ECLI:NL:RBSGR:2003:AF5327

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
7 januari 2003
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
AWB 02/95502, 02/95520
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • W.J. van Bennekom
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toepassing van vrijheidsontnemende maatregel in asielprocedure met belangenafweging voor gezin met jonge kinderen

In deze zaak heeft de Rechtbank 's-Gravenhage op 7 januari 2003 uitspraak gedaan in een bodemprocedure betreffende de vrijheidsontnemende maatregel die was opgelegd aan een gezin van Rwandese nationaliteit. De eisers, bestaande uit A, B en hun minderjarige kinderen C en D, waren op 22 december 2002 op de luchthaven Schiphol de toegang tot Nederland geweigerd. De rechtbank heeft vastgesteld dat de vrijheidsontnemende maatregel op grond van artikel 6 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) was toegepast, maar dat verweerder, de Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie, niet op de juiste wijze de belangen van eisers had afgewogen ten opzichte van de belangen van de staat. De rechtbank benadrukte dat er drie toetsmomenten zijn voor de voortduring van de vrijheidsontnemende maatregel, en dat bij het derde toetsmoment onvoldoende rekening was gehouden met de specifieke omstandigheden van het gezin, waaronder de trauma's van eiseres door de genocide in Rwanda en de jonge leeftijd van de kinderen.

De rechtbank oordeelde dat de vrijheidsontnemende maatregel in dit geval niet gerechtvaardigd was, en verklaarde het beroep van eisers gegrond. De rechtbank beval de onmiddellijke opheffing van de vrijheidsontnemende maatregelen en kende eisers een schadevergoeding toe van € 630,-- voor de onterecht ondergane vrijheidsontneming. Daarnaast werden de proceskosten van eisers, ter hoogte van € 322,--, vergoed door de Staat der Nederlanden. De uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldige belangenafweging in asielprocedures, vooral wanneer kwetsbare groepen zoals gezinnen met jonge kinderen betrokken zijn.

