ECLI:NL:RBSGR:2003:AF5516

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
10 maart 2003
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
09/004041-02
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • J. Timmermans
  • Nijman
  • Van der Veen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Deelneming aan een criminele organisatie en opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet

Op 10 maart 2003 heeft de Rechtbank 's-Gravenhage uitspraak gedaan in de strafzaak tegen de verdachte, die beschuldigd werd van deelname aan een criminele organisatie en opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet. De verdachte, geboren op [geboortedatum] en wonende te [adres], was op het moment van de uitspraak gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting Midden Holland. De officier van justitie, mr. J.S. de Vries, had gevorderd dat de verdachte veroordeeld zou worden tot een gevangenisstraf van vijf jaren, met aftrek van de tijd in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht. De rechtbank oordeelde dat de verdachte in de periode van 1 december 2001 tot en met 14 juli 2002 deel uitmaakte van een criminele organisatie die zich bezighield met de invoer van cocaïne vanuit Venezuela. De verdachte had zijn functie op de luchthaven Schiphol misbruikt om grote hoeveelheden cocaïne door de douane te smokkelen.

De rechtbank rekende het de verdachte zwaar aan dat hij handelde uit financieel gewin, zonder oog te hebben voor de maatschappelijke problemen die de cocaïnehandel met zich meebrengt. De rechtbank benadrukte dat cocaïne schadelijk is voor de volksgezondheid en dat de handel erin streng bestraft dient te worden. De rechtbank besloot tot een gevangenisstraf van vijf jaren, waarbij de tijd die de verdachte in voorlopige hechtenis had doorgebracht in mindering zou worden gebracht. Daarnaast werd de teruggave van inbeslaggenomen goederen aan de verdachte gelast, zoals bankpassen en creditcards.

De rechtbank verwierp de verweren van de verdediging, die stelde dat de verdachte geen deel uitmaakte van een criminele organisatie en dat het bewijs onrechtmatig was verkregen. De rechtbank oordeelde dat er voldoende bewijs was voor de deelname van de verdachte aan de criminele organisatie en dat het politieonderzoek rechtmatig was. De rechtbank achtte de bewezenverklaring van de feiten en de strafmaat in overeenstemming met de ernst van de gepleegde feiten en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte.

