ECLI:NL:RBSGR:2003:AF5182

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
4 maart 2003
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
09/925673-02
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • Hensen, voorzitter
  • Joele
  • Kuijer
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot moord en wapenbezit door verdachte na langdurige overlast

In deze zaak heeft de rechtbank 's-Gravenhage op 4 maart 2003 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte, die beschuldigd werd van poging tot moord en wapenbezit. De verdachte, geboren op de Nederlandse Antillen en thans gedetineerd, had op 12 augustus 2002 het slachtoffer, dat hem herhaaldelijk lastigviel, met een vuurwapen beschoten. De rechtbank concludeerde dat de verdachte weloverwogen had gehandeld, aangezien hij een doorgeladen vuurwapen had meegenomen naar beneden om het slachtoffer te confronteren. Na een korte woordenwisseling heeft hij meerdere schoten op het slachtoffer afgevuurd, waarbij het slachtoffer gewond raakte maar niet overleed. De rechtbank oordeelde dat er sprake was van voorbedachten rade, en verwierp het verweer van de verdachte dat hij handelde uit putatief noodweer. De rechtbank achtte het onaannemelijk dat het slachtoffer een bedreigende beweging had gemaakt, zoals de verdachte had gesteld. De rechtbank legde de verdachte een gevangenisstraf van zes jaar op, waarbij de tijd in voorlopige hechtenis in mindering werd gebracht. De rechtbank benadrukte de ernst van de feiten en de impact op de maatschappij, en verklaarde dat het wapen en de munitie onttrokken zouden worden aan het verkeer.

Uitspraak

RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE
SECTOR STRAFRECHT
MEERVOUDIGE KAMER
(VERKORT VONNIS)
parketnummer 09/925673-02
rolnummer 0003
's-Gravenhage, 4 maart 2003.
De rechtbank 's-Gravenhage, rechtdoende in strafzaken, heeft het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] (Nederlandse Antillen),
wonende te [adres],
thans gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting Haaglanden, PCS Jeugdhuis van Bewaring De Sprang, Unit 3, te 's-Gravenhage.
De terechtzitting.
Het onderzoek is gehouden ter terechtzitting van 18 februari 2003.
De verdachte, bijgestaan door zijn raadsman mr Sytema, is verschenen en gehoord.
De officier van justitie mr Meulmeester heeft gevorderd dat verdachte terzake van het hem bij dagvaarding onder 1 primair en 2 telastgelegde wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 7 jaar, met aftrek van de tijd in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht.
De officier van justitie heeft voorts gevorderd dat de blijkens de Lijst van inbeslaggenomen, niet teruggegeven voorwerpen - hierna te noemen Beslaglijst, waarvan een fotokopie, gemerkt C, aan dit vonnis is gehecht - inbeslaggenomen kogel zal worden onttrokken aan het verkeer.
De telastlegging.
Aan verdachte is telastgelegd - na wijziging van de telastlegging ter terechtzitting - hetgeen is vermeld in de ingevoegde fotokopie van de dagvaarding, gemerkt A, en van de vordering wijziging telastlegging, gemerkt A1.
De bewijsmiddelen.
P.M.
De bewezenverklaring.
Door de voormelde inhoud van vorenstaande bewijsmiddelen staan -elk daarvan, ook in zijn onderdelen, gebruikt voor het bewijs van datgene waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft- de daarin genoemde feiten en omstandigheden vast en is de rechtbank op grond daarvan tot de overtuiging gekomen en acht zij wettig bewezen, dat verdachte de bij dagvaarding onder 1 primair en 2 vermelde feiten heeft begaan, met dien verstande, dat de rechtbank bewezen acht -en als hier ingelast beschouwt, zulks met verbetering van eventueel in de telastlegging voorkomende type- en taalfouten, zoals weergegeven in de bewezenverklaring, door welke verbetering verdachte niet in de verdediging is geschaad- de inhoud van de telastlegging, zoals deze is vermeld in de fotokopie daarvan, gemerkt B.
Bewijsoverweging met betrekking tot de voorbedachten rade.
Uit het onderzoek ter terechtzitting leidt de rechtbank af dat verdachte op 12 augustus 2002 en ook daarvoor werd lastig gevallen door het latere slachtoffer. Het slachtoffer bevond zich daarbij beneden aan het flatgebouw waarin de woning van verdachte was gelegen. Daarop heeft verdachte in zijn flatwoning een reeds doorgeladen en schietklaar vuurwapen in zijn zak gestopt en is hij met de lift naar beneden gegaan om het slachtoffer te ontmoeten. Beneden aangekomen is verdachte naar het slachtoffer toegegaan en heeft hij na een korte woordenwisseling van korte afstand een groot aantal schoten op het slachtoffer afgevuurd. Verdachte heeft daarbij al schietende het vluchtende slachtoffer ook achtervolgd.
