RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE
SECTOR STRAFRECHT
MEERVOUDIGE KAMER
(VERKORT VONNIS)
parketnummer 09/755134-02
rolnummer 0005
's-Gravenhage, 3 februari 2003
De rechtbank 's-Gravenhage, rechtdoende in strafzaken, heeft het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte]
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] (Suriname),
wonende te '[adres]
thans gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting Haaglanden - Huis van Bewaring Zoetermeer.
Het onderzoek is gehouden ter terechtzitting van 20 januari 2003.
De verdachte, bijgestaan door zijn raadsman mr. drs. R. Dhalganjansing, is verschenen en gehoord.
Er hebben zich benadeelde partijen gevoegd, te weten Coöperatieve Rabobank Den Haag E.O., gevestigd te Den Haag, Coöperatieve Rabobank Leidschendam-Voorburg U.A., gevestigd te Leidschendam en Coöperatieve Rabobank Leiden-Oegstgeest U.A., gevestigd te Leiden.
De officier van justitie mr. Meissen heeft gevorderd dat verdachte terzake van het hem bij dagvaarding onder het eerste cumulatief/alternatief primair telastgelegde wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van zesendertig maanden, met aftrek van de tijd in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, waarvan twaalf maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar.
De officier van justitie vordert voorts dat de blijkens de Lijst van inbeslaggenomen, niet teruggegeven voorwerpen (hierna te noemen Beslaglijst, welke als bijlage C is aangehecht) onder verdachte inbeslaggenomen voorwerpen genoemd onder de nummers 1, 2 en 4 zullen worden teruggegeven aan Brinks Nederland BV en dat het onder nummer 3 van de Beslaglijst genoemde voorwerp zal worden teruggegeven aan Perfect Security BV, alsmede dat het onder nummer 5 van de Beslaglijst genoemde voorwerp zal worden teruggegeven aan verdachte.
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot toewijzing van de vordering van de benadeelde partijen, met uitzondering van de gevorderde administratie- en onderzoekskosten, in de vorm van toewijzing van een totaalbedrag aan Rabobank Nederland, voorzover dit bedrag niet reeds is teruggegeven.
Aan verdachte is telastgelegd - na wijziging van de telastlegging ter terechtzitting - hetgeen is vermeld in de ingevoegde fotokopie van de dagvaarding, gemerkt A, en van de vordering wijziging telastlegging, gemerkt A1.
De rechtbank acht op grond van het onderzoek ter terechtzitting niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen verdachte bij - gewijzigde - dagvaarding onder het eerste cumulatief/alternatief primair, voorzover vermeld onder nummer 9, en hetgeen onder het tweede cumulatief/alternatief is telastgelegd, zodat hij daarvan dient te worden vrijgesproken.
Door de voormelde inhoud van vorenstaande bewijsmiddelen -elk daarvan, ook in zijn onderdelen, gebruikt voor het bewijs van datgene waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft- staan de daarin genoemde feiten en omstandigheden vast en is de rechtbank op grond daarvan tot de overtuiging gekomen en acht zij wettig bewezen, dat verdachte de bij dagvaarding onder het eerste cumulatief/alternatief primair, voorzover vermeld onder de nummers 1, 2, 3, 4, 5, 6, 7 en 8, vermelde feiten heeft begaan, met dien verstande, dat de rechtbank bewezen acht -en als hier ingelast beschouwt, zulks met verbetering van eventueel in de telastlegging voorkomende type- en taalfouten, zoals weergegeven in de bewezenverklaring, door welke verbetering verdachte niet in de verdediging is geschaad- de inhoud van de telastlegging, zoals deze is vermeld in de fotokopie daarvan, gemerkt B.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde en van de verdachte.
Het bewezenverklaarde is volgens de wet strafbaar, omdat het na te melden misdrijven oplevert.
Verdachte is deswege strafbaar, nu geen strafuitsluitingsgronden aannemelijk zijn geworden.