Uitspraak

RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE
SECTOR STRAFRECHT
MEERVOUDIGE KAMER
(VERKORT VONNIS)
parketnummer 09/004041-02
rolnummer 0003
's-Gravenhage, 10 maart 2003
De rechtbank 's-Gravenhage, rechtdoende in strafzaken, heeft het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats],
wonende te [adres],
thans gedetineerd in Penitentiaire Inrichting Midden Holland,
Huis van Bewaring Haarlem te Haarlem.
De terechtzitting.
Het onderzoek is gehouden ter terechtzitting van 24 februari 2003.
De verdachte, bijgestaan door zijn raadsman mr. P.H. Doedens, is verschenen en gehoord.
De officier van justitie mr. J.S. de Vries heeft gevorderd dat verdachte terzake van hem bij nader omschreven dagvaarding onder 1 en 2 telastgelegde wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 5 jaren, met aftrek van de tijd in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht.
De officier van justitie heeft voorts gevorderd dat het blijkens de Lijst van inbeslaggenomen, niet teruggegeven voorwerpen - hierna te noemen Beslaglijst, waarvan een fotokopie, gemerkt C, aan dit vonnis is gehecht - onder verdachte inbeslaggenomen goederen genummerd 9, 10, 11, 13a, 13b, 13c, 13d, 13e en 13f zullen worden teruggegeven aan de verdachte.
De telastlegging.
Aan verdachte is telastgelegd - na nadere omschrijving van de telastlegging ter terechtzitting - hetgeen is vermeld in de ingevoegde fotokopie van de dagvaarding, gemerkt A, en van de vordering nadere omschrijving van de telastlegging, gemerkt A1.
Bewijsoverwegingen.
Bewijsoverwegingen
Ter terechtzitting heeft de raadsman van verdachte aangevoerd dat op basis van zeer summiere startinformatie zijn cliënt [verdachte] als verdachte in het onderhavige onderzoek is aangemerkt. De verdediging acht dit onrechtmatig en is van mening dat dit consequenties dient te hebben voor het verdere verloop van verdachtes strafzaak.
De rechtbank begrijpt vorenvermeld verweer aldus dat de verdediging betoogt dat op grond van het vorenstaande de rechtbank tot uitsluiting van bewijs dient te komen. De rechtbank verwerpt dit verweer. Zij overweegt daartoe het volgende. Naar aanleiding van een telefonische waarschuwing van verbalisant J.B. Theunissen aan [betrokkene] over een mogelijke liquidatiepoging, heeft de politie zicht gekregen op een crimineel netwerk, dat zich bezighield met het transport van en de handel in verdovende middelen. De rechtbank heeft geen aanknopingspunten op grond waarvan een dergelijke telefonische waarschuwing jegens wie dan ook onrechtmatig zou zijn. Dat vervolgens hierdoor [betro[betrokkene] als verdachte in beeld komt en dat dit de aanleiding vormt voor een politieonderzoek jegens die [betrokkene] kan dan ook evenmin als onrechtmatig worden beschouwd. Op basis van dit rechtmatige politieonderzoek zijn vervolgens [verdachte] en zijn broer als medeverdachten in beeld gekomen. Van onrechtmatig verkregen bewijs jegens [verdachte] is de rechtbank daarom niet gebleken. Zij ziet daarom geen aanleiding tot uitsluiting van enig bewijs over te gaan.
Voorts heeft de verdediging aangevoerd dat verdachte geen deel heeft uitgemaakt van een criminele organisatie, aangezien hij geen zicht had op de samenstelling en de structuur hiervan en hij zich niet duurzaam en gestructureerd heeft beziggehouden met de invoer van cocaïne.
De rechtbank verwerpt ook dit verweer. Uit de verklaringen van verdachte en zijn broer, alsmede de inhoud van de zaaksdossiers, blijkt dat verdachte en zijn broer gedurende lange tijd en regelmatig via de luchthaven Schiphol grote hoeveelheden cocaïne Nederland hebben ingevoerd, waarbij stelselmatig met anderen werd samengewerkt. Dit gebeurde in een gestructureerd samenwerkingsverband, dat gericht was op de invoer van die cocaïne, waarbij het voor alle betrokkenen duidelijk was wie wanneer welke opdracht moest uitvoeren. Binnen dit samenwerkingsverband vervulden de gebroeders [verdachte en zijn broer] vanwege hun aanstelling als bagagemedewerker op de luchthaven Schiphol een cruciale rol. Dat er daarnaast nog andere samenwerkingsverbanden bestonden, gericht op de aanvoer van de cocaïne en de afzet ervan, en dat verdachte en zijn broer hiervan geen weet hadden, doet naar het oordeel van de rechtbank niet ter zake, aangezien dit ook niet aan verdachte is telastgelegd.
De bewijsmiddelen.
P.M.
De bewezenverklaring.
Door de voormelde inhoud van vorenstaande bewijsmiddelen -elk daarvan, ook in zijn onderdelen, gebruikt voor het bewijs van datgene waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft- staan de daarin genoemde feiten en omstandigheden vast en is de rechtbank op grond daarvan tot de overtuiging gekomen en acht zij wettig bewezen, dat verdachte de bij nader omschreven dagvaarding onder 1 en 2 vermelde feiten heeft begaan, met dien verstande, dat de rechtbank bewezen acht -en als hier ingelast beschouwt, zulks met verbetering van eventueel in de telastlegging voorkomende type- en taalfouten, zoals weergegeven in de bewezenverklaring, door welke verbetering verdachte niet in de verdediging is geschaad- de inhoud van de telastlegging, zoals deze is vermeld in de fotokopie daarvan, gemerkt B.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde en van de verdachte.
Het bewezenverklaarde is volgens de wet strafbaar, omdat het na te melden misdrijven oplevert.