De rechtbank is van oordeel dat uit het voorgaande volgt dat verdachte weloverwogen heeft gehandeld ter uitvoering van het kennelijk door hem reeds in zijn woning genomen besluit om een einde te maken aan de overlast die het slachtoffer hem bezorgde. Verdachte heeft daarbij kennelijk tevens besloten dat hij zijn vuurwapen zou gebruiken, indien het slachtoffer niet onmiddellijk zou vertrekken. Dit laatste kan ook worden afgeleid uit het feit dat verdachte vrijwel direct nadat hij beneden bij het flatgebouw was gekomen, en direct nadat bleek dat het slachtoffer niet aanstonds van plan bleek de overlast te beëindigen, op het slachtoffer heeft geschoten.
Het schieten door verdachte op het slachtoffer was derhalve niet het gevolg van een ogenblikkelijke gemoedsopwelling, maar de uitvoering van een reeds geruime tijd daarvoor door verdachte weloverwogen genomen voorwaardelijk besluit. Op het moment dat bedoeld voorwaardelijk besluit werd genomen, bestond bovendien de aanmerkelijke kans dat de betreffende voorwaarde zou worden vervuld, welke aanmerkelijke kans verdachte ook kennelijk heeft aanvaard, dan wel door hem voor lief is genomen.
Gezien al deze feiten en omstandigheden is de rechtbank van oordeel dat er ten aanzien van het verdachte onder 1 telastgelegde feit sprake is van handelen met voorbedachten rade als in de wet bedoeld.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde en van de verdachte.
Het bewezenverklaarde is volgens de wet strafbaar, omdat het na te melden misdrijven oplevert.
Verdachte is deswege strafbaar, nu geen strafuitsluitingsgronden aannemelijk zijn geworden.
Beroep op putatief noodweer en psychische overmacht.
Door de raadsman is aangevoerd dat verdachte dient te worden ontslagen van rechtsvervolging omdat hij zou hebben gehandeld uit zogenaamd putatief noodweer. Verdachte zou naar aanleiding van een beweging van het slachtoffer hebben gemeend dat het slachtoffer een vuurwapen wilde pakken. Verdachte zou in reactie daarop zijn eigen vuurwapen hebben gepakt en hebben geschoten. De rechtbank verwerpt dit verweer om de navolgende redenen.
Allereerst stelt de rechtbank vast dat verdacht eerst ter terechtzitting met deze lezing van de aanleiding tot zijn vuurwapengebruik is gekomen. Verdachte heeft in zijn eerder politie-verhoren, noch ten tijde van zijn verhoor bij de rechter-commissaris melding gemaakt van een dergelijke dreigende beweging van het slachtoffer. De rechtbank acht onaannemelijk dat verdachte, indien een en ander zich zou hebben afgespeeld zoals door verdachte uiteindelijk ter terechtzitting is betoogd, daarvan niet eerder melding zou hebben gemaakt. Deze onaannemelijkheid wordt nog versterkt door het feit dat geen van de getuigen, het slachtoffer daaronder begrepen, melding maakt van een aan het vuurwapengebruik van verdachte voorafgaande bedreigende beweging door het slachtoffer. Aldus is naar het oordeel van de rechtbank niet aannemelijk geworden dat het slachtoffer de door verdachte gestelde mogelijke bedreigende beweging ook daadwerkelijk heeft gemaakt. Het daarop gebaseerde verweer mist derhalve feitelijke grondslag, en dient dan ook reeds op deze grond te worden verworpen.
Voorts is er door de raadsman betoogd dat verdachte zou hebben gehandeld uit psychische overmacht, aangezien verdachte een aantal maanden door het slachtoffer zou zijn gestalkt c.q. lastig gevallen. De rechtbank stelt in dit verband vast dat is gebleken dat verdachte sedert zijn komst naar Nederland in 2001 slechts 3 maal persoonlijk contact met het slachtoffer heeft gehad, waarvan eenmaal op de dag waarop verdachte op het slachtoffer heeft geschoten. Voorts blijkt uit het onderzoek ter terechtzitting dat het slachtoffer wel herhaaldelijk telefonisch contact met verdachte heeft opgenomen. De rechtbank acht aannemelijk dat dit verdachte overlast heeft bezorgd, maar de intensiteit van de telefonische contacten was naar het oordeel van de rechtbank niet zodanig dat dit de daaraan door de raadsman gegeven kwalificaties van stalking en telefoonterreur rechtvaardigt. De wijze waarop en de frequentie waarmee het slachtoffer verdachte benaderde leverden naar het oordeel van de rechtbank dan ook niet een zodanige geestelijke druk op verdachte op dat van verdachte redelijkerwijs niet meer gevergd zou kunnen worden dat hij daaraan weerstand zou bieden. Bovendien had verdachte in ieder geval weerstand kunnen en moeten bieden aan de drang om zich bij zijn optreden jegens het slachtoffer te bedienen van een naar zijn aard dodelijk wapen als een pistool. Het verweer op psychische overmacht wordt dan ook door de rechtbank verworpen.
