Rechtbank 's-Gravenhage
Nevenzittingsplaats Arnhem
Vreemdelingenkamer
Registratienummers: Awb 02/28305 en 02/62714
Datum uitspraak: 6 januari 2003
ingevolge artikel 8:70 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in samenhang met artikel 71 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) in de zaak van
A,
geboren op [...] 1970,
van Azerbeidzjaanse nationaliteit,
eiseres,
gemachtigde mr. M.A. Collet,
DE MINISTER VOOR VREEMDELINGENZAKEN EN INTEGRATIE
(voorheen: de Staatssecretaris van Justitie),
Immigratie- en Naturalisatiedienst,
verweerder,
gemachtigde mr. A. van Dijck.
Op 5 juli 2000 heeft eiseres toelating als vluchteling aangevraagd. Bij besluit van 16 november 2000, bekendgemaakt op 3 januari 2001, heeft verweerder de aanvraag niet ingewilligd en ambtshalve beslist aan eiseres geen vergunning tot verblijf op grond van klemmende redenen van humanitaire aard te verlenen.
Eiseres heeft daartegen op 30 januari 2001 bezwaar gemaakt.
Bij besluit van 28 maart 2002 heeft verweerder het bezwaar ongegrond verklaard. Op 5 april 2002 heeft eiseres beroep ingesteld tegen dit besluit. Dit beroep is geregistreerd onder nummer Awb 02/28305.
Op 16 mei 2002 heeft eiseres bezwaar gemaakt tegen het besluit van verweerder van 28 maart 2002, voor zover dat besluit ertoe strekt eiseres geen verblijfsvergunning voor bepaalde tijd regulier op grond van artikel 13, aanhef en onder c, van de Vw 2000 te verlenen.
Op 27 mei 2002 heeft verweerder eiseres bericht dat voornoemd bezwaar niet in behandeling wordt genomen.
Op 18 juni 2002 heeft eiseres beroep ingesteld bij de rechtbank tegen de weigering van verweerder om te beslissen op het bezwaar. Dit beroep is geregistreerd onder nummer Awb 02/62714.
Openbare behandeling van de beroepen heeft plaatsgevonden ter zitting van 20 november 2002. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen.
De beoordeling – algemeen
1. Ingevolge artikel 8:1, eerste lid, gelezen in samenhang met artikel 8:69 van de Awb, dient de rechtbank het bestreden besluit — de motivering waarop dit besluit berust daaronder begrepen — te toetsen aan de hand van de tegen dat besluit aangevoerde beroepsgronden.
Ten aanzien van het beroep met nummer Awb 02/28305
2. Aangezien de Vreemdelingenwet 2000 in werking is getreden voordat op het bezwaar was beslist, heeft verweerder (terecht) bezien of eiseres in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning asiel als bedoeld in artikel 28 van de Vw 2000.
3. Gezien de gronden van het beroep heeft de rechtsstrijd betrekking op de in artikel 29, eerste lid, aanhef en onder a, b en c, van de Vw 2000 genoemde inwilligingsgronden.
4. Eiseres heeft ter ondersteuning van haar aanvraag, kort samengevat, het volgende naar voren gebracht. De situatie in Azerbeidzjan voor mensen van Armeense afkomst, zoals eiseres, is slecht. De vader van eiseres is vanwege zijn afkomst gedood. Eiseres heeft nadien lange tijd ondergedoken gezeten bij een vriend van haar vader. Deze heeft haar mishandeld en twee keer seksueel misbruikt. Nadat eiseres was verkracht door twee Azeri’s is zij gevlucht, uit vrees te worden vermoord.
5. Verweerder heeft zich, kort samengevat, op het standpunt gesteld dat de door eiseres aangevoerde gebeurtenissen niet zijn te herleiden tot een daad van vervolging. Eiseres en haar familie zijn veeleer het slachtoffer geworden van etnische onlusten in het land van herkomst. Niet is gebleken dat de verkrachting door of namens de autoriteiten is gepleegd. Eiseres had de bescherming van de autoriteiten kunnen inroepen. Voorts heeft eiseres een vestigingsalternatief in Nagorny Karabach.
