RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE
SECTOR STRAFRECHT
MEERVOUDIGE KAMER
(VERKORT VONNIS)
parketnummer 09/017135-02
rolnummer 0002
's-Gravenhage, 7 maart 2003
De rechtbank 's-Gravenhage, rechtdoende in strafzaken, heeft het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats],
wonende te [adres],
thans gedetineerd in P.I. Haaglanden, PCS, JHvB De Sprang, Unit 3.
Het onderzoek is gehouden ter terechtzitting van 21 februari 2003.
De verdachte, bijgestaan door zijn raadsman mr. Denz, is verschenen en gehoord.
Er hebben zich drie benadeelde partijen gevoegd, te weten Coöperatieve Rabobank Den Haag U.A., gevestigd te Den Haag, Coöperatieve Rabobank Leidschendam-Voorburg U.A., gevestigd te Leidschendam en Coöperatieve Rabobank Leiden-Oegstgeest U.A., gevestigd te Leiden.
De benadeelde partijen worden ter terechtzitting vertegenwoordigd door dhr. W. Buijtenhuijs, werkzaam bij Rabobank Nederland, die desgevraagd verklaart daartoe door de benadeelde partij schriftelijk te zijn gevolmachtigd.
De officier van justitie mr Horstman heeft gevorderd dat verdachte terzake van het hem bij dagvaarding onder het eerste cumulatief/alternatief primair onder 1, 6 en 9 telastgelegde wordt vrijgesproken en dat verdachte terzake van het hem bij dagvaarding onder het eerste cumulatief/alternatief primair onder 2, 3, 4, 5 en 8 telastgelegde wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden, met aftrek van de tijd in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, waarvan 8 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar.
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot toewijzing van de vordering van de benadeelde partijen, met aftrek van de zaken waarvoor vrijspraak gevorderd is.
Aan verdachte is telastgelegd hetgeen is vermeld in de ingevoegde fotokopie van de dagvaarding, gemerkt A.
De rechtbank acht op grond van het onderzoek ter terechtzitting niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen verdachte bij dagvaarding onder het eerste cumulatief/alternatief primair onder 1, 6 en 9 is telastgelegd, zodat hij daarvan dient te worden vrijgesproken.
Door de voormelde inhoud van vorenstaande bewijsmiddelen -elk daarvan, ook in zijn onderdelen, gebruikt voor het bewijs van datgene waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft- staan de daarin genoemde feiten en omstandigheden vast en is de rechtbank op grond daarvan tot de overtuiging gekomen en acht zij wettig bewezen, dat verdachte de bij dagvaarding onder het eerste cumulatief/alternatief primair onder 2, 3, 4, 5, 7 en 8 vermelde feiten heeft begaan, met dien verstande, dat de rechtbank bewezen acht -en als hier ingelast beschouwt, zulks met verbetering van eventueel in de telastlegging voorkomende type- en taalfouten, zoals weergegeven in de bewezenverklaring, door welke verbetering verdachte niet in de verdediging is geschaad- de inhoud van de telastlegging, zoals deze is vermeld in de fotokopie daarvan, gemerkt B.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde en van de verdachte.
Het bewezenverklaarde is volgens de wet strafbaar, omdat het na te melden misdrijf oplevert.
Verdachte is deswege strafbaar, nu geen strafuitsluitingsgronden aannemelijk zijn geworden.
Na te melden straf is in overeenstemming met de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden, waaronder zij zijn begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals van een en ander tijdens het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Voorts wordt met betrekking tot de op te leggen deels onvoorwaardelijke gevangenisstraf het volgende overwogen. Verdachte heeft samen met anderen grote hoeveelheden geld gestolen uit verschillende geldautomaten van de Rabobank. Verdachte had bij deze diefstallen de taak om op de uitkijk te staan en middels een openstaande telefoonverbinding zijn mededaders te waarschuwen in geval van onraad. Hij heeft in aanzienlijke mate geprofiteerd van de feiten.
Verdachte heeft zich bij zijn handelen in geen enkel opzicht bekommerd om de financiële schade die hij anderen toebracht, maar zich uitsluitend laten leiden door zijn begeerte naar eenvoudig te verkrijgen eigen gewin. De rechtbank rekent dit verdachte ernstig aan.