Verdachte is deswege strafbaar, nu geen strafuitsluitingsgronden aannemelijk zijn geworden.
Strafmotivering.
Na te melden straf is in overeenstemming met de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden, waaronder zij zijn begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals van een en ander tijdens het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Voorts wordt met betrekking tot de op te leggen onvoorwaardelijke gevangenisstraf het volgende overwogen.
Verdachte heeft in de periode van 1 december 2001 tot en met 14 juli 2002 deel uitgemaakt van een criminele organisatie die zich toelegde op de invoer van cocaïne vanuit Venezuela. Voorts is verdachte op na te melden wijze betrokken geweest bij de invoer van ten minste 6 transporten van grote hoeveelheden cocaïne naar Nederland.
Verdachte, werkzaam op de luchthaven Schiphol, heeft koffers en rugzakken met cocaïne vanuit vliegtuigen langs de douane van Schiphol gesluisd, waarna de verdovende middelen door anderen van de organisatie van verdachte werden overgenomen.
Door een dergelijke handelwijze heeft verdachte zijn positie binnen Schiphol op ernstige wijze misbruikt. Door toedoen van onder andere verdachte zijn grote hoeveelheden verdovende middelen gedurende een lange periode op Nederlandse markt terechtgekomen.
De rechtbank rekent het verdachte zwaar aan dat hij handelde uit puur financieel gewin en volstrekt geen oog heeft gehad voor de maatschappelijke problemen die de handel van cocaïne met zich brengt. Cocaïne is een stof, waarvan het gebruik niet alleen schadelijk is voor de volksgezondheid, maar ook direct en indirect oorzaak is van vele vormen van criminaliteit. Handelingen die tot doel hebben de stof op de markt te brengen dienen daarom streng te worden bestraft.
De rechtbank heeft acht geslagen op het voorlichtingsrapport van de stichting Reclassering Nederland van J. Hoekstra d.d. 4 februari 2003. In het rapport geeft de reclasseringswerker aan dat verdachte na een dienstverband van elf jaar bij de KLM is ontslagen. Na dit ontslag heeft verdachte, uit boosheid en frustratie, ingestemd met het smokkelen van drugs door de douane van Schiphol. Het ontslag heeft bij verdachte, naar inzicht van de reclasseringswerker, alle zekerheden in het maatschappelijk leven ontnomen. De indruk die de gevolgen van het justitiële ingrijpen voor verdachte wellicht zullen hebben, zal volgens de reclasseringswerker een positieve invloed hebben op het recidivegevaar.
Voorts heeft de rechtbank acht geslagen op een op naam van verdachte staand uittreksel van het algemeen documentatieregister d.d. 1 augustus 2002, waaruit blijkt dat verdachte niet eerder is veroordeeld.
Gelet op de periode van de invoer en de hoeveelheid van de verdovende middelen acht de rechtbank de door de officier van justitie gevorderde onvoorwaardelijke gevangenisstraf passend en geboden.
Inbeslaggenomen voorwerpen.
De rechtbank zal de teruggave aan verdachte gelasten van de blijkens de Beslaglijst inbeslaggenomen voorwerpen genummerd 9, 10, 11, 13a, 13b, 13c, 13d, 13e en 13f te weten:
1 doos met drie mappen en een plastic bak met besch.; 2 klappers met rek. ovz. onv [verdachte en partner]; 1 bankpas van de Postbank [nummer] onv [verdachte en partner]; 1 bankpas van de Postbank onv [verdachte en partner]; 1 bankpas van de Postbank [nummer]; 1 creditcard van de Postbank [nummer] onv [verdachte]; 1 creditcard van de Postbank [nummer] onv [verdachte]; 1 creditcard van Diners Club [nummer].
De toepasselijke wetsartikelen.
De artikelen:
- 33, 33a, 36b, 36c, 47, 57 en 140 van het Wetboek van Strafrecht;
- 2 en 10 van de Opiumwet, en de daarbij behorende Lijst I.
Beslissing.
De rechtbank,
verklaart in voege als overwogen wettig en overtuigend bewezen, dat verdachte de bij nader omschreven dagvaarding onder 1 en 2 telastgelegde feiten heeft begaan en dat het bewezene uitmaakt:
ten aanzien van feit 1:
DEELNEMING AAN EEN ORGANISATIE DIE TOT OOGMERK HEEFT HET PLEGEN VAN MISDRIJVEN;
ten aanzien van feit 2:
MEDEPLEGEN VAN OPZETTELIJK HANDELEN IN STRIJD MET EEN IN ARTIKEL 2, EERSTE LID, ONDER A VAN DE OPIUMWET GEGEVEN VERBOD, MEERMALEN GEPLEEGD;
verklaart het bewezene en verdachte deswege strafbaar;
veroordeelt verdachte te dier zake tot:
gevangenisstraf voor de duur van 5 jaren;
bepaalt, dat de tijd, door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht;
in verzekering gesteld op : 16 juli 2002,
in voorlopige hechtenis gesteld op: 18 juli 2002,
gelast de teruggave aan verdachte van de blijkens de aan dit vonnis gehechte Beslaglijst inbeslaggenomen voorwerpen, genummerd 9, 10, 11, 13a, 13b, 13c, 13d, 13e en 13f, te weten:
1 doos met drie mappen en een plastic bak met besch.; 2 klappers met rek. ovz. onv [verdachte en partner]; 1 bankpas van de Postbank [nummer] onv [verdachte en partner]; 1 bankpas van de Postbank onv [verdachte en partner]; 1 bankpas van de Postbank [nummer]; 1 creditcard van de Postbank [nummer] onv [verdachte]; 1 creditcard van de Postbank [nummer] onv [verdachte]; 1 creditcard van Diners Club [nummer].
verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte bij dagvaarding meer of anders is telastgelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Dit vonnis is gewezen door
mrs Timmermans, voorzitter,
Nijman en Van der Veen, rechters,
in tegenwoordigheid van mr Blommesteyn, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 10 maart 2003.
parketnummer 09/004041-02