ECLI:NL:RBSGR:2003:AF6491

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
16 januari 2003
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
AWB 02/95753
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening+bodemzaak
Rechters
  • H.J.F.M. Schröder
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag van Russische verzoekster met Joodse afkomst en bedreigingen door Russische Nationale Eenheid

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank 's-Gravenhage op 16 januari 2003 uitspraak gedaan in een asielprocedure van een Russische verzoekster van Joodse afkomst. De verzoekster had op 25 december 2002 een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel, welke door de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) op 28 december 2002 was afgewezen. De verzoekster, die afkomstig is uit Sint Petersburg, heeft ernstige bedreigingen en geweld ervaren vanwege haar etnische achtergrond, waaronder een gewelddadige aanval door leden van de Russische Nationale Eenheid (RNE). Ondanks haar pogingen om bescherming te zoeken bij de autoriteiten, kreeg zij geen adequate hulp en werd haar situatie steeds nijpender. De voorzieningenrechter oordeelde dat de IND onvoldoende had gemotiveerd waarom de verzoekster in Moskou een veilig alternatief zou hebben, gezien de restrictieve regelgeving omtrent woonplaatsregistratie en de onduidelijkheden in het ambtsbericht van de Minister van Buitenlandse Zaken. De rechter verklaarde het beroep gegrond, vernietigde het bestreden besluit en droeg de IND op om opnieuw op de aanvraag te beslissen. Tevens werd het verzoek om een voorlopige voorziening en schadevergoeding afgewezen, maar werden de proceskosten aan de verzoekster toegewezen.

Uitspraak

RECHTBANK te 's-GRAVENHAGE
nevenzittingsplaats Zwolle
sector vreemdelingenrecht
voorzieningenrechter
regnr.: Awb 02/95753
UITSPRAAK
inzake: A,
geboren op [...] 1959,
van Russische nationaliteit,
IND dossiernummer 0212.25.8001,
gemachtigde: mr. P.A. van Kleef, te Arnhem,
verzoekster;
tegen: DE MINISTER VOOR VREEMDELINGENZAKEN EN INTEGRATIE
(Immigratie- en Naturalisatiedienst),
te 's-Gravenhage,
vertegenwoordigd door mr. E. Gerssen,
ambtenaar ten departemente, verweerder.
1 Procesverloop
1.1 Op 25 december 2002 heeft verzoekster een aanvraag om verlening van een verblijfsvergunning asiel ingediend. Bij beschikking van 28 december 2002 heeft verweerder de aanvraag afgewezen. Bij brief van 28 december 2002 is daartegen beroep ingesteld.
1.2 Verzoekster mag de behandeling van het beroep niet in Nederland afwachten. Bij verzoekschrift van 28 december 2002 is verzocht de voorlopige voorziening te treffen dat uitzetting achterwege wordt gelaten tot in beroep is beslist. Het verzoek is ter zitting van 10 januari 2003 behandeld. Verzoekster is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door mr. Gerssen.
2 Toetsingskader
2.1 De voorzieningenrechter stelt vast dat voldaan wordt aan de voorwaarden als bedoeld in artikel 8:81, eerste lid, Algemene wet bestuursrecht (Awb). De rechter zal toetsen of het beroep een redelijke kans van slagen heeft en of bij afweging van de betrokken belangen uitzetting van verzoekster in afwachting van de beslissing op beroep moet worden verboden. Daarbij zal onder meer worden betrokken de vraag of geen twijfel kan bestaan dat verzoekster geen verdragsvluchteling is dan wel de beslissing niet in strijd is met andere rechtsregels. Aangezien verweerder de aanvraag heeft afgewezen in het aanmeldcentrum (AC) dient tevens beoordeeld te worden of de aanvraag in dat kader op zorgvuldige wijze is afgedaan.
3 Standpunten
3.1 Het asielrelaas van verzoekster komt op het volgende neer:
Verzoekster, die afkomstig is uit Sint Petersburg en Russisch-Orthodox christen is, is van vaders kant van Joodse afkomst en van moeders kant van etnisch Russische afkomst. In haar binnenlandse paspoort is verzoekster geregistreerd als etnisch Russisch. Tot begin 2002 had verzoekster nooit problemen ondervonden in verband met haar etnische afkomst.
Op 26 januari 2002 was verzoekster 's avonds door haar buren uitgenodigd. Het bleek dat verder ook nog drie jonge mannen aanwezig waren. Tijdens het gesprek maakten deze mannen antisemitische opmerkingen. Toen geproost werd op de dood van alle Joden, werd verzoekster boos van woede en nam zij het voor de Joodse bevolkingsgroep op. Op een bepaald moment zei verzoekster dat ook haar eigen vader van Joodse afkomst was. Hierop begonnen de drie mannen, die hadden gezegd dat zij lid waren van de beweging Russische Nationale Eenheid (RNE), verzoekster uit te schelden vanwege haar Joodse afkomst. Na een woordenwisseling is verzoekster vervolgens uit de woning van haar buren vertrokken.