Uitspraak

Rechtbank te 's-Gravenhage
zittinghoudende te Amsterdam
enkelvoudige kamer vreemdelingenzaken
Uitspraak
op grond van artikel 8:70 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)
jo artikel 94 en 106 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000)
reg. nr.: AWB 02/95502 VRONTN en AWB 02/95520 VRONTN
IND-nr.: 0212.22.4004
inzake: A, geboren op [...] 1971,
B, geboren op [...] 1974, alsmede de minderjarige kinderen:
C, geboren op [...] 1996 en
D, geboren op [...] 2001
allen van (gestelde) Rwandese nationaliteit, verblijvende in het Grenshospitium Tafelbergweg te Amsterdam, eisers,
gemachtigde: mr. A. Hol, advocaat te Haarlem,
tegen: de Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie, verweerder,
gemachtigde: mr. M.P. Bouma, ambtenaar bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst van het Ministerie van Justitie.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
Op 22 december 2002 is eisers op grond van artikel 3 van de Vw 2000 op de luchthaven Schiphol de toegang tot Nederland geweigerd. Ten aanzien van eisers is op dezelfde datum de vrijheidsontnemende maatregel op grond van artikel 6, eerste en tweede lid, van de Vw 2000 toegepast.
Verweerder heeft de rechtbank hiervan op 24 december 2002 in kennis gesteld. Krachtens artikel 94, eerste lid, van de Vw 2000 worden de vreemdelingen daarmee geacht beroep te hebben ingesteld tegen het besluit tot oplegging van de vrijheidsontnemende maatregel.
Op 23 december 2002 hebben eisers een aanvraag ingediend tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel. Bij besluiten van 25 december 2002 heeft verweerder de aanvragen afgewezen. De ten aanzien van eisers toegepaste vrijheidsontnemende maatregel is in de besluiten gehandhaafd.
De beroepen zijn gevoegd behandeld ter openbare zitting van 31 december 2002. Eisers zijn aldaar in persoon verschenen, bijgestaan door hun gemachtigde. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door zijn voornoemde gemachtigde. Ter zitting was tevens aanwezig de heer A. Tamir, als tolk in de Franse taal.
Ter zitting heeft gemachtigde van eisers namens eisers opheffing van de maatregel gevorderd alsmede toekenning van schadevergoeding en veroordeling van verweerder in de proceskosten.
II. OVERWEGINGEN
Eisers hebben het volgende -zakelijk weergegeven- aangevoerd.
Gelet op het feit dat eiseres tijdens de genocide in Rwanda tijdens een vorm van detentie verschrikkelijke dingen heeft meegemaakt, in samenhang met het feit dat het hier een gezin met twee zeer jonge kinderen betreft, had verweerder moeten overgaan tot oplegging van een minder zware maatregel, zoals een meldingsplicht of verplicht verblijf elders.
Verweerder heeft het volgende -zakelijk weergegeven- aangevoerd.
De asielaanvraag van eisers is middels de AC-procedure afgedaan. De ervaringen van eiseres zijn voor verweerder geen aanleiding geweest om tot verlening van een verblijfsvergunning over te gaan. Verweerder acht het verblijf van eiseres in het Grenshospitium menselijkerwijs verantwoord. Verweerder heeft zich voorts bij de oplegging van de maatregel wel rekenschap gegeven van het feit dat het een gezin met jonge kinderen betreft. Daarom heeft verweerder eisers zo kort mogelijk in het AC laten verblijven. Gesteld noch gebleken is dat de kinderen van hun verblijf in het Grenshospitium hinder ondervinden. Verweerder gaat er voorts van uit dat na afhandeling van de asielprocedure eisers snel verwijderd kunnen worden middels een claim. Derhalve zal het verblijf in het Grenshospitium niet onredelijk lang duren. Verweerder heeft tenslotte een groot grensbewakingsbelang.
Eisers hebben ter zitting desgevraagd te kennen gegeven een voortgezet verblijf in het Grenshospitium weliswaar moeilijk te vinden, maar zich ook te realiseren dat een eventuele opheffing van de maatregel en een invrijheidsstelling in de namiddag van oudejaarsdag voor hen niet zonder praktische problemen is.
De rechtbank overweegt het volgende.
De rechtbank stelt vast dat verweerder, zoals neergelegd in hoofdstuk A5/2.2.3.1 van de Vreemdelingencirculaire 2000, gedurende de toepassing van de vrijheidsbenemende maatregel op grond van artikel 6 van de Vw 2000 in samenhang met de AC Schiphol-procedure een drietal toetsmomenten kent, waarbij de toepassing en voortduring van deze vrijheidsbenemende maatregel dient te worden beoordeeld. Allereerst gebeurt dit op het moment waarop de vreemdeling bij de grensdoorlaatpost komt en te kennen geeft dat hij een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel wil indienen. Vervolgens wordt na het eerste gehoor of het nader gehoor een beslissing genomen omtrent de plaatsing in een AC of een OC, waarna tenslotte bij de beslissing op de asielaanvraag wordt bezien of de vrijheidsbenemende maatregel voortgezet moet worden.
De rechtbank is niet gebleken dat verweerder, bij een van bovengenoemde toetsmomenten, maar met name bij het laatste toetsmoment, anders dan standaardmatig de belangen van eisers ten opzichte van de belangen van verweerder heeft getoetst. Dit klemt te meer daar het hier een gezin met zeer jonge kinderen betreft alsmede een vrouw van wie, gelet op het feit dat verweerder de geloofwaardigheid van het relaas van eiseres niet heeft betwist, niet op voorhand onaannemelijk is dat zij als getraumatiseerd moet worden aangemerkt. Voorts ontbreekt omtrent Rwanda een recent ambtsbericht op grond waarvan verweerder nadere conclusies had kunnen trekken. In dit verband wijst de rechtbank op de uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Almelo van 4 oktober 2002 (AWB 02/39932 OVERIO, verschenen in Jub, 22, 621). De rechtbank is dan ook van oordeel dat verweerder ten laatste op het derde toetsmoment door middel van een op deze zaak toegespitste belangenafweging had moeten motiveren waarom in het geval van eisers geen minder zware maatregel kon worden getroffen en op grond waarvan de artikel 6 van de Vw 2000-maatregel diende te worden voortgezet.
Naar het oordeel van de rechtbank is de toepassing van de vrijheidsontnemende maatregel met ingang van 26 december 2002 bij afweging van alle daarbij betrokken belangen, het grensbewakingsbelang hier uitdrukkelijk onder begrepen, gelet op het voorgaande, in redelijkheid niet gerechtvaardigd te achten. Derhalve wordt het beroep gegrond verklaard en beveelt de rechtbank de onmiddellijke opheffing van de vrijheidsontnemende maatregelen.
De rechtbank ziet in het vorenstaande aanleiding eisers ten laste van de Staat der Nederlanden een vergoeding als bedoeld in artikel 106 van de Vw 2000 toe te kennen en wel tot een bedrag van € 70,-- per dag dat eisers in het AC ten onrechte aan de vrijheidsontnemende maatregel onderworpen zijn geweest en € 45,-- per dag dat eisers in het Grenshospitium ten onrechte aan de vrijheidsontnemende maatregel onderworpen zijn geweest, derhalve in totaal € 630,--.
Gelet op het voorgaande is er aanleiding om verweerder als in het ongelijk gestelde partij te veroordelen in de kosten die eisers in verband met de behandeling van de beroepen bij de rechtbank redelijkerwijs hebben moeten maken. Deze kosten zijn op de voet van het bepaalde in het Besluit proceskosten bestuursrecht vastgesteld op € 322,-- als kosten van verleende rechtsbijstand (1 punt voor het verschijnen ter zitting; waarde per punt € 322,--, wegingsfactor 1).
III. BESLISSING
De rechtbank
- verklaart de beroepen gegrond;
- beveelt dat de vrijheidsontnemende maatregelen ingaande 2 januari 2003 worden opgeheven;
- veroordeelt de Staat der Nederlanden tot vergoeding van de schade, groot € 630,--
(zegge: zeshonderd en dertig euro), te betalen door de griffier van de rechtbank aan
eisers;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eisers tot een bedrag groot € 322,-- (zegge: driehonderd en tweeëntwintig euro), te betalen door de Staat der Nederlanden aan de griffier van deze rechtbank.
Deze uitspraak is gedaan door mr. W.J. van Bennekom, voorzitter, en door deze in het openbaar uitgesproken op 7 januari 2003, in tegenwoordigheid van ir. M.V.C. Dam-Jansen, griffier.
Afschrift verzonden op: 8 januari 2003
Conc.: MD
Coll:
Bp: -
D: B
Tegen deze uitspraak staat hoger beroep open op de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (adres: Raad van State, Afdeling bestuursrechtspraak, Hoger beroep vreemdelingenzaken, Postbus 16113, 2500 BC 's-Gravenhage). Ingevolge artikel 69, derde lid, van de Vw 2000 bedraagt de termijn voor het instellen van hoger beroep één week. Naast de vereisten waaraan het beroepschrift moet voldoen op grond van artikel 6:5 van de Awb (zoals het overleggen van een afschrift van deze uitspraak) dient het beroepschrift ingevolge artikel 85, eerste lid, van de Vw 2000 een of meer grieven te bevatten. Artikel 6:6 van de Awb (herstel verzuim) is niet van toepassing.