Strafmotivering.
Na te melden straf is in overeenstemming met de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden, waaronder zij zijn begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals van een en ander tijdens het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Voorts wordt met betrekking tot de op te leggen onvoorwaardelijke gevangenisstraf het volgende overwogen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een poging tot moord. Verdachte heeft, toen hem ter kennis kwam dat het slachtoffer beneden bij zijn flat op hem stond te wachten, met een doorgeladen vuurwapen de confrontatie met het slachtoffer gezocht. Verdachte vermoedde dat het slachtoffer in het bezit van een vuurwapen was. Beneden aangekomen heeft verdachte na een korte woordenwisseling een zevental kogels op het slachtoffer afgevuurd. Het slachtoffer is ook daadwerkelijk door vier kogels gewond geraakt. Dat het slachtoffer ten gevolge daarvan niet is komen te overlijden, is een gelukkige omstandigheid, die echter geenszins aan verdachte te danken is. Naast de angst van het moment is niet uit te sluiten dat het slachtoffer van het gebeurde ook psychisch nadelige gevolgen ondervindt. Naar de ervaring leert, plegen slachtoffers van dergelijke feiten daaronder nog geruime tijd te lijden. Dergelijke feiten dragen bovendien bij aan het in de maatschappij bestaande gevoelen van angst en onveiligheid.
Aan dit alles is verdachte volledig voorbij gegaan, hetgeen de rechtbank hem ernstig aanrekent.
Voorts heeft verdachte een wapen en munitie voorhanden gehad en aldus bijgedragen aan gevoelens van onveiligheid welke ongecontroleerd wapenbezit teweegbrengt.
Dit zijn zeer ernstige feiten die een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van aanzienlijke duur rechtvaardigen.
De rechtbank heeft acht geslagen op het voorlichtingsrapport van de Reclassering d.d. 3 februari 2003 dat betreffende verdachte is opgemaakt.
Bij de bepaling van de duur van de straf houdt de rechtbank - naast de ernst van de feiten -rekening met de jeugdige leeftijd van verdachte en met de omstandigheid dat verdachte blijkens een op zijn naam staand uittreksel niet eerder voor strafbare feiten is veroordeeld.
Gelet op het vorenstaande acht de rechtbank na te melden straf passend en geboden.
Inbeslaggenomen voorwerpen.
De rechtbank zal het blijkens de Beslaglijst inbeslaggenomen voorwerp genummerd 1 onttrekken aan het verkeer, zijnde dit voorwerp voor onttrekking aan het verkeer vatbaar, aangezien met behulp van dit voorwerp het onder 1 primair bewezenverklaarde feit is begaan.
De toepasselijke wetsartikelen.
De artikelen:
- 36b, 36c, 45, 57 en 289 van het Wetboek van Strafrecht;
- 26, 55 Wet Wapens en Munitie.
Beslissing.
De rechtbank,
verklaart in voege als overwogen wettig en overtuigend bewezen, dat verdachte de bij
- gewijzigde - dagvaarding onder 1 primair en 2 telastgelegde feiten heeft begaan en dat het bewezene uitmaakt:
feit 1 primair:
Poging tot moord;
feit 2:
Handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet Wapens en Munitie en het feit begaan met een wapen van categorie II of III
en
Handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet Wapens en Munitie en het feit begaan met munitie van categorie III;
verklaart het bewezene en verdachte deswege strafbaar;
veroordeelt verdachte te dier zake tot:
gevangenisstraf voor de duur van 6 jaar;
bepaalt, dat de tijd, door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht;
in verzekering gesteld op : 13 augustus 2002,
in voorlopige hechtenis gesteld op : 16 augustus 2002;
verklaart onttrokken aan het verkeer het blijkens de aan dit vonnis gehechte Beslaglijst inbeslaggenomen voorwerp, genummerd 1, te weten 1.00 STK kogel, kl: messing;
verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte bij dagvaarding meer of anders is telastgelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Dit vonnis is gewezen door
mrs Hensen, voorzitter,
Joele en Kuijer, rechters,
in tegenwoordigheid van mr Van der Kleijn, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 4 maart 2003.
parketnummer 09/925673-02