RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE
SECTOR STRAFRECHT
MEERVOUDIGE KAMER
(VERKORT VONNIS)
parketnummer 09/757396-03
rolnummer 0002
's-Gravenhage, 21 maart 2003
De rechtbank 's-Gravenhage, rechtdoende in strafzaken, heeft het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats],
wonende te [adres],
thans gedetineerd in PCS Jeugdhuis van Bewaring De Sprang, Unit 3 te 's-Gravenhage.
Het onderzoek is gehouden ter terechtzitting van 5 juli 2002, 1 oktober 2002, 13 december 2002 en 7 maart 2003
De verdachte, bijgestaan door zijn raadsman mr. A.B.G.T. von Bóné, is verschenen en gehoord.
Er heeft zich een benadeelde partij gevoegd.
De officier van justitie mr Hemstede heeft gevorderd dat verdachte terzake van het hem bij dagvaarding onder primair telastgelegde wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 7 jaar, met aftrek van de tijd in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht.
De officier van justitie heeft voorts gevorderd dat het blijkens de Lijst van inbeslaggenomen, niet teruggegeven voorwerpen - hierna te noemen Beslaglijst, waarvan een fotokopie, gemerkt C, aan dit vonnis is gehecht - onder verdachte inbeslaggenomen voorwerpen genummerd 1, 2a, 2b, 2c, 2d, 2e, 2f, 2g, 2h, 2i en 2j zullen worden teruggegeven aan verdachte.
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot toewijzing van de vordering van de benadeelde partij tot een bedrag van € 4545,33,= en tot niet-ontvankelijk verklaring van de benadeelde partij voor het overige.
Tenslotte heeft de officier van justitie gevorderd dat de rechtbank aan verdachte de verplichting zal opleggen tot betaling aan de staat van een bedrag groot € 4545,33,= subsidiair 100 dagen hechtenis ten behoeve van de benadeelde partij [benadeelde partij].
Aan verdachte is telastgelegd hetgeen is vermeld in de ingevoegde fotokopie van de dagvaarding, gemerkt A.
Namens verdachte heeft de raadsman betoogd dat er geen sprake is van medeplegen van moord op [slachtoffer] door verdachte [verdachte] en dat hij dient te worden vrijgesproken van het hem telastgelegde. De raadsman heeft daartoe aangevoerd, verkort en zakelijk weergegeven, dat uit het dossier niet blijkt van enige uitvoeringshandeling door verdachte met betrekking tot het delict.
De rechtbank verwerpt dit verweer en overweegt daartoe op grond van de hierna te noemen bewijsmiddelen als volgt.
Verdachte heeft op 27 oktober 2001 met zijn auto zijn medeverdachte [medeverdachte] op diens verzoek opgehaald om naar het latere slachtoffer [slachtoffer] te rijden. Verdachte was er van op de hoogte dat dit betrekking had op een drugsschuld van [medeverdachte] aan [slachtoffer].
De vriendin van verdachte, [vriendin van verdachte], heeft bij de politie verklaard dat verdachte die middag door [medeverdachte] was gebeld omdat deze problemen had met het slachtoffer. Aan zijn vriendin vertelde verdachte dat hij dacht dat hij [medeverdachte] hierbij moest helpen en dat er 'hoogstens een paar klappen zouden vallen.' Verdachte was bekend met het feit dat [medeverdachte] een vuurwapen had. Zo verklaart hij bij de politie dat hij bij [medeverdachte] thuis meerdere keren een vuurwapen heeft gezien en dat hij wist dat [medeverdachte] graag met wapens speelt. [vriendin van verdachte] verklaart dat '[medeverdachte] een echte wapengek is' en dat hij meerdere keren aan haar en verdachte een wapen had laten zien. Verdachte wist voorts dat [medeverdachte] onder invloed was van verdovende middelen en medicatie. Hij heeft verklaard dat hij bang was voor [medeverdachte] en heeft hem in dit verband "een doorgesnoven figuur met een wapen" genoemd. Ook heeft hij verklaard : "[medeverdachte] was echt een psychopaat".
