RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE
SECTOR STRAFRECHT
MEERVOUDIGE KAMER
(VERKORT VONNIS)
parketnummer 09/900843-02
rolnummer 13
's-Gravenhage, 4 februari 2003
De rechtbank 's-Gravenhage, rechtdoende in strafzaken, heeft het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] te '[geboorteplaats],
wonende te [adres],
thans gedetineerd in de P.I. Haaglanden, Penitentiair Complex Scheveningen,
Huis van Bewaring (unit 2), te 's-Gravenhage.
Het onderzoek is gehouden ter terechtzitting van 21 januari 2003.
De verdachte, bijgestaan door zijn raadsman mr W.B. Theunis, is verschenen en gehoord.
De officier van justitie mr W. Hemstede heeft gevorderd dat verdachte terzake van het hem bij dagvaarding onder primair telastgelegde wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 18 maanden, met aftrek van de tijd in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar en als bijzondere voorwaarde reclasseringscontact, ook indien dat inhoudt deelname aan een agressieregulatietraining bij De Waag.
Aan verdachte is telastgelegd hetgeen is vermeld in de ingevoegde fotokopie van de dagvaarding, gemerkt A.
Door de voormelde inhoud van vorenstaande bewijsmiddelen staan de daarin genoemde feiten en omstandigheden vast en is de rechtbank op grond daarvan tot de overtuiging gekomen en acht zij wettig bewezen, dat verdachte het bij dagvaarding onder primair vermelde feit heeft begaan, met dien verstande, dat de rechtbank bewezen acht -en als hier ingelast beschouwt, zulks met verbetering van eventueel in de telastlegging voorkomende type- en taalfouten, zoals weergegeven in de bewezenverklaring, door welke verbetering verdachte niet in de verdediging is geschaad- de inhoud van de telastlegging, zoals deze is vermeld in de fotokopie daarvan, gemerkt B.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde en van de verdachte.
Het bewezenverklaarde is volgens de wet strafbaar, omdat het na te melden misdrijf oplevert.
Verdachte is deswege strafbaar, nu geen strafuitsluitingsgronden aannemelijk zijn geworden.
Na te melden straffen zijn in overeenstemming met de ernst van het gepleegde feit, de omstandigheden, waaronder het is begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals van een en ander tijdens het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
In het bijzonder heeft de rechtbank het volgende overwogen.
Verdachte en zijn broer waren met de auto op weg naar een coffeeshop om een joint te gaan roken. Omdat de weg voor verdachte en zijn broer was versperd door een vrachtwagen, is verdachte uit de auto gestapt en heeft de confrontatie opgezocht met de chauffeur van genoemde vrachtwagen. Toen het daarbij tot een woordenwisseling kwam heeft verdachte agressief gereageerd door de vrachtwagenchauffeur met gebalde vuist in het gezicht te slaan. De broer van verdachte is hierop uit de auto gestapt en heeft verdachte bij het slachtoffer weggehaald, waarna beiden terug in de auto zijn gestapt. Toen de chauffeur van de vrachtwagen een trap tegen de auto van de broer van verdachte gaf, zijn verdachte en zijn broer opnieuw uitgestapt.
Verdachte heeft vervolgens samen met zijn broer de chauffeur dusdanig mishandeld, dat de man daarvan zwaar lichamelijk letsel heeft opgelopen, bestaande uit breuken van de beide oogkassen, de kaak en het jukbeen. Een kaakoperatie was noodzakelijk. Dit is een ernstig en schokkend feit. Des te kwalijker is het dat verdachte en zijn broer de man bleven slaan en schoppen, nadat deze op de grond terecht was gekomen. Weliswaar had de man niet tegen de auto van verdachtes broer mogen schoppen, maar de gewelddadige reactie van verdachte en zijn broer kan daardoor nooit worden gerechtvaardigd.
De ervaring leert dat slachtoffers van een feit als onderhavige, naast de fysieke gevolgen ook nog gedurende geruime tijd nadelige psychische gevolgen kunnen ondervinden. Bovendien worden door een dergelijk feit tevens gevoelens van onrust en onveiligheid in de samenleving veroorzaakt.
De rechtbank is van oordeel dat het feit zwaarder aan verdachte dan aan zijn broer moet worden toegerekend, aangezien verdachtes aandeel in het gebeuren groter is geweest. Verdachte is immers degene die de confrontatie met het slachtoffer heeft gezocht en na een woordenwisseling onmiddellijk agressief heeft gereageerd door het slachtoffer met gebalde vuist in het gezicht te slaan, hetgeen heeft plaatsgevonden vóórdat het slachtoffer tegen de auto van verdachtes broer schopte.