Na te melden straf is in overeenstemming met de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden, waaronder zij zijn begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals van een en ander tijdens het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Voorts wordt met betrekking tot de op te leggen onvoorwaardelijke gevangenisstraf het volgende overwogen.
Verdachte, werkzaam bij Brinks's Nederland B.V., een bedrijf dat geldautomaten bijvult en storingen daaraan verhelpt, heeft samen met een ander of anderen, grote hoeveelheden geld gestolen uit verschillende geldautomaten. Verdachte was daarbij de initiatiefnemer. Verdachte en zijn mededader(s) hebben daarbij sleutels van de geldautomaten gebruikt en hebben -door middel van hun kennis van het bedienen van de alarminstallaties in de kluis van de pinautomaat- het alarm kunnen omzeilen. Om de diefstal te verdoezelen hebben verdachte en zijn mededader(s) de bedragen in de computer aangepast.
Verdachte heeft met zijn handelen niet alleen anderen financieel benadeeld, maar heeft ook in ernstige mate het vertrouwen geschonden dat bedrijven in hun medewerkers moeten kunnen hebben. Dit laatste klemt temeer in geval van bedrijven waarin de werknemers, gelet op de aard van de werkzaamheden, met grote geldbedragen te maken hebben.
De rechtbank neemt in het voordeel van verdachte in aanmerking dat verdachte, blijkens een hem betreffend uittreksel uit het algemeen documentatieregister, niet eerder terzake van enig strafbaar feit is veroordeeld.
Het hiervoor overwogene, alsmede dat verdachte op bovengenoemde, bijna listige wijze, ernstig misbruik heeft gemaakt van de kennis en middelen die hem in het kader van zijn werkzaamheden door zijn werkgever noodzakelijkerwijs zijn aangereikt, brengen de rechtbank ertoe een zwaardere straf op te leggen dan door de officier van justitie is gevorderd. De rechtbank acht derhalve na te noemen gevangenisstraf passend en geboden.
De rechtbank heeft kennis genomen van een voorlichtingsrapport betreffende verdachte van het Leger des Heils, d.d. 15 januari 2003, opgemaakt en ondertekend door P. Baak en R. den Ouden, respectievelijk reclasseringswerker en teamleider. In dit rapport is opgenomen dat verdachte door de reclassering binnen een verplicht reclasseringscontact onder meer zal worden begeleid middels het reïntegratieprogramma Arbeidstoeleiding. Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat reclasseringsbegeleiding niet nuttig is voor hem. De rechtbank acht gelet hierop verplicht reclasseringscontact weinig zinvol, zodat zij dit verdachte niet zal opleggen. Wel zal de rechtbank als stok achter de deur een deel van de gevangenisstraf voorwaardelijk opleggen.
De rechtbank zal de teruggave gelasten aan de rechthebbende, Perfect Security B.V., van het blijkens de aan dit vonnis gehechte Beslaglijst inbeslaggenomen voorwerp, genummerd 3, te weten een legitimatiebewijs.
De rechtbank zal de teruggave gelasten aan de rechthebbende, Brinks Nederland BV, van de blijkens de aan dit vonnis gehechte Beslaglijst inbeslaggenomen voorwerpen, genummerd 1, 2 en 4, te weten een sleutelhanger kl: rood, een lijst (een lijst met storingscodes) en 3 stk formulieren (storingsformulier Brinks Nederland BV met daarop codes/str.nm).
De rechtbank zal de teruggave gelasten aan verdachte van het blijkens de aan dit vonnis gehechte Beslaglijst inbeslaggenomen voorwerp, genummerd 5, te weten een lijst (overzichten van Abbon. Telfort en 02 met printlijst).
De vordering van de benadeelde partijen.