Met al deze wetenschap dient als vaststaand aangenomen te worden dat verdachte bij het verlenen van zijn medewerking aan zijn medeverdachte [medeverdachte] bij een directe confrontatie met het slachtoffer welbewust de aanmerkelijke kans heeft genomen dat deze confrontatie op agressie uit zou lopen. Daarmee is nog niet gegeven dat er bij verdachte (voorwaardelijk) opzet was op het doden van [slachtoffer]. De rechtbank neemt aan dat verdachte er tevoren geen rekening mee heeft gehouden dat zijn medeverdachte, korte tijd nadat deze het slachtoffer vóór zich op de passagiersstoel had laten plaats nemen, en nadat verdachte weer was gaan rijden, door de rugleuning van deze stoel vier kogels in de rug van het slachtoffer zou schieten.
Vanaf dat moment echter heeft verdachte niet alleen zich niet gedistantieerd van het geweld van zijn medeverdachte jegens het slachtoffer, maar heeft hij zich daarbij aktief aangesloten, in het volle besef dat dat geweld gericht was op de dood van het slachtoffer, van wie hij wist dat deze op dat moment nog in leven was.
Zo blijkt uit de verklaringen van [getuige] dat verdachte, op verzoek van [medeverdachte], een stuk snoer onder uit zijn dashboard heeft los getrokken en dit snoer aan [medeverdachte] heeft gegeven. Vervolgens heeft [medeverdachte] het stuk snoer om de nek van het slachtoffer gedaan en geprobeerd hem te wurgen. Blijkens zijn eigen verklaring wist verdachte dat [medeverdachte] de jongen ging wurgen op het moment dat hij om een stuk snoer vroeg.
Voorts blijkt uit zijn eigen verklaring dat verdachte getuige was van de smeekbede van het slachtoffer, erop neerkomend hem te laten leven voor zijn zoontje en het honend antwoord van zijn medeverdachte daarop. Verdachte heeft verklaard dat hij het slachtoffer nog geruime tijd nadat [medeverdachte] de verwurging met het door verdachte aangereikte snoer had ingezet, deze een rochelend geluid heeft horen maken.
Al die tijd -volgens de reconstructie die de politie met verdachte van de door hem gereden route heeft gemaakt, meer dan een uur- is verdachte op aanwijzing van [medeverdachte] doorgereden, daarmee het slachtoffer iedere kans ontnemend dat zijn leven door hulpverlening mogelijk nog gered had kunnen worden.
Op grond van het handelen van verdachte onder de hiervoor genoemde omstandigheden komt de rechtbank tot het oordeel dat de samenwerking tussen [medeverdachte] en verdachte, gericht op de dood van het slachtoffer, zo nauw en volledig is geweest dat zij het slachtoffer tesamen en in vereniging van het leven hebben beroofd.
Dat Dr. R. Visser, arts en patholoog van het Nederlands Forensisch Instituut in zijn rapport van 7 november 2001 concludeert dat het intreden van de dood van het slachtoffer verklaard kan worden door de schotletsels en het, eveneens in het rapport geconstateerde, letsel aan de hals van het slachtoffer niet als mogelijke (mede-) doodsoorzaak noemt -zonder zulks overigens uit te sluiten- doet aan dat oordeel niet af.