De rechtbank neemt in het voordeel van verdachte in aanmerking dat verdachte, blijkens een hem betreffend uittreksel uit het algemeen documentatieregister, niet eerder terzake van enig strafbaar feit is veroordeeld.
Gelet op het omtrent verdachte opgemaakte voorlichtingsrapport en het adviesrapport en gelet op het verhandelde ter terechtzitting acht de rechtbank verplicht reclasseringscontact niet zinvol, nu blijkt dat verdachte daar zelf de noodzaak niet van inziet. Wel zal de rechtbank als stok achter de deur een deel van de gevangenisstraf voorwaardelijk opleggen.
Op grond van het vorenstaande acht de rechtbank na te noemen gevangenisstraf passend en geboden.
De vordering van de benadeelde partijen.
Coöperatieve Rabobank Den Haag U.A., gevestigd te 's-Gravenhage, Kerklaan 2, in dezen vertegenwoordigd door W. Buijtenhuijs, heeft zich als benadeelde partij gevoegd terzake van de vordering tot vergoeding van de schade ten gevolge van de onder het eerste cumulatief/alternatief primair tenlastegelegde feiten, voor zover deze betrekking hebben op de filialen in Den Haag. Het totaalbedrag van de vordering is € 329.290,-.
Bewezen verklaard zijn de feiten onder 2, 3, 4 en 7, resulterend in een schadebedrag, groot
€ 289.375,-. De rechtbank zal de benadeelde partij niet ontvankelijk verklaren ten aanzien van het meer gevorderde, te weten € 39.915,-.
Zoals door de officier van justitie ter terechtzitting is bevestigd, heeft een medeverdachte afstand gedaan van een geldbedrag, groot € 13.220,-. Een derde deel van dit bedrag, groot
€ 4.406,67 zal op grond van het vonnis van deze rechtbank d.d. 3 februari 2003 in de zaak tegen deze medeverdachte door het Openbaar Ministerie blijkens mededeling van de officier van justitie ter terechtzitting aan ieder van de benadeelde partijen worden overgemaakt. Nu niet vast staat dat dit bedrag reeds aan de benadeelde partij is overgemaakt, zal de rechtbank de vordering ter hoogte van dit bedrag niet afwijzen, maar de benadeelde partij niet ontvankelijk verklaren in dat deel van de vordering.
Voorts heeft een medeverdachte afstand gedaan van een deel van het onder hem inbeslaggenomen geld, te weten tot een bedrag van € 283.400,00. Een derde deel van dit bedrag, groot € 94.466,67, zal op grond van het vonnis van deze rechtbank d.d. 3 februari 2003 in de zaak tegen deze medeverdachte door het Openbaar Ministerie blijkens mededeling van de officier van justitie ter terechtzitting aan ieder van de benadeelde partijen worden overgemaakt. Nu niet vast staat dat dit bedrag reeds aan de benadeelde partij is overgemaakt, zal de rechtbank de vordering ter hoogte van dit bedrag niet afwijzen, maar de benadeelde partij voorts niet ontvankelijk verklaren in dat deel van de vordering.
Uit het vorenstaande volgt dat de benadeelde partij niet ontvankelijk verklaard dient te worden tot een bedrag van € 138.788,34 (€ 39.915,- + € 4.406,67 + € 94.466,67). Het restant van de vordering is toewijsbaar tot een bedrag van € 190.501,66 (€ 329.290,- - € 138.788,34), nu dat deel van de vordering door de bij het Voegingsformulier gevoegde bescheiden voldoende is gestaafd, eenvoudig van aard is en rechtstreeks - naar uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken - zijn grondslag vindt in de aan verdachte tenlastegelegde en bewezenverklaarde feiten.
Coöperatieve Rabobank Leiden-Oegstgeest U.A., gevestigd te Leiden, Stationsweg 39, 2312 AT, in dezen vertegenwoordigd door W. Buijtenhuijs, heeft zich als benadeelde partij gevoegd terzake van de vordering tot schadevergoeding, betrekking hebbend op ten gevolge van de onder het eerste cumulatief/alternatief primair tenlastegelegde feiten, voor zover deze betrekking hebben op de filialen in Leiden. Het totaalbedrag van de vordering is € 380.000,=.