Coöperatieve Rabobank Den Haag E.O., gevestigd te 's-Gravenhage, Kerklaan 2, in dezen vertegenwoordigd door [betrokkene], heeft zich als benadeelde partij gevoegd terzake van de vordering tot schadevergoeding, betrekking hebbend op ten gevolge van de onder het eerste cumulatief/alternatief primair onder de nummers 1, 2, 3, 4, en 7 geleden schade, groot
€ 349.047,40. De vordering heeft -zo begrijpt de rechtbank- geen betrekking op eventuele tengevolge van het onder het eerste cumulatief/alternatief primair onder 9 telastgelegde geleden schade, nu dit punt niet door Coöperatieve Rabobank Den Haag E.O. is genoemd in de ter ondersteuning van de vordering als bijlage I bij de vordering genoemde schadevermelding van 22 oktober 2002.
Deze vordering is door de verdediging weersproken, maar is door de bij het Voegingsformulier gevoegde bescheiden voldoende gestaafd, terwijl die vordering, die deels eenvoudig van aard is, rechtstreeks - naar uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken - haar grondslag vindt in de bij dagvaarding onder het eerste cumulatief/alternatief primair onder 1, 2, 3, 4 en 7 aan verdachte telastgelegde en bewezenverklaarde feiten.
De rechtbank bepaalt derhalve dat de benadeelde partij ontvankelijk is in de vordering en zal deze vordering bij wijze van voorschot toewijzen tot een bedrag van € 210.000,00.
Van de buit van de onderhavige feiten is een deel, te weten een bedrag van € 296.620,00, bij een medeverdachte teruggevonden en inbeslaggenomen. De medeverdachte heeft geen afstand gedaan van een deel van het inbeslaggenomen geld, te weten een bedrag van
€ 13.220,00. De rechtbank zal in de zaak tegen de medeverdachte gelasten dat dit bedrag gelijkelijk zal worden verdeeld tussen de drie benadeelde partijen, zodat de Coöperatieve Rabobank Den Haag E.O. een bedrag van € 4.406,67 zal ontvangen. Nu de benadeelde dit bedrag reeds zal terugkrijgen, zal de rechtbank de vordering afwijzen tot een bedrag van
€ 4.406,67.
De rechtbank zal de benadeelde partij voor het overige niet ontvankelijk verklaren in de vordering, om de navolgende redenen.
De medeverdachte heeft afstand gedaan van een deel van het onder hem, de medeverdachte, inbeslaggenomen geld, te weten tot een bedrag van € 283.400,00. Dit bedrag zal door het openbaar ministerie worden teruggeven aan de (drie) benadeelde(n), naar de rechtbank aanneemt ieder voor een gelijk deel, in welk geval aan de Coöperatieve Rabobank Den Haag E.O. een bedrag van € 94.466,67 zal worden teruggegeven. De rechtbank zal de benadeelde partij niet ontvankelijk verklaren in dat deel van vordering, nu dat deel van de vordering niet van zo eenvoudige aard is dat zij zich leent voor behandeling in het strafgeding. Immers, hoewel aannemelijk is dat een bedrag van € 94.466,67 aan de Coöperatieve Rabobank Den Haag E.O. zal worden teruggeven, heeft de rechtbank hierover geen beslissingsbevoegdheid en is deze teruggave niet zeker.
Voorzover de vordering betrekking heeft op de administratie- en onderzoekskosten, welk deel van de vordering € 19.757,40 bedraagt, zal de rechtbank de benadeelde partij niet ontvankelijk verklaren, nu onvoldoende aannemelijk is geworden dat deze kosten daadwerkelijk zijn gemaakt.
De rechtbank zal de benadeelde partij voor het overige niet ontvankelijk verklaren, te weten met betrekking tot een bedrag van € 20.416.66, nu dat deel van de vordering niet van zo eenvoudige aard is dat het zich leent voor behandeling in het strafgeding
Coöperatieve Rabobank Leiden-Oegstgeest UA., gevestigd te Leiden, Stationsweg 39, 2312 AT, in dezen vertegenwoordigd door [betrokkene], heeft zich als benadeelde partij gevoegd terzake van de vordering tot schadevergoeding, betrekking hebbend op ten gevolge van de onder het eerste cumulatief/alternatief primair onder de nummers 6 en 8 geleden schade, groot € 402.800,=.