Evenmin doet daaraan af dat, naar verdachte meerdere malen heeft aangevoerd, hij na het schieten door [medeverdachte] zo bang en in paniek was, dat hij met de auto is blijven rijden. De rechtbank is niet gebleken van een zodanige gemoedstoestand van verdachte dat iedere wilsvrijheid van de verdachte na het schieten zou ontbreken. De door verdachte gevolgde gedragslijn nadat er door [medeverdachte] is geschoten bevat daarvoor geen aanwijzing. Zelfs nadat [medeverdachte] verdachte bij zijn huis heeft afgezet en verdachte tijd heeft gehad om van de schrik en paniek te bekomen heeft hij zich niet gedistantieerd van de handelingen van [medeverdachte]. Later die nacht is hij met [medeverdachte] op pad gegaan om de sporen van het misdrijf uit te wissen. Verdachte is voorts samen met [medeverdachte] naar de woning van het slachtoffer gereden om zich, naar eigen zeggen, een alibi te verschaffen en om cocaïne mee te nemen. Tenslotte heeft [vriendin van verdachte] de volgende ochtend, op verzoek van verdachte, aangifte bij de politie gedaan van diefstal van de auto van verdachte.
Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen, acht de rechtbank tevens het bewijs geleverd dat verdachte bij het medeplegen van het doden van het slachtoffer met voorbedachten rade heeft gehandeld. Uit de wijze waarop verdachte tevoren zich bewust was van de mogelijkheid dat zijn hulp aan zijn medeverdachte zou kunnen leiden tot geweld jegens het slachtoffer en zich vervolgens aktief heeft aangesloten bij het daadwerkelijke en, naar verdachte besefte, op de dood gerichte geweld, blijkt dat hij tijd had zich te beraden op het besluit daartoe, zodat hij de gelegenheid heeft gehad over de betekenis van zijn voorgenomen handelen na te denken en zich daarvan rekenschap te geven.
Het bewijs dat verdachte tesamen en in vereniging met een ander, met voorbedachten rade [slachtoffer] van het leven heeft beroofd, baseert de rechtbank op de navolgende bewijsmiddelen.
Door de voormelde inhoud van vorenstaande bewijsmiddelen staan de daarin genoemde feiten en omstandigheden vast en is de rechtbank op grond daarvan tot de overtuiging gekomen en acht zij wettig bewezen, dat verdachte het bij dagvaarding onder primair vermelde feit heeft begaan, met dien verstande, dat de rechtbank bewezen acht -en als hier ingelast beschouwt, zulks met verbetering van eventueel in de telastlegging voorkomende type- en taalfouten, zoals weergegeven in de bewezenverklaring, door welke verbetering verdachte niet in de verdediging is geschaad- de inhoud van de telastlegging, zoals deze is vermeld in de fotokopie daarvan, gemerkt B.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde en van de verdachte.
Het bewezenverklaarde is volgens de wet strafbaar, omdat het na te melden misdrijf oplevert.
Verdachte is deswege strafbaar, nu geen strafuitsluitingsgronden aannemelijk zijn geworden.
Na te melden straf is in overeenstemming met de ernst van het gepleegde feit, de omstandigheden, waaronder het is begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals van een en ander tijdens het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Voorts wordt met betrekking tot de op te leggen onvoorwaardelijke gevangenisstraf het volgende overwogen.
Verdachte heeft in zijn auto met zijn medeverdachte het slachtoffer opgehaald. Hij besefte tevoren, zoals hiervoor onder de bewijsoverweging uiteengezet, dat het een confrontatie betrof die op gewelddadige wijze uit de hand kon lopen. Toen dat ook geschiedde doordat zijn medeverdachte, nadat deze het slachtoffer voor zich op de passagiersstoel plaats had laten nemen, door de rugleuning van die stoel vier kogels in diens rug heeft geschoten, heeft verdachte zich vervolgens niet alleen niet gedistantieerd van het, de dood van het slachtoffer beogende, geweld, maar heeft hij aktief daaraan deelgenomen door op verzoek van zijn medeverdachte een snoer aan te reiken, waarmee deze het slachtoffer wurgde. Hij is er getuige van geweest dat het slachtoffer heeft gesmeekt hem te laten leven voor zijn zoontje en dat zijn medeverdachte daarop honend heeft gereageerd. Desondanks is hij nog zeer geruime tijd met het slachtoffer doorgereden, waardoor deze kansloos was zijn leven nog te redden. Met zijn medeverdachte heeft hij vervolgens geprobeerd de sporen van het misdrijf weg te werken. Ook is hij die nacht met zijn medeverdachte meerdere malen bij het huis van het slachtoffer langs geweest waarbij zij deden voorkomen dat er met het slachtoffer niets aan de hand was. Daarbij is zelfs cocaïne uit diens woning weggenomen.