Enkele dagen later is verzoekster, op de terugweg van haar werk naar huis, op straat in elkaar geslagen door een paar mannen, die zeiden dat zij het niet in haar hoofd moest halen om Russische patriotten te beledigen. Verzoekster was zo zwaar mishandeld dat zij naar het ziekenhuis moest worden gebracht.
Op 8 februari 2002, nadat zij uit het ziekenhuis ontslagen was, heeft verzoekster bij de politie aangifte gedaan van mishandeling. Bij brief van 15 maart 2002 deelde de politie verzoekster mee dat geen aanleiding bestond om naar aanleiding van haar aangifte een strafrechtelijk onderzoek in te stellen. Vervolgens heeft verzoekster naar aanleiding van deze weigering een klacht ingediend bij het openbaar ministerie, die haar eind april 2002 berichtten dat de beslissing om geen onderzoek in te stellen op goede gronden was genomen.
Nadat verzoekster dit antwoord had ontvangen, is zij bij een nicht, die ook in Sint Petersburg woonde ingetrokken. Enkele dagen nadat zij verhuisd was, werd verzoekster telefonisch bedreigd. Verzoekster werd uitgescholden vanwege haar Joodse afkomst en haar werd te verstaan gegeven dat zij Rusland diende te verlaten. Deze bedreigingen keerden regelmatig terug. Op 6 mei 2002 is verzoekster naar de politie gegaan om aangifte te doen. Nadat de agent die zij in eerste instantie te spreken had gekregen, weigerde om een aangifte in behandeling te nemen, kreeg verzoekster zijn meerdere te spreken. Deze zei tegen verzoekster dat hij persoonlijk een aantal leden van de RNE kende en dat zij verzoekster niet met rust zouden laten voordat zij Rusland had verlaten; ook raadde hij verzoekster af om aangifte te doen. Nadat verzoekster alles wat was voorgevallen op papier had gezet, is de aangifte alsnog door de politie in behandeling genomen.
Halverwege mei 2002 kreeg verzoekster een telefoontje, waarin men haar meedeelde dat haar auto met draaiende motor op de parkeerplaats stond. Verzoekster is hierop, zonder er aan te denken om ook haar binnenlandse paspoort mee te nemen, direkt naar de parkeerplaats gelopen. Toen verzoekster bij haar auto kwam, bleek de motor helemaal niet aan te staan. Er kwamen twee agenten op verzoekster af, die haar naar haar identiteitspapieren vroegen. Omdat verzoekster deze inderhaast niet had meegenomen en dus niets kon tonen, werd verzoekster door de agenten aangehouden en naar het politiebureau overgebracht. Verzoekster werd die nacht op het politiebureau vastgehouden. De volgende kreeg verzoekster een agent te spreken, die haar beledigde vanwege haar Joodse afkomst, verzoekster een klap in haar gezicht gaf en de aangifte naar verzoekster toe gooide. Verzoekster nam de aangifte mee en zij werd vervolgens vrijgelaten.
Op 20 mei 2002 heeft verzoekster weer een brief geschreven aan het openbaar ministerie, waarin zij haar beklag deed over de wijze waarop zij door de politie behandeld was en waarin zij suggereerde dat sprake zou zijn van banden tussen de politie en de RNE. Bij brief van 28 juni 2002 berichtte het openbaar ministerie verzoekster dat uit onderzoek was gebleken dat niet was aangetoond dat er banden waren tussen de RNE en de politie en dat de reden waarom verzoekster was meegenomen naar het politiebureau was geweest dat zij zich grof had gedragen toen de agenten haar naar haar identiteitspapieren vroegen.
Op 14 juli 2002 werd 's avonds aangebeld bij de deur van de woning waar verzoekster verbleef. Omdat antisemitische opmerkingen werden gemaakt ten aanzien van verzoekster, deed zij de deur niet open. Al hoewel verzoekster het alarmnummer van de politie had gebeld, was niemand gekomen. De volgende ochtend vernam verzoekster telefonisch van de wijkagent, die blijkbaar door anderen was gewaarschuwd, dat zij haar woning niet mocht verlaten, omdat op de voordeur een explosief zat dat eerst verwijderd moest worden.