Deze vordering is door de verdediging weersproken, maar is door de bij het Voegingsformulier gevoegde bescheiden voldoende gestaafd, terwijl die vordering, die deels eenvoudig van aard is, rechtstreeks - naar uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken - haar grondslag vindt in de bij dagvaarding onder de eerste cumulatief/alternatief primair onder 6 en 8 aan verdachte telastgelegde en bewezenverklaarde feiten.
De rechtbank bepaalt derhalve dat de benadeelde partij ontvankelijk is in de vordering en zal deze vordering bij wijze van voorschot toewijzen tot een bedrag van € 270.000,00.
Van de buit van de onderhavige feiten is een deel, te weten een bedrag van € 296.620,00, bij een medeverdachte teruggevonden en inbeslaggenomen. De medeverdachte heeft geen afstand gedaan van een deel van het inbeslaggenomen geld, te weten een bedrag van
€ 13.220,00. De rechtbank zal in de zaak tegen de medeverdachte gelasten dat dit bedrag gelijkelijk zal worden verdeeld tussen de drie benadeelde partijen, zodat de Coöperatieve Rabobank Leiden-Oegstgeest UA een bedrag van € 4.406,67 zal ontvangen. Nu de benadeelde dit bedrag reeds zal terugkrijgen, zal de rechtbank de vordering afwijzen tot een bedrag van € 4.406,67.
De rechtbank zal de benadeelde partij voor het overige niet ontvankelijk verklaren in de vordering, om de navolgende redenen.
De medeverdachte heeft afstand gedaan van een deel van het onder hem, de medeverdachte, inbeslaggenomen geld, te weten tot een bedrag van € 283.400,00. Dit bedrag zal door het openbaar ministerie worden teruggeven aan de (drie) benadeelde(n), naar de rechtbank aanneemt ieder voor een gelijk deel, in welk geval aan de Coöperatieve Rabobank Leiden-Oegstgeest UA een bedrag van € 94.466,67 zal worden teruggegeven. De rechtbank zal de benadeelde partij niet ontvankelijk verklaren in dat deel van vordering, nu dat deel van de vordering niet van zo eenvoudige aard is dat zij zich leent voor behandeling in het strafgeding. Immers, hoewel aannemelijk is dat een bedrag van € 94.466,67 aan de Coöperatieve Rabobank Leiden-Oegstgeest UA zal worden teruggeven, heeft de rechtbank hierover geen beslissingsbevoegd en is deze teruggave niet zeker.
Voorzover de vordering betrekking heeft op de administratie- en onderzoekskosten, welk deel van de vordering € 22.800,00 bedraagt, zal de rechtbank de benadeelde partij niet ontvankelijk verklaren, nu onvoldoende aannemelijk is geworden dat deze kosten daadwerkelijk zijn gemaakt.
De rechtbank zal de benadeelde partij voor het overige niet ontvankelijk verklaren, te weten met betrekking tot een bedrag van € 11.126,66, nu dat deel van de vordering niet van zo eenvoudige aard is dat het zich leent voor behandeling in het strafgeding
Coöperatieve Rabobank Leidschendam-Voorburg U.A., gevestigd te Leidschendam, Liguster 20, 2262 AC, in dezen vertegenwoordigd door [betrokkene], heeft zich als benadeelde partij gevoegd terzake van de vordering tot schadevergoeding, met betrekking tot ten gevolge van de onder het eerste cumulatief/alternatief primair dan wel het tweede cumulatief alternatief onder de nummers 5 en 9 geleden schade, groot € 228.387,60.
Deze vordering is door de verdediging weersproken, maar is door de bij het Voegingsformulier gevoegde bescheiden voldoende gestaafd, terwijl die vordering, die deels eenvoudig van aard is, rechtstreeks - naar uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken - haar grondslag vindt in het bij dagvaarding onder het eerste cumulatief/alternatief primair onder 5 aan verdachte telastgelegde en bewezenverklaarde feiten.
De rechtbank bepaalt derhalve dat de benadeelde partij ontvankelijk is in de vordering en zal deze vordering bij wijze van voorschot toewijzen tot een bedrag van € 60.000,00.
Van de buit van de onderhavige feiten is een deel, te weten een bedrag van € 296.620,00, bij een medeverdachte teruggevonden en inbeslaggenomen. De medeverdachte heeft geen afstand gedaan van een deel van het inbeslaggenomen geld, te weten een bedrag van
€ 13.220,00. De rechtbank zal in de zaak tegen de medeverdachte gelasten dat dit bedrag gelijkelijk zal worden verdeeld tussen de drie benadeelde partijen, zodat de Coöperatieve Rabobank Leidschendam-Voorburg U.A een bedrag van € 4.406,67 zal ontvangen. Nu de benadeelde dit bedrag reeds zal terugkrijgen, zal de rechtbank de vordering afwijzen tot een bedrag van € 4.406,67.
De rechtbank zal de benadeelde partij voor het overige niet ontvankelijk verklaren in de vordering, om de navolgende redenen.
De rechtbank zal de benadeelde niet ontvankelijk verklaren voorzover de vordering betrekking heeft op tengevolge van het onder het eerste cumulatief/alternatief primair onder 9 telastgelegde en/of het tweede cumulatief/alternatief onder 9, geleden schade - derhalve met betrekking tot een bedrag van € 50.150,00 en € 3.009,00 (6% administratie- en onderzoekskosten over het bedrag van € 50150,00) - nu verdachte van het onder het eerste cumulatief/alternatief primair en het tweede cumulatief/alternatief onder 9 telastgelegde wordt vrijgesproken.
De medeverdachte heeft afstand gedaan van een deel van het onder hem, de medeverdachte, inbeslaggenomen geld, te weten tot een bedrag van € 283.400,00. Dit bedrag zal door het openbaar ministerie worden teruggeven aan de (drie) benadeelde(n), naar de rechtbank aanneemt ieder voor een gelijk deel, in welk geval aan de Coöperatieve Rabobank Leidschendam-Voorburg U.A een bedrag van € 94.466,67 zal worden teruggegeven. De rechtbank zal de benadeelde partij niet ontvankelijk verklaren in dat deel van vordering, nu dat deel van de vordering niet van zo eenvoudige aard is dat zij zich leent voor behandeling in het strafgeding. Immers, hoewel aannemelijk is dat een bedrag van € 94.466,67 aan de Coöperatieve Rabobank Leidschendam-Voorburg U.A zal worden teruggeven, heeft de rechtbank hierover geen beslissingsbevoegd en is deze teruggave niet zeker.
Voorzover de vordering betrekking heeft op de administratie- en onderzoekskosten tengevolge van het onder het eerste cumulatief/alternatief primair onder 5 telastgelegde, welk deel van de vordering € 9.918,60 bedraagt, zal de rechtbank de benadeelde partij niet ontvankelijk verklaren, nu onvoldoende aannemelijk is geworden dat deze kosten daadwerkelijk zijn gemaakt.
De rechtbank zal de benadeelde partij voor het overige niet ontvankelijk verklaren, te weten met betrekking tot een bedrag van € 6.436,66, nu dat deel van de vordering niet van zo eenvoudige aard is dat het zich leent voor behandeling in het strafgeding
De rechtbank zal verdachte voorts veroordelen in de proceskosten door de benadeelde partijen gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken.
De toepasselijke wetsartikelen.