6. De rechtbank onderschrijft het standpunt van verweerder, dat niet is gebleken van een bijzondere negatieve belangstelling voor eiseres van de zijde van de autoriteiten of welke zijde dan ook. Niet is gebleken dat de gestelde gebeurtenissen een specifiek op eiseres gerichte actie zijn geweest. Hoe betreurenswaardig de dood van eiseres’ vader ook is, veeleer is aannemelijk dat eiseres en haar familie het slachtoffer zijn geworden van de etnische onlusten die zich op dat moment voordeden in Azerbeidzjan. Een beroep op de algemene situatie in het land van herkomst kan echter niet leiden tot vluchtelingschap. Dat de vriend van haar vader, bij wie eiseres woonde, haar heeft mishandeld en seksueel misbruikt, is als een commuun delict te beschouwen en niet als vervolging die is te herleiden tot één van de gronden van het Vluchtelingenverdrag.
7. Aangaande de verkrachting van eiseres door twee Azeri’s overweegt de rechtbank dat dit evenmin tot een geslaagd beroep op vluchtelingschap kan leiden. Hiertoe is redengevend dat niet aannemelijk is gemaakt dat de verkrachting in verband staat met de etnische afkomst van eiseres. Voorts is niet gebleken dat de verkrachting is gepleegd van overheidswege, door een politieke of militante groepering die de feitelijke macht uitoefent in (een deel van) het land van herkomst, of door een groepering waartegen de overheid niet in staat of niet willens is bescherming te bieden. Blijkens het ambtsbericht van de Minister van Buitenlandse Zaken van augustus 2001 is sinds 1994 geen sprake meer geweest van etnische zuiveringen of gerichte acties van de autoriteiten jegens personen van Armeense afkomst. Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat eiseres de bescherming van de autoriteiten had kunnen inroepen. Naar het oordeel van de rechtbank is niet gebleken dat eiseres deze bescherming niet zou kunnen krijgen. Dat zij zat opgesloten in het huis van de vriend van haar vader, is hiertoe onvoldoende. Eiseres heeft immers verklaard dat zij een vrouw had leren kennen met wie zij af en toe naar de markt ging. Voorts is er na de verkrachting een arts gekomen om eiseres te onderzoeken. Eiseres was derhalve niet volledig van de buitenwereld afgesloten. Bovendien valt uit voornoemd ambtsbericht niet af te leiden dat eiseres vanwege haar afkomst bij voorbaat kansloos zou zijn indien zij de bescherming van de autoriteiten zou inroepen.
8. In beroep heeft eiseres nog een aantal stukken overgelegd met betrekking tot het propiska-systeem en de discriminatie van Tsjetsjenen in de voormalige Sovjet-Unie. Dienaangaande wordt overwogen dat deze stukken onvoldoende zijn om afbreuk te doen aan hetgeen in voornoemd ambtsbericht is gesteld ten aanzien van het vestigingsalternatief in Nagorny Karabach voor personen van etnisch-Armeense afkomst. Niet is gebleken dat verweerder dit vestigingsalternatief niet aan eiseres heeft kunnen tegenwerpen.
9. Gezien het voorgaande heeft verweerder terecht geoordeeld dat eiseres geen vluchteling is.
10. Gelet op het voorgaande heeft verweerder evenmin grond voor verlening van een verblijfsvergunning op de voet van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder b, van de Vw 2000 aanwezig hoeven achten.
11. Aangaande de vermeende aanspraak van eiseres op een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd asiel op grond van het traumatabeleid overweegt de rechtbank als volgt.
12. Ingevolge hoofdstuk C1/4.4.2.2 van de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc 2000) is verkrachting een gebeurtenis die aanleiding kan geven tot verblijfsaanvaarding. Ingevolge hoofdstuk C1/4.4.2.3 van de Vc 2000 is daarbij tevens vereist dat de verkrachting is gepleegd van overheidswege, door een politieke of militante groepering die de feitelijke macht uitoefent in (een deel van) het land van herkomst, of door een groepering waartegen de overheid niet in staat of niet willens is bescherming te bieden. Zoals reeds is overwogen bij de beoordeling van het vluchtelingschap, is echter niet gebleken dat eiseres is verkracht door één van de hier genoemde groeperingen, zodat niet is voldaan aan de voorwaarden van het traumatabeleid.
13. Gelet hierop heeft verweerder terecht geoordeeld dat eiseres niet in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning asiel op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder c, van de Vw 2000.
14. Het beroep is derhalve ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Ten aanzien van het beroep met nummer Awb 02/62714
15. Eiseres heeft zich op het standpunt gesteld dat, in geval van afwijzing van een verblijfsvergunning asiel, toetsing aan het verbod van refoulement zoals neergelegd in artikel 33 van het Vluchtelingenverdrag dient plaats te vinden. Ter voorkoming van zeer schrijnende situaties kan verweerder ambtshalve een verblijfsvergunning regulier op grond van artikel 13, aanhef en onder c, van de Vw 2000 verlenen. Nu verweerder in het bestreden besluit van 28 maart 2002 niet ambtshalve tot verlening van bedoelde verblijfsvergunning is overgegaan, heeft eiseres daartegen bezwaar gemaakt. Aangezien verweerder bij brief van 27 mei 2002 heeft geweigerd dit bezwaar in behandeling te nemen, tekent eiseres thans beroep aan tegen deze weigering te beslissen op het bezwaar.
16. Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat het bezwaar, gericht tegen de fictieve weigering aan eiseres een verblijfsvergunning regulier op grond van artikel 13, aanhef en onder c, van de Vw 2000 te verlenen, niet in behandeling kan worden genomen. Hiertoe is redengevend dat ambtshalve slechts een verblijfsvergunning regulier kan worden verleend in het kader van het driejarenbeleid, het staatlozenbeleid of het beleid aangaande alleenstaande minderjarige vreemdelingen. Hiervan is in de onderhavige zaak niet gebleken.
17. Naar aanleiding van hetgeen de gemachtigde van eiseres opmerkt met betrekking tot het verbod van réfoulement enerzijds en de mogelijkheid van een verblijfsvergunning regulier op grond van artikel 13, aanhef en onder c, van de Vw 2000 anderzijds stelt de rechtbank voorop dat toetsing aan het réfoulementverbod steeds plaatsvindt in het kader van de beoordeling of iemand voor een verblijfsvergunning asiel op de a- of b-grond van artikel 29 van de Vw 2000 in aanmerking komt en dat schrijnende situaties aanleiding kunnen zijn tot verlening van een verblijfsvergunning asiel op de c-grond van artikel 29 van de Vw 2000, hetgeen nader is uitgewerkt in hoofdstuk C1/4.4 van de Vc 2000. De rechtbank stelt vast dat het besluit van 28 maart 2002 geen ambtshalve overweging bevat met betrekking tot een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd regulier. De rechtbank overweegt voorts dat de reguliere ambtshalve toetsing door verweerder is beperkt tot de drie, bij algemeen verbindend voorschrift, in artikel 3.6 van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb 2000) genoemde gevallen, te weten: als de vreemdeling buiten zijn schuld niet uit Nederland kan vertrekken, als na drie jaren niet onherroepelijk op de asielaanvraag is beslist en als het een alleenstaande minderjarige vreemdeling betreft. In de onderhavige zaak doet geen van deze drie gevallen zich voor.
18. Naar het oordeel van de rechtbank vindt het standpunt van eiseres, dat ook ambtshalve reguliere aspecten moeten worden getoetst buiten de in artikel 3.6 van het Vb 2000 genoemde gevallen, geen basis in de Vw 2000. De rechtbank is dan ook van oordeel dat het niet geven van de door eiseres bedoelde ambtshalve beoordeling over een reguliere verblijfsaanspraak niet kan worden aangemerkt als besluit, zodat daartegen geen rechtsmiddel kan worden aangewend.
19. Gelet op het voorgaande dient het beroep, geregistreerd onder nummer Awb 02/62714, niet-ontvankelijk te worden verklaard. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
verklaart het beroep, geregistreerd onder nummer Awb 02/28305, ongegrond;
verklaart het beroep, geregistreerd onder nummer Awb 02/62714, niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.C.E. Ackermans-Wijn en in het openbaar uitgesproken op 6 januari 2003 in tegenwoordigheid van mr. J.C.D. Crezée als griffier.
de griffier de rechter
w.g. Crezée w.g. Ackermans-Wijn
Voor eensluidend afschrift,
de griffier van de rechtbank 's-Gravenhage,
nevenzittingsplaats Arnhem,
Verzonden: 15 januari 2003
Rechtsmiddel:
Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.