De rechtbank heeft acht geslagen op de inhoud van het psychologisch rapport betreffende verdachte d.d. 13 januari 2003, opgemaakt door P.M. van den Bergh, psycholoog te Den Haag, waarin wordt geconcludeerd dat bij verdachte geen sprake is van een gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van de geestvermogens. Het feit kan verdachte volledig worden toegerekend. Verdachte heeft moeite met zijn agressieregulatie. De psycholoog adviseert een deels voorwaardelijke gevangenisstraf aan verdachte op te leggen met als bijzondere voorwaarde een agressieregulatietraining waarbij verdachte onder reclasseringstoezicht wordt gesteld. Zonder behandeling wordt de kans op herhaling aanwezig geacht. De rechtbank neemt de conclusies en het advies van de psycholoog over en maakt die tot de hare.
De rechtbank heeft voorts acht geslagen op de inhoud van het voorlichtingsrapport betreffende verdachte d.d. 13 januari 2003, opgemaakt door E.H. Rahmouni, reclasseringswerker bij de Stichting Reclassering Nederland, Ressort Den Haag, Units Den Haag. In dit rapport wordt geconcludeerd dat het risico van recidive nog steeds aanwezig is, zolang verdachte niet leert met zijn agressie om te gaan. Geadviseerd wordt om aan verdachte een gedeeltelijk voorwaardelijke straf op te leggen met als bijzondere voorwaarde reclasseringsbegeleiding en in het kader daarvan een eventuele behandeling bij de Waag teneinde de kans op recidive te voorkomen c.q. te verkleinen.
Verdachte heeft ter zitting verklaard bereid te zijn om deel te nemen aan een agressieregulatietraining.
De rechtbank houdt bij de strafmaat rekening met het strafblad verdachte, waaruit blijkt dat hij eerder wegens mishandeling is veroordeeld.
Op grond van het voorgaande acht de rechtbank een gevangenisstraf van na te melden duur op zijn plaats, met dien verstande dat een deel daarvan voorwaardelijk zal worden opgelegd, waaraan als bijzondere voorwaarde wordt verbonden dat verdachte zich onder reclasseringstoezicht stelt en zich houdt aan de door de reclassering te stellen voorwaarden, ook indien dit inhoudt dat verdachte, ook indien dit inhoudt dat verdachte deelneemt aan een behandeling voor zijn agressieregulatieproblematiek, bijvoorbeeld bij De Waag.
Het voorwaardelijk deel van de gevangenisstraf dient mede verdachte ervan te weerhouden zich opnieuw aan een soortgelijk feit schuldig te maken. De rechtbank acht voorts een werkstraf van maximale wettelijke duur passend en geboden.
De toepasselijke wetsartikelen.
De artikelen:
- 14a, 14b, 14c, 14d, 22c, 22d, 47 en 302 van het Wetboek van Strafrecht.
verklaart in voege als overwogen wettig en overtuigend bewezen, dat verdachte het bij dagvaarding onder primair telastgelegde feit heeft begaan en dat het bewezene uitmaakt:
- medeplegen van zware mishandeling;
verklaart het bewezene en verdachte deswege strafbaar;
veroordeelt verdachte te dier zake tot:
- gevangenisstraf voor de duur van 10 MAANDEN;
bepaalt, dat een gedeelte van die straf, groot 5 MAANDEN, niet zal worden tenuitvoergelegd, zulks onder de algemene voorwaarde, dat de veroordeelde zich voor het einde van de hierbij op 2 jaar vastgestelde proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
en onder de bijzondere voorwaarde:
- dat de veroordeelde zich gedurende de proeftijd zal gedragen naar de voorschriften hem te geven door of namens de Stichting Reclassering Nederland, Ressort Den Haag, Units Den Haag, zolang die instelling zulks nodig acht, ook indien dat inhoudt een agressieregulatiebehandeling bij een instelling als De Waag;
geeft hierbij opdracht aan bovengenoemde reclasseringsinstelling krachtens het bepaalde bij artikel 14d, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht;
bepaalt, dat de tijd, door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht;
in verzekering gesteld op: 10 oktober 2002;
in voorlopige hechtenis gesteld op: 14 oktober 2002;
heft op het bevel tot voorlopige hechtenis met ingang van het tijdstip waarop de duur van de reeds ondergane voorlopige hechtenis gelijk wordt aan die van de onvoorwaardelijk opgelegde vrijheidsstraf;
veroordeelt verdachte te dier zake voorts tot:
- taakstraf, bestaande uit een werkstraf, zijnde het verrichten van onbetaalde arbeid, voor de tijd van 240 (tweehonderdveertig) UREN;
beveelt, voor het geval dat de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de tijd van 120 (honderdtwintig) DAGEN;
verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte bij dagvaarding meer of anders is telastgelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Dit vonnis is gewezen door
mrs Hensen, voorzitter,
Geeve en Van den Boom, rechters,
in tegenwoordigheid van mr Gest, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 4 februari 2003.