Bewezen verklaard is het feit onder 8, resulterend in een schadebedrag, groot € 227.510,-. De rechtbank zal de benadeelde partij niet ontvankelijk verklaren ten aanzien van het meer gevorderde, te weten € 152.490,-.
Zoals door de officier van justitie ter terechtzitting is bevestigd, heeft een medeverdachte afstand gedaan van een geldbedrag, groot € 13.220,-. Een derde deel van dit bedrag, groot
€ 4.406,67 zal op grond van het vonnis van deze rechtbank d.d. 3 februari 2003 in de zaak tegen deze medeverdachte door het Openbaar Ministerie blijkens mededeling van de officier van justitie ter terechtzitting aan ieder van de benadeelde partijen worden overgemaakt. Nu niet vast staat dat dit bedrag reeds aan de benadeelde partij is overgemaakt, zal de rechtbank de vordering ter hoogte van dit bedrag niet afwijzen, maar de benadeelde partij niet ontvankelijk verklaren in dat deel van de vordering.
Voorts heeft een medeverdachte afstand gedaan van een deel van het onder hem inbeslaggenomen geld, te weten tot een bedrag van € 283.400,00. Een derde deel van dit bedrag, groot € 94.466,67, zal op grond van het vonnis van deze rechtbank d.d. 3 februari 2003 in de zaak tegen deze medeverdachte door het Openbaar Ministerie blijkens mededeling van de officier van justitie ter terechtzitting aan ieder van de benadeelde partijen worden overgemaakt. Nu niet vast staat dat dit bedrag reeds aan de benadeelde partij is overgemaakt, zal de rechtbank de vordering ter hoogte van dit bedrag niet afwijzen, maar de benadeelde partij voorts niet ontvankelijk verklaren in dat deel van de vordering.
Uit het vorenstaande volgt dat de benadeelde partij niet ontvankelijk verklaard dient te worden tot een bedrag van € 251.363,34 (€ 152.490,- + € 4.406,67 + € 94.466,67). Het restant van de vordering is toewijsbaar tot een bedrag van € 128.636,66 (€ 380.000,- - € 251.363,34), nu dat deel van de vordering door de bij het Voegingsformulier gevoegde bescheiden voldoende is gestaafd, eenvoudig van aard is en rechtstreeks - naar uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken - zijn grondslag vindt in de aan verdachte tenlastegelegde en bewezenverklaarde feiten.
Coöperatieve Rabobank Leidschendam-Voorburg U.A., gevestigd te Leidschendam, Liguster 20, 2262 AC, in dezen vertegenwoordigd door W. Buijtenhuijs, heeft zich als benadeelde partij gevoegd terzake van de vordering tot schadevergoeding, met betrekking tot ten gevolge van de onder het eerste cumulatief/alternatief primair tenlastegelegde feiten, voor zover deze betrekking hebben op het filiaal in Leidschendam. Het totaalbedrag van de vordering is € 215.460,-.
Bewezen verklaard is het feit onder 5, resulterend in een schadebedrag, groot € 165.130,-. De rechtbank zal de benadeelde partij niet ontvankelijk verklaren ten aanzien van het meer gevorderde, te weten € 50.330,-.
Zoals door de officier van justitie ter terechtzitting is bevestigd, heeft een medeverdachte afstand gedaan van een geldbedrag, groot € 13.220,-. Een derde deel van dit bedrag, groot
€ 4.406,67 zal op grond van het vonnis van deze rechtbank d.d. 3 februari 2003 in de zaak tegen deze medeverdachte door het Openbaar Ministerie blijkens mededeling van de officier van justitie ter terechtzitting aan ieder van de benadeelde partijen worden overgemaakt. Nu niet vast staat dat dit bedrag reeds aan de benadeelde partij is overgemaakt, zal de rechtbank de vordering ter hoogte van dit bedrag niet afwijzen, maar de benadeelde partij niet ontvankelijk verklaren in dat deel van de vordering.
Voorts heeft een medeverdachte afstand gedaan van een deel van het onder hem inbeslaggenomen geld, te weten tot een bedrag van € 283.400,00. Een derde deel van dit bedrag, groot € 94.466,67, zal op grond van het vonnis van deze rechtbank d.d. 3 februari 2003 in de zaak tegen deze medeverdachte door het Openbaar Ministerie blijkens mededeling van de officier van justitie ter terechtzitting aan ieder van de benadeelde partijen worden overgemaakt. Nu niet vast staat dat dit bedrag reeds aan de benadeelde partij is overgemaakt, zal de rechtbank de vordering ter hoogte van dit bedrag niet afwijzen, maar de benadeelde partij voorts niet ontvankelijk verklaren in dat deel van de vordering.
Uit het vorenstaande volgt dat de benadeelde partij niet ontvankelijk verklaard dient te worden tot een bedrag van € 149.203,34 (€ 50.330,- + € 4.406,67 + € 94.466,67). Het restant van de vordering is toewijsbaar tot een bedrag van € 66.256,66 (€ 215.460,- - € 149.203,34), nu dat deel van de vordering door de bij het Voegingsformulier gevoegde bescheiden voldoende is gestaafd, eenvoudig van aard is en rechtstreeks - naar uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken - zijn grondslag vindt in de aan verdachte tenlastegelegde en bewezenverklaarde feiten.
De toepasselijke wetsartikelen.
De artikelen:
- 14a, 14b, 14c, 47, 57, 310 en 311 van het Wetboek van Strafrecht;
verklaart niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het hem bij dagvaarding onder het eerste cumulatief/alternatief primair onder 1, 6 en 9 telastgelegde heeft begaan en spreekt hem daarvan vrij;
verklaart in voege als overwogen wettig en overtuigend bewezen, dat verdachte de bij dagvaarding onder het eerste cumulatief/alternatief primair onder 2, 3, 4, 5, 7 en 8 telastgelegde feiten heeft begaan en dat het bewezene uitmaakt:
- medeplegen van diefstal door twee of meer verenigde personen waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van valse sleutels, meermalen gepleegd;
verklaart het bewezene en verdachte deswege strafbaar;
veroordeelt verdachte te dier zake tot:
gevangenisstraf voor de duur van 21 maanden;
bepaalt, dat een gedeelte van die straf, groot 7 maanden, niet zal worden tenuitvoergelegd, zulks onder de algemene voorwaarde, dat de veroordeelde zich voor het einde van de hierbij op 2 jaar vastgestelde proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
bepaalt, dat de tijd, door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht;
in verzekering gesteld op : 20-11-2002;
in voorlopige hechtenis gesteld op : 22-11-2002;
wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partijen gedeeltelijk toe en veroordeelt verdachte voorts:
om tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan :
- Coöperatieve Rabobank Den Haag U.A., gevestigd te Den Haag, Kerklaan 2, een bedrag van € 190.501,66;
- Coöperatieve Rabobank Leiden-Oegstgeest U.A., gevestigd te Leiden, Stationsweg 39, 2312 AT, een bedrag van € 128.636,66;
- Coöperatieve Rabobank Leidschendam-Voorburg U.A., gevestigd te Leidschendam, Liguster 20, 2262 AC, een bedrag van € 66.256,66;
met veroordeling tevens in de proceskosten door de benadeelde partijen gemaakt, tot deze uitspraak begroot op nihil, en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
met de bepaling dat de verdachte bij gehele of gedeeltelijke betaling door zijn mededader(s) aan de benadeelde partijen, zal zijn bevrijd tot de hoogte van de betaalde bedragen;
bepaalt dat de benadeelde partijen Coöperatieve Rabobank Den Haag U.A., Coöperatieve Rabobank Leiden-Oegstgeest U.A. en Coöperatieve Rabobank Leidschendam-Voorburg U.A. voor het overige niet ontvankelijk zijn in hun vorderingen tot schadevergoeding, en dat deze hun vorderingen bij de burgerlijke rechter kunnen aanbrengen;
verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte bij dagvaarding meer of anders is telastgelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Dit vonnis is gewezen door
mrs Donker, voorzitter,
Schirmeister en De Goede, rechters,
in tegenwoordigheid van mr Talsma, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 7 maart 2003.
Mr. Schirmeister is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
parketnummer 09/017135-02