Na dit incident was verzoekster zo bang geworden dat zij besloot om haar baan op te zeggen en om Sint Petersburg te verlaten. Verzoekster is naar het dorp B gegaan, waar haar broer als Russisch Orthodox geestelijke werkte. Vanaf dit adres heeft verzoekster opnieuw een brief geschreven aan het openbaar ministerie, waarin zij zich beklaagde over wat op 14 juli 2002 was voorgevallen. Toen verzoekster op 19 september 2002 naar buiten ging om melk te halen, kwamen twee mannen op haar af, die haar in een auto ontvoerden. Verzoekster werd naar een bos gebracht, waar zij door de twee mannen die haar ontvoerd hadden en door de chauffeur van de auto verkracht werd. De mannen zeiden dat zij Russische patriotten waren en dat dit hun allerlaatste waarschuwing was.
Verzoekster is de volgende dag naar haar vriend in Sint Petersburg gegaan. Haar vriend adviseerde haar om een brief te schrijven aan het openbaar ministerie in Moskou, welk advies verzoekster heeft opgevolgd. Eind november 2002 kreeg verzoekster antwoord van het openbaar ministerie in Moskou, dat haar zaak was terugverwezen naar het openbaar ministerie in Sint Petersburg. Hierop besloot verzoekster om de Russische Federatie te verlaten. Verzoekster heeft de Russische Federatie op 15 december 2002 op legale wijze verlaten, onder gebruikmaking van haar eigen buitenlands paspoort met daarin een Nederlands Schengenvisum.
3.2 Verweerder heeft de aanvraag afgewezen, omdat niet aannemelijk is dat een van de gronden van artikel 29, eerste lid, Vw 2000 zich voordoet. Het asielrelaas van verzoekster is onvoldoende zwaarwegend voor vluchtelingschap. Niet aannemelijk is geworden dat de autoriteiten niet in staat of bereid zijn om verzoekster bescherming te bieden. Dat sprake zou zijn van banden tussen de politie en de RNE berust enkel op niet geconcretiseerde vermoedens van verzoekster. Niet gebleken is dat verzoeksters leven in de Russische Federatie ten gevolge van ondervonden discriminatie onhoudbaar is geworden. Verzoekster kan zich aan eventuele problemen onttrekken door zich elders in de Russische Federatie, waarbij in het bijzonder gedacht wordt aan Moskou, te vestigen. Verweerder verwijst in het bijzonder naar het individueel ambtsbericht van de Minister van Buitenlandse Zaken, van 8 mei 2000 (DPC/AM-643601), inzake de beweging RNE; blijkens dit ambtsbericht is de invloed van de RNE in de grote steden nihil en is de beweging in Moskou verboden. Omdat de verkrachting waarvan verzoekster op 19 september 2002 het slachtoffer is geworden niet van overheidswege heeft plaatsgevonden, komt verzoekster niet in aanmerking voor een verblijfsvergunning asiel op grond van het traumatabeleid.
3.3 Verzoekster stelt zich op het standpunt dat zij in de Russische Federatie te vrezen heeft voor vervolging vanwege haar Joodse afkomst. Hetgeen verzoekster heeft ondervonden is voldoende zwaarwegend voor vluchtelingschap dan wel voor een verblijfsvergunning asiel, voor bepaalde tijd, op grond van het traumatabeleid. Verweerder heeft de aanvraag van verzoekster niet op zorgvuldige wijze onderzocht; verzoekster heeft bij indiening van haar aanvraag een groot aantal relevante documenten overgelegd, welke niet door verweerder zijn vertaald en waarvan slechts een overzicht met uiterst summiere samenvattingen als bijlage bij het rapport van nader gehoor is opgenomen. Verzoekster heeft ondanks daartoe ondernomen pogingen geen bescherming kunnen krijgen van de Russische autoriteiten. Verweerder heeft onvoldoende gemotiveerd waarom verzoekster geacht kan worden een vluchtalternatief te hebben elders in de Russische Federatie.
4 Overwegingen
4.1 Niet is gebleken dat de politieke en mensenrechtensituatie in de Russische Federatie zodanig is dat uitsluitend in verband daarmee aan een vreemdeling uit dat land een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder a, b of c, Vw 2000 dient te worden verleend. Verzoekster zal daarom aannemelijk moeten maken dat met betrekking tot haar persoonlijk feiten en omstandigheden bestaan op grond waarvan een dergelijke verblijfsvergunning dient te worden verleend.
4.2 Op grond van artikel 1(A) van het Vluchtelingenverdrag worden vreemdelingen die afkomstig zijn uit een land waarin zij gegronde reden hebben te vrezen voor vervolging wegens hun godsdienstige of politieke overtuiging of hun nationaliteit, dan wel wegens het behoren tot een bepaald ras of een bepaalde sociale groep, als vluchteling beschouwd.
