RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE
SECTOR STRAFRECHT
MEERVOUDIGE KAMER
(VERKORT VONNIS)
parketnummer 09-757374-02
rolnummer 0002
's-Gravenhage, 26 februari 2003
De rechtbank 's-Gravenhage, rechtdoende in strafzaken, heeft het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] (Nederlands Indië),
wonende te [adres].
Het onderzoek is gehouden ter terechtzitting van 12 februari 2003.
De verdachte, bijgestaan door zijn raadsman mr M. de Boorder, is verschenen en gehoord.
De officier van justitie mr Koorn heeft gevorderd dat verdachte terzake van het hem bij dagvaarding onder 1 primair en 2 telastgelegde wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 12 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar.
Aan verdachte is telastgelegd hetgeen is vermeld in de ingevoegde fotokopie van de dagvaarding, gemerkt A.
Door de voormelde inhoud van vorenstaande bewijsmiddelen -elk daarvan, ook in zijn onderdelen, gebruikt voor het bewijs van datgene waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft- staan de daarin genoemde feiten en omstandigheden vast en is de rechtbank op grond daarvan tot de overtuiging gekomen en acht zij wettig bewezen, dat verdachte de bij dagvaarding onder 1 primair en 2 vermelde feiten heeft begaan, met dien verstande, dat de rechtbank bewezen acht -en als hier ingelast beschouwt, zulks met verbetering van eventueel in de telastlegging voorkomende type- en taalfouten, zoals weergegeven in de bewezenverklaring, door welke verbetering verdachte niet in de verdediging is geschaad- de inhoud van de telastlegging, zoals deze is vermeld in de fotokopie daarvan, gemerkt B.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde en van de verdachte.
Het bewezenverklaarde is volgens de wet strafbaar, omdat het na te melden misdrijven oplevert.
Verdachte is deswege strafbaar, nu geen strafuitsluitingsgronden aannemelijk zijn geworden.
Na te melden straffen zijn in overeenstemming met de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden, waaronder zij zijn begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals van een en ander tijdens het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Voorts wordt met betrekking tot de op te leggen onvoorwaardelijke gevangenisstraf het volgende overwogen.
Verdachte heeft zich, samen met zijn mededader, schuldig gemaakt aan strafbare exploitatie van prostitutie. Verdachte had, als exploitant van een privé-huis, zich ervan dienen te vergewissen dat de vrouwen die hij in zijn bedrijf tewerk stelde meerderjarig waren. Verdachte en zijn mededader hebben deze controle echter achterwege gelaten.
Voorts heeft verdachte zichzelf en zijn mededader bevoordeeld door vrouwen voor zich te laten werken als prostituees, terwijl hij wist dat deze vrouwen niet over een legale verblijfsstatus beschikten. Verdachte maakte hierdoor misbruik van de omstandigheden waarin deze vrouwen verkeerden. Het gegeven dat verdachte welbewust de andere kant opkeek als papieren werden gecontroleerd en niet doorvroeg bij twijfel leidt ertoe dat in die zin voorwaardelijk opzet bij verdachte kan worden aangenomen. Daarbij komt dat verdachte ter zitting heeft toegegeven dat hij ook wel wist dat hij illegale prostituees in zijn club had werken.
Verdachte en zijn mededader waren dan wel niet degenen die deze situatie hebben veroorzaakt, zij hebben hier echter opzettelijk gebruik van gemaakt door deze vrouwen de gelegenheid te bieden zich te prostitueren.
De rechtbank rekent het verdachte aan dat hij, hoewel hij niet degene was die de vrouwen in deze situatie had gebracht, willens en wetens misbruik heeft gemaakt van de afhankelijke positie waarin de vrouwen verkeerden en daar financieel profijt van heeft gehad. Weliswaar behandelde verdachte deze vrouwen niet anders dan de vrouwen die legaal in de club werkten, maar de illegale vrouwen verkeerden in een dusdanige situatie dat zij niet de mogelijkheid hadden een vrije keuze te maken; zij verkeerden derhalve niet in een situatie gelijk aan de omstandigheden waarin een mondige prostituee in Nederland pleegt te verkeren.
Door op deze wijze te handelen heeft verdachte een wezenlijke bijdrage geleverd aan het instandhouden van tewerkstelling van illegale - soms minderjarige - vrouwen in de prostitutie en de met deze vorm van criminaliteit gepaard gaande illegale activiteiten zoals uitbuiting van mensen, valsheid in geschrifte, belastingontduiking en illegale immigratie.
De rechtbank heeft in het voordeel van verdachte in aanmerking genomen dat uit de verklaringen van de vrouwen is gebleken dat zij door verdachte op een behoorlijke wijze werden bejegend en dat geen sprake is geweest van grove uitbuiting.
Op grond van al het hiervoor overwogene is de rechtbank - mede gelet op het feit dat verdachte niet eerder met justitie in aanraking is gekomen - van oordeel dat een gevangenisstraf weliswaar passend is, doch dat deze straf vooralsnog niet ten uitvoer dient te worden gelegd opdat verdachte er in de toekomst van wordt weerhouden een soortgelijk feit te begaan.
Voorts zal de rechtbank een geldboete opleggen.
De toepasselijke wetsartikelen.
De artikelen 14a, 14b, 14c, 23, 24, 24c, 47, 57 en 250a van het Wetboek van Strafrecht.
verklaart in voege als overwogen wettig en overtuigend bewezen, dat verdachte de bij dagvaarding onder 1 primair en 2 telastgelegde feiten heeft begaan en dat het bewezene uitmaakt:
ten aanzien van feit 1 primair:
Ten aanzien van een ander enige handeling ondernemen waarvan hij weet dat die ander zich daardoor beschikbaar stelt tot het verrichten van seksuele handelingen met een derde tegen betaling, terwijl die ander minderjarig is, gepleegd door twee of meer verenigde personen, meermalen gepleegd;
ten aanzien van feit 2:
Door misbruik van uit feitelijke verhoudingen voortvloeiend overwicht een ander bewegen hen uit de opbrengst van haar seksuele handelingen met een derde te bevoordelen, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen;
verklaart het bewezene en verdachte deswege strafbaar;
veroordeelt verdachte te dier zake tot:
gevangenisstraf voor de duur van 6 maanden;
bepaalt, dat die straf niet zal worden tenuitvoergelegd, zulks onder de algemene voorwaarde, dat de veroordeelde zich voor het einde van de hierbij op 2 jaar vastgestelde proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
veroordeelt verdachte voorts tot:
betaling van een geldboete van EUR 3.500,=;
bepaalt dat de boete bij gebreke van betaling en verhaal zal worden vervangen door hechtenis voor de tijd van 70 dagen;
verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte bij dagvaarding meer of anders is telastgelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Dit vonnis is gewezen door
mrs Kalk, voorzitter,
Derijks en Van Wezel, rechters,
in tegenwoordigheid van mr Japenga, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 26 februari 2003.
parketnummer 09/757374-02