB opgenomen beslistermijn een beslissing op bezwaar heeft genomen, is er aanleiding om verweerder in zoverre te veroordelen in de kosten van het geding.
Vervolgens komt de rechtbank toe aan de beoordeling van het beroep dat is ingesteld tegen de beschikking van 6 november 2001.
Eiseres heeft ter ondersteuning van haar aanvraag, samengevat, het volgende naar voren gebracht. Eiseres is van Guinese nationaliteit. Op haar vierde jaar is zij met haar stiefmoeder naar Sierra Leone gevlucht vanwege de opstand die in Guinee gaande was. Haar vader en broer zijn toen gedood. Eiseres heeft daarna tot haar vijftiende in Tongoville te Sierra Leone gewoond. Bij een aanval door rebellen is eiseres toen, samen met haar stiefmoeder, gevangen genomen. Zij werden meegenomen door de rebellen, eiseres werd door één van de rebellen verkracht en daarna aan het hoofd van het kamp gegeven, C geheten. Zij woonde bij deze en werd door hem seksueel misbruikt. De stiefmoeder van eiseres is na een mislukte ontsnappingspoging, enige maanden na hun gevangenneming, gedood voor de ogen van eiseres. Eiseres is er getuige van geweest dat mensen die gevangen waren genomen door de rebellen werden verminkt. Na ongeveer twee jaar is eiseres ontsnapt met hulp van één van de rebellen. Deze bood aan haar te helpen in ruil voor informatie waar C zijn diamanten verborg. Eiseres werd door deze rebel naar zee gebracht waar zij vertrok met een vissersbootje dat vervolgens averij opliep. De opvarenden werden gered door een motorboot van een passerend schip, eiseres werd op dit schip ondergebracht. Eiseres kwam daarna in Nederland aan, zij heeft geen keuze voor Nederland gemaakt, zij wist niet waar het schip naartoe ging.
Verweerder heeft overwogen dat eiseres ter staving van haar aanvraag geen reis- of identiteitspapieren dan wel andere bescheiden kan overleggen die noodzakelijk zijn voor de beoordeling van haar aanvraag, terwijl zij geen concrete informatie kan geven over haar reis en het schip waarmee ze heeft gevaren. Dit doet afbreuk aan de in beginsel aanwezige bereidheid het asielrelaas geloofwaardig te achten.
Eiseres is afkomstig uit Guinee, de situatie in Guinee is niet zodanig dat thans alleen al vanwege het feit dat iemand afkomstig is uit Guinee er vrees voor vervolging aannemelijk is of een risico op schending van artikel 3 EVRM bestaat. De verklaring van eiseres ten aanzien van haar verblijf in Sierra Leone is niet geloofwaardig. Hetgeen eiseres in Sierra Leone is overkomen is niet van dien aard dat daarom van haar niet gevergd zou kunnen worden zich in Guinee te vestigen.
Eiseres heeft gesteld dat het haar niet kan worden toegerekend dat zij niet over documenten beschikt. Haar relaas is wel geloofwaardig. Uitgaande van deze geloofwaardigheid dient een verblijfsvergunning op grond van klemmende redenen van humanitaire aard te worden toegekend. Eiseres heeft na haar vierde jaar niet meer in Guinee gewoond en zal zich daar niet staande kunnen houden, mede op grond van de traumatiserende ervaringen, die zij in Sierra Leone heeft ondergaan. Ten onrechte zijn deze ervaringen buiten beschouwing gelaten bij de beoordeling van haar aanvraag. Eiseres heeft inmiddels een relatie met een hier toegelaten uit Guinee afkomstige vluchteling, waaruit een kind is geboren. Zij heeft nu banden met Nederland.
Verweerder heeft aan de hand van een verweerschrift gemotiveerd verweer gevoerd en daarin onder meer het standpunt ingenomen dat ingevolge de ongeloofwaardigheid van het relaas van eiseres, er geen aanleiding is een vergunning op grond van het traumatabeleid te verlenen.
Beoordeling van het beroep
Onder meer gelet op het bepaalde in het Koninklijk Besluit van 22 juli 2002, gepubliceerd in de Staatscourant van 25 juli 2002, nr. 140, is de Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie in de plaats getreden van de Staatssecretaris van Justitie. Daar waar in deze uitspraak voor wat betreft de periode tot 22 juli 2002 wordt gesproken van verweerder dient te worden bedacht dat hiermede wordt bedoeld de (voormalige) Staatssecretaris van Justitie, wiens handelingen en besluiten, voor zover deze tot stand zijn gekomen voor 22 juli 2002, rechtens dienen te worden toegerekend aan voornoemde Minister.
In deze procedure dient te worden beoordeeld of de bestreden beschikking toetsing aan geschreven en ongeschreven rechtsregels kan doorstaan.
Op 1 april 2001 is de Vreemdelingenwet 2000 (Wet van 23 november 2000 tot algehele herziening van de Vreemdelingenwet, Stb. 2000, 495; verder: Vw 2000) in werking getreden. Met de inwerkingtreding van deze wet is de Vw (oud) ingetrokken (art. 122 Vw 2000).
Ingevolge het bepaalde in artikel 118, tweede lid, Vw 2000 blijft op de behandeling van een bezwaarschrift tegen een besluit op grond van de Vw (oud) dat is bekendgemaakt voor het tijdstip van de inwerkingtreding van deze wet, het recht zoals dat gold voor dat tijdstip van toepassing. De Vw 2000 voorziet niet in een expliciete regeling van overgangsrecht met betrekking tot het toepasselijke materieelrechtelijke rechtsregime voor de te nemen beslissing op bezwaar. Aangezien verweerder in de bezwaarfase, op de voet van artikel 7:11 Algemene wet bestuursrecht (Awb), tot een volledige heroverweging van het besluit in primo is overgegaan en daarbij, overeenkomstig vaste bestuursrechtelijke uitgangspunten, ook het nieuwe materiele recht heeft moeten toepassen tenzij dit ten nadele zou zijn van degene die bezwaar heeft gemaakt tegen het besluit in primo, zal de hierboven genoemde toets materieelrechtelijk plaatsvinden aan de hand van de Vw 2000. Eerst na deze toetsing zal de rechtbank bezien of het rechtsregime zoals dat luidde ten tijde van de aanvraag voor eiseres als gunstiger valt aan te merken en in hoeverre verweerder toepassing had dienen te geven aan dat rechtsregime.
Ingevolge artikel 29, eerste lid, aanhef en onder a, b, c en d Vw 2000 kan een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 worden verleend aan de vreemdelinge
a. die verdragsvluchtelinge is;
b. die aannemelijk heeft gemaakt dat zij gegronde redenen heeft om aan te nemen dat zij bij uitzetting een reëel risico loopt om te worden onderworpen aan folteringen, aan onmenselijke of vernederende behandelingen of bestraffingen;
c. van wie naar het oordeel van Onze Minister op grond van klemmende redenen van humanitaire aard die verband houden met de redenen van haar vertrek uit het land van herkomst, in redelijkheid niet kan worden verlangd dat zij terugkeert naar het land van herkomst;
d. voor wie terugkeer naar het land van herkomst naar het oordeel van Onze Minister van bijzondere hardheid zou zijn in verband met de algehele situatie aldaar.
Eiseres heeft zowel in het beroepschrift als ter zitting aangegeven dat haar beroep zich beperkt tot de vraag of zij in aanmerking had moeten worden gebracht voor een vergunning tot verblijf op grond van artikel 29 lid 1 onder c van de Vw 2000. Het oordeel van de rechtbank zal zich op grond hiervan beperken tot dit punt van geschil.
Verweerder heeft zich in het bestreden besluit op het standpunt gesteld dat het ontbreken van documenten en het ontbreken van concrete gegevens inzake de reisroute afbreuk doen aan de geloofwaardigheid van het asielrelaas. Voorts heeft verweerder gesteld dat het relaas met betrekking tot hetgeen eiseres in Sierra Leone is overkomen ongeloofwaardig is. Verweerder heeft kennelijk als uitgangspunt dat het relaas (grotendeels) ongeloofwaardig is, doch heeft op geen enkele wijze aangegeven op welke concrete punten en op grond van welke overwegingen het relaas ongeloofwaardig wordt geacht. Artikel 31 lid 2 onder f brengt weliswaar mee dat het ontbreken van voormelde documenten en gegevens een rol speelt bij de beoordeling van het asielrelaas, doch gaat niet zo ver dat alleen op grond hiervan van de ongeloofwaardigheid kan worden uitgegaan. Noch de tekst van dit artikel noch de wetsgeschiedenis geven aanleiding voor een zovergaande uitleg van deze bepaling. Verweerder zal dienen te motiveren op grond van welke argumenten hij tot het oordeel komt dat het asielrelaas ongeloofwaardig is. Door dit, bezijdens een verwijzing naar het ontbreken van documenten geheel achterwege te laten, is de bestreden beslissing onvoldoende gemotiveerd en komt de beslissing, nu de rechtbank niet haar eigen oordeel inzake de geloofwaardigheid in de plaats kan stellen van dat van verweerder, alleen hierom al voor vernietiging in aanmerking.
Het beroep is derhalve gegrond.
Voor veroordeling van een partij in de kosten die de andere partij in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken, bestaat ook wat betreft dit beroep aanleiding.
- verklaart het beroep zover het betreft het niet nemen van een tijdige beslissing op bezwaar niet ontvankelijk;
- verklaart het beroep tegen het besluit van 6 november 2001 gegrond en vernietigt het bestreden besluit;
- draagt verweerder op een nieuw besluit te nemen met in acht neming van deze uitspraak;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres ad € 966 onder aanwijzing van de Staat der Nederlanden als rechtspersoon die deze kosten aan de griffier dient te voldoen.
Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep open.
Deze uitspraak is gedaan door mr. B.I. Klaassens in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van A. Kuiters als griffier op 7 januari 2003.
Afschrift verzonden: 09 januari 2003