De voorzieningenrechter stelt voorop dat verzoekster in haar land van herkomst het slachtoffer is geworden van ernstige vormen van initimidatie, waaronder verkrachting en bedreiging met de dood, vanwege haar Joodse afkomst. Daargelaten de vraag of zulks al dan niet te wijten is aan onwil van de politie en het openbaar ministerie in Sint Petersburg, heeft verzoekster ondanks diverse hiertoe ondernomen pogingen in haar woonplaats Sint Petersburg geen bescherming hiertegen kunnen krijgen.
Ten aanzien van de vraag of verzoekster binnen de Russische Federatie een vluchtalternatief heeft overweegt de voorzieningenrechter als volgt. Voorop dient te worden gesteld dat verzoekster reeds eerder een poging heeft ondernomen om zich aan de problemen welke zij in Sint Petersburg heeft ondervonden te onttrekken door zich elders in de Russische Federatie, bij haar broer in Novokleznenskoe, te vestigen. Deze poging is evenwel mislukt en verzoekster is in Novokleznenskoe slachtoffer geworden van verkrachting en zij is bedreigd met de dood. Gelet op deze eerdere, mislukte, poging van verzoekster kon de aanwezigheid van een binnenlands vluchtalternatief niet in algemene zin aan verzoekster worden tegengeworpen. Verweerder heeft verzoekster evenwel een specifiek binnenlands vluchtalternatief in Moskou tegengeworpen, ten aanzien waarvan de voorzieningenrechter als volgt overweegt.
Het individueel ambtsbericht van de Minister van Buitenlandse Zaken, van 8 mei 2000, waar verweerder zich op heeft beroepen in verband met de mogelijkheid om bescherming te krijgen van de autoriteiten, is naar het oordeel van de voorzieningenrechter niet eenduidig. Zo stelt het ambtsbericht dat de invloed van de RNE, waar zij aktief is, gering is. Tevens blijkt echter uit het ambtsbericht dat leden van de RNE samen met de politie patrouilleren in de regio's Voronezj, Brjansk, Kstovo en Kostroma, dat de burgemeesters van Stavropol en Balakov de RNE publiekelijk steunen en dat een derde van de RNE-activisten in de regio Stavropol werkzaam is bij de lokale politie of het leger.
Over de grote steden vermeldt het ambtsbericht enerzijds dat de invloed van de RNE nihil is, terwijl uit het ambtsbericht anderzijds blijkt dat er in de stad Voronezj, welke stad blijkens de beschikbare landendocumentatie met betrekking tot de Russische Federatie meer dan 1.000.000 inwoners telt, leden van de RNE samen met de lokale politie patrouilles uitvoeren. Tenslotte stelt het ambtsbericht enerzijds dat sinds het verbod van de RNE in Moskou streng wordt opgetreden tegen leden van deze organisatie, terwijl anderzijds in het ambtsbericht wordt gesteld dat niet met zekerheid kan worden gesteld dat de zaak van "betrokkenen" (personen die kennelijk ook problemen ondervinden van de zijde van de RNE in Moskou) volledige aandacht van de lokale politie zal krijgen. Aan het in dit ambtsbericht geformuleerde uitgangspunt dat de bescherming van de hogere autoriteiten in beginsel kan worden ingeroepen doet afbreuk dat blijkens dit ambtsbericht geen enkel geval bekend is van een rechtszaak die is aangespannen door Joden in Moskou die door de RNE zijn lastiggevallen. Gelet op voornoemde onduidelijkheden kan niet worden gesteld dat verweerder op grond van voornoemd ambtsbericht van 8 mei 2000 voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat verzoekster in Moskou niet te vrezen heeft voor de RNE.
Naar het oordeel van de voorzieningenrechter heeft verweerder voorts onvoldoende aandacht besteed aan de juridische vestigingsmogelijkheden van verzoekster in Moskou. De voorzieningenrechter kent in dit verband betekenis toe aan het algemeen ambtsbericht van de Minister van Buitenlandse Zaken van 24 augustus 2002, met betrekking tot staatsburgerschaps- en vreemdelingenwetgeving in de republieken van de voormalige Sovjetunie. Blijkens paragraaf 13.6.2 van dit ambtsbericht kent de Russische Federatie sinds 1993 weliswaar in theorie een recht op vrije vestiging, maar schiet de implementatie van deze regelgeving op lokaal niveau ernstig tekort. In de praktijk is het verkrijgen van woonplaatsregistratie onderhevig aan allerlei beperkingen, die gebaseerd zijn op lokale administratieve regelgeving. Blijkens voornoemd ambtsbericht behoren de stad en de regio Moskou tot die gebieden die een restrictieve regelgeving kennen voor wat betreft woonplaatsregistratie. Blijkens paragraaf 13.6.3 van voornoemd ambtsbericht genieten personen die niