ECLI:NL:RBSGR:2003:AF5507

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
6 maart 2003
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
09-753232-02
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • J. Timmermans
  • A. de Graaf
  • M. Jalink
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vonnis inzake medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet

Op 6 maart 2003 heeft de Rechtbank 's-Gravenhage een vonnis gewezen in de strafzaak tegen de verdachte, die beschuldigd werd van het medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet. De verdachte was op 10 september 2002 in verzekering gesteld en op 13 september 2002 in voorlopige hechtenis genomen, welke hechtenis op 12 december 2002 werd geschorst. De zaak werd behandeld in een meervoudige kamer van de rechtbank, waarbij de verdachte werd bijgestaan door zijn raadsman, mr. H.S. van Keeken. De officier van justitie, mr. Vos, eiste een gevangenisstraf van 12 maanden, waarvan 9 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar, en een werkstraf van 240 uren, subsidiair 120 dagen hechtenis.

Tijdens de zitting op 20 februari 2003 werd de verdachte gehoord en zijn verdediging gepresenteerd. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte gedurende een periode van ongeveer zeven maanden betrokken was bij de verkoop en aflevering van cocaïne, samen met anderen. De rechtbank oordeelde dat het bewezenverklaarde feit strafbaar was en dat er geen strafuitsluitingsgronden van toepassing waren. De rechtbank heeft de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het gepleegd is, en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte in overweging genomen.

De rechtbank heeft op basis van de bewijsmiddelen geoordeeld dat de verdachte schuldig was aan het hem ten laste gelegde feit. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 360 dagen, waarvan 266 dagen niet tenuitvoergelegd worden onder de voorwaarde dat de verdachte zich gedurende de proeftijd van 2 jaar niet schuldig maakt aan een strafbaar feit. Daarnaast is de verdachte veroordeeld tot een taakstraf van 120 uren, met vervangende hechtenis van 60 dagen indien de taakstraf niet naar behoren wordt verricht. De rechtbank heeft ook het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis opgeheven en de verdachte vrijgesproken van andere ten laste gelegde feiten die niet bewezen zijn verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE
SECTOR STRAFRECHT
MEERVOUDIGE KAMER
(VERKORT VONNIS)
parketnummer 09-753232-02
rolnummer 0009
's-Gravenhage, 6 maart 2003
De rechtbank 's-Gravenhage, rechtdoende in strafzaken, heeft het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] (Marokko),
wonende te [adres].
De terechtzitting.
Het onderzoek is gehouden ter terechtzitting van 20 februari 2003.
De verdachte, bijgestaan door zijn raadsman mr H.S. van Keeken, is verschenen en gehoord.
De officier van justitie mr Vos heeft gevorderd dat verdachte terzake van het hem bij dagvaarding telastgelegde wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 12 maanden, met aftrek van de tijd in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, waarvan 9 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar en een werkstraf van 240 uren subsidiair 120 dagen hechtenis.
De telastlegging.
Aan verdachte is telastgelegd hetgeen is vermeld in de ingevoegde fotokopie van de dagvaarding, gemerkt A.
De bewijsmiddelen.
P.M.
De bewezenverklaring.
Door de voormelde inhoud van vorenstaande bewijsmiddelen staan de daarin genoemde feiten en omstandigheden vast en is de rechtbank op grond daarvan tot de overtuiging gekomen en acht zij wettig bewezen, dat verdachte het bij dagvaarding vermelde feit heeft begaan, met dien verstande, dat de rechtbank bewezen acht -en als hier ingelast beschouwt, zulks met verbetering van eventueel in de telastlegging voorkomende type- en taalfouten, zoals weergegeven in de bewezenverklaring, door welke verbetering verdachte niet in de verdediging is geschaad- de inhoud van de telastlegging, zoals deze is vermeld in de fotokopie daarvan, gemerkt B.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde en van de verdachte.
Het bewezenverklaarde is volgens de wet strafbaar, omdat het na te melden misdrijf oplevert.
Verdachte is deswege strafbaar, nu geen strafuitsluitingsgronden aannemelijk zijn geworden.
Strafmotivering.
Na te melden straffen zijn in overeenstemming met de ernst van het gepleegde feit, de omstandigheden, waaronder het is begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals van een en ander tijdens het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Voorts wordt met betrekking tot de op te leggen straffen het volgende overwogen. Verdachte heeft deel uitgemaakt van een groep mensen die gedurende een periode van een aantal jaren handelde in drugs. Verdachte zelf heeft gedurende een periode van ongeveer zeven maanden meermalen met anderen cocaïne verkocht en afgeleverd. Hard drugs brengen schade toe aan de volksgezondheid. Zij werken ook andere strafbare feiten in de hand die leiden tot grote financiële schade en een gevoel van onveiligheid in de maatschappij.
De rechtbank heeft acht geslagen op een voorlichtingsrapport van de Reclassering Nederland, ressort Den Haag d.d. 5 december 2002 betreffende verdachte.
Verdachte is, blijkens een hem betreffend uitgebreid uittreksel uit het algemeen documentatieregister, reeds eerder voor een strafbaar feit veroordeeld, zij het niet voor Opiumwet delicten.
De toepasselijke wetsartikelen.
De artikelen:
- 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 47 en 57 van het Wetboek van Strafrecht;
- 2 en 10 van de Opiumwet, en de daarbij behorende lijst I.
Beslissing.
De rechtbank,
verklaart in voege als overwogen wettig en overtuigend bewezen, dat verdachte het bij dagvaarding telastgelegde feit heeft begaan en dat het bewezene uitmaakt:
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2, eerste lid, onder B van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd;
verklaart het bewezene en verdachte deswege strafbaar;
veroordeelt verdachte te dier zake tot:
gevangenisstraf voor de duur van 360 dagen;
bepaalt, dat een gedeelte van die straf, groot 266 dagen niet zal worden tenuitvoergelegd, zulks onder de algemene voorwaarde, dat de veroordeelde zich voor het einde van de hierbij op 2 jaar vastgestelde proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
bepaalt, dat de tijd, door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht;
in verzekering gesteld op :10 september 2002,
in voorlopige hechtenis gesteld op :13 september 2002,
welke voorlopige hechtenis werd geschorst met ingang van :12 december 2002,
heft op het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis;
veroordeelt verdachte te dier zake voorts tot:
een taakstraf, bestaande uit een werkstraf, zijnde het verrichten van onbetaalde arbeid, voor de tijd van 120 (ÉÉNHONDERD EN TWINTIG) UREN;
beveelt, voor het geval dat de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de tijd van 60 (ZESTIG) DAGEN;
verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte bij dagvaarding meer of anders is telastgelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Dit vonnis is gewezen door
mrs Timmermans, voorzitter,
De Graaf en Jalink, rechters,
in tegenwoordigheid van Van Dijk, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 6 maart 2003.
parketnummer 09/753232-02