Verdachte heeft aldus meegewerkt aan een laffe moord. Deze heeft voor grote onrust in de samenleving gezorgd. Daarnaast hebben de verdachten door hun handelwijze ook de nabestaanden van het slachtoffer zeer veel leed aangedaan.
De rechtbank rekent verdachte het door hem gepleegde feit, ook al was zijn aandeel daarin veel kleiner dan dat van zijn medeverdachte, zwaar aan en is van oordeel dat slechts een aanmerkelijke vrijheidsbenemende sanctie recht doet aan de ernst hiervan. De rechtbank houdt rekening met een op naam van verdachte staand uittreksel uit het algemeen documentatieregister waaruit blijkt dat hij reeds eerder voor een geweldsdelict is veroordeeld.
De rechtbank houdt bij de bepaling van de duur van de op te leggen gevangenisstraf echter ook rekening met de navolgende, de verdachte ontlastende omstandigheden.
Naar de geestvermogens van verdachte is een onderzoek ingesteld door deskundigen van het Pieter Baan Centrum, Psychiatrische Observatiekliniek te Utrecht. De psycholoog F.A.M.M. Koenraadt en zenuwarts J.H. Scheffer hebben op 16 september 2002 schriftelijk gerapporteerd en geadviseerd.
Bovengenoemde deskundigen concluderen dat verdachte ten tijden van het plegen van het hem ten laste gelegde feit weliswaar de ongeoorloofdheid hiervan heeft kunnen inzien, doch in mindere mate dan de gemiddeld normale mens in staat is geweest zijn wil in vrijheid - overeenkomstig een dergelijk besef - te bepalen. Geconcludeerd wordt dat verdachte ten tijde van het plegen van het hem ten laste gelegde feit lijdende was aan een zodanige gebrekkige ontwikkeling zijner geestvermogens, dat dit feit - indien bewezen - hem in enigszins verminderde mate kan worden toegerekend.
De rechtbank neemt deze over en maakt die tot de hare.
Door het onderzoek ter terechtzitting, mede aan de hand van het rapport van het Pieter Baan Centrum, heeft de rechtbank voorts de overtuiging gekregen, dat verdachte altijd al, maar ook bij het plegen van dit strafbare feit en zelfs in zijn veranderde houding tijdens het strafproces, in een sterk afhankelijke relatie tot zijn medeverdachte heeft gestaan.
Alles afwegend acht de rechtbank een gevangenisstraf van na te melden duur passend en geboden.
In beslag genomen voorwerpen
De rechtbank zal de teruggave aan verdachte gelasten van de blijkens de Beslaglijst inbeslaggenomen voorwerpen genummerd 1, 2a, 2b, 2c, 2d, 2e, 2f, 2g, 2h, 2i en 2j, te weten een paar zwarte heren Fila schoenen maat 42; een grijze Extrada pantalon maat 46; een grijs Versace poloshirt maat M; een beige Levi's pantalon maat 50-52; een groene Versace trui maat 1; een paar zwarte halfhoge Fila laarzen maat 42; 2 paar witte sportsokken; een meerkleurige Barba Dos trui maat 4; een zwart/grijze Versace trui maat L; een zwarte Wrangler spijkerbroek maat 32-32 en een blauwe Versace spijkerbroek maat 29-43.
De vordering van de benadeelde partij.
[benadeelde partij], wonende te [adres], heeft zich als benadeelde partij gevoegd ter zake van de vordering tot schadevergoeding, groot € 6032,36.