De artikelen:
- 14a, 14b, 14c, 57, 310 en 311 van het Wetboek van Strafrecht;
verklaart niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het hem bij - gewijzigde - dagvaarding onder het eerste cumulatief/alternatief primair, voorzover vermeld onder nummer 9, en van het tweede cumulatief/alternatief van het telastgelegde heeft begaan en spreekt hem daarvan vrij;
verklaart in voege als overwogen wettig en overtuigend bewezen, dat verdachte de bij dagvaarding onder het eerste cumulatief/alternatief primair, voorzover vermeld onder de nummers 1, 2, 3, 4, 5, 6, 7 en 8, telastgelegde feiten heeft begaan en dat het bewezene uitmaakt:
Diefstal door twee of meer verenigde personen waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van valse sleutels, meermalen gepleegd;
verklaart het bewezene en verdachte deswege strafbaar;
veroordeelt verdachte te dier zake tot:
gevangenisstraf voor de duur van ZESENDERTIG (36) MAANDEN;
bepaalt, dat een gedeelte van die straf, groot ZES (6) MAANDEN niet zal worden tenuitvoergelegd, zulks onder de algemene voorwaarde, dat de veroordeelde zich voor het einde van de hierbij op 2 jaar vastgestelde proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
bepaalt, dat de tijd, door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht;
in verzekering gesteld op : 28 oktober 2002,
in voorlopige hechtenis gesteld op : 31 oktober 2002;
gelast de teruggave aan de rechthebbende, Perfect Security B.V., van het blijkens de aan dit vonnis gehechte Beslaglijst inbeslaggenomen voorwerp, genummerd 3, te weten een legitimatiebewijs;
gelast de teruggave aan de rechthebbende, Brinks Nederland BV, van de blijkens de aan dit vonnis gehechte Beslaglijst inbeslaggenomen voorwerpen, genummerd 1, 2 en 4, te weten een sleutelhanger kl: rood, een lijst (een lijst met storingscodes) en 3 stk formulieren (storingsformulier Brinks Nederland BV met daarop codes/str.nm);
gelast de teruggave aan verdachte van het blijkens de aan dit vonnis gehechte Beslaglijst inbeslaggenomen voorwerp, genummerd 5, te weten een lijst (overzichten van Abbon. Telfort en 02 met printlijst);
wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partijen gedeeltelijk toe en veroordeelt verdachte voorts:
om tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan :
- Coöperatieve Rabobank Den Haag E.O , gevestigd te Den Haag, Kerklaan 2, een bedrag van € 210.000,00;
- Coöperatieve Rabobank Leiden-Oegstgeest UA, gevestigd te Leiden, Stationsweg 39, 2312 AT, een bedrag van € 270.000,00;
- Coöperatieve Rabobank Leidschendam-Voorburg U.A., gevestigd te Leidschendam, Liguster 20, 2262 AC, een bedrag van € 60.000,00;
met veroordeling tevens in de proceskosten door de benadeelde partijen gemaakt, tot deze uitspraak begroot op nihil, en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
met de bepaling dat de verdachte bij gehele of gedeeltelijke betaling door zijn mededader(s) aan de benadeelde partijen, zal zijn bevrijd tot de hoogte van de betaalde bedragen;
wijst de vorderingen tot schadevergoeding van de benadeelde partijen Coöperatieve Rabobank Den Haag E.O, Coöperatieve Rabobank Leiden-Oegstgeest UA, Coöperatieve Rabobank Leidschendam-Voorburg U.A. af ten aanzien van een bedrag van € 4.406,67;
bepaalt dat de benadeelde partijen Coöperatieve Rabobank Den Haag E.O, Coöperatieve Rabobank Leiden-Oegstgeest UA, Coöperatieve Rabobank Leidschendam-Voorburg U.A voor het overige niet ontvankelijk zijn in hun vorderingen tot schadevergoeding, en dat deze hun vorderingen bij de burgerlijke rechter kunnen aanbrengen;
verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte bij dagvaarding meer of anders is telastgelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Dit vonnis is gewezen door
mrs. Quadekker, voorzitter,
Joele en Derijks, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. Van der Putten, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 3 februari 2003.
parketnummer 09/755134-02