Door de raadsman van verdachte is aangevoerd dat de vordering van de benadeelde partij dient te worden afgewezen nu krachtens artikel 6:101 Burgerlijk Wetboek de schade mede een gevolg is van een omstandigheid die aan de benadeelde kan worden toegerekend.
De rechtbank gaat hieraan voorbij, nu de raadsman deze stelling niet nader heeft toegelicht.
De vordering van de benadeelde partij is door de bij het Voegingsformulier gevoegde overgelegde bescheiden gestaafd, terwijl die vordering, die eenvoudig van aard is, rechtstreeks - naar uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken - haar grondslag vindt in het bij dagvaarding onder 1 primair aan verdachte telastgelegde en bewezenverklaarde feit en inhoudelijk door de verdediging niet is weersproken
De rechtbank bepaalt derhalve dat de benadeelde partij ontvankelijk is in zijn vordering en zal deze vordering toewijzen.
Schadevergoedingsmaatregel.
Nu verdachte jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het onder 1 primair bewezenverklaarde strafbare feit is toegebracht en verdachte voor dit feit zal worden veroordeeld, zal de rechtbank aan verdachte de verplichting opleggen tot betaling aan de staat van een bedrag groot € 6032,36 ten behoeve van de benadeelde partij genaamd [benadeelde partij].
De toepasselijke wetsartikelen.
De artikelen:
- 36f, 47, 289 van het Wetboek van Strafrecht.
De toepasselijke wetsartikelen.
De artikelen:
- 36f, 47 en 289 van het Wetboek van Strafrecht;
verklaart in voege als overwogen wettig en overtuigend bewezen, dat verdachte het bij dagvaarding onder primiair telastgelegde feit heeft begaan en dat het bewezene uitmaakt:
verklaart het bewezene en verdachte deswege strafbaar;
veroordeelt verdachte te dier zake tot:
gevangenisstraf voor de duur van 5 jaar;
bepaalt, dat de tijd, door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht;
in verzekering gesteld op : 29 oktober 2001,
in voorlopige hechtenis gesteld op : 1 november 2001;
gelast de teruggave aan verdachte van de blijkens de aan dit vonnis gehechte Beslaglijst inbeslaggenomen voorwerpen, genummerd 1, 2a, 2b, 2c, 2d, 2e, 2f, 2g, 2h, 2i en 2j, te weten een paar zwarte heren Fila schoenen maat 42; een grijze Extrada pantalon maat 46; een grijs Versace poloshirt maat M; een beige Levi's pantalon maat 50-52; een groene Versace trui maat 1; een paar zwarte halfhoge Fila laarzen maat 42; 2 paar witte sportsokken; een meerkleurige Barba Dos trui maat 4; een zwart/grijze Versace trui maat L; een zwarte Wrangler spijkerbroek maat 32-32 en een blauwe Versace spijkerbroek maat 29-43.
wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij toe en veroordeelt verdachte voorts:
om tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan [benadeelde partij], wonende te [adres], een bedrag van € 6032,36, met veroordeling tevens in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot deze uitspraak begroot op nihil, en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
met de bepaling dat de verdachte bij gehele of gedeeltelijke betaling door zijn mededader aan de benadeelde partij, zal zijn bevrijd tot de hoogte van het betaalde bedrag;
legt aan verdachte op de verplichting tot betaling aan de staat van een bedrag groot € 6032,36 ten behoeve van de benadeelde partij genaamd [benadeelde partij];
bepaalt dat in geval noch volledige betaling noch volledig verhaal van het verschuldigde bedrag volgt - onder handhaving van voormelde verplichting - vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van 120 dagen;
bepaalt dat voldoening van de ene betalingsverplichting de andere doet vervallen;
verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte bij dagvaarding meer of anders is telastgelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Dit vonnis is gewezen door
mrs Donker, voorzitter,
Van der Veen en Dubbelman, rechters,
in tegenwoordigheid van mr Dingley, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 21 maart 2003 .
mr Dubbelman is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen
parketnummer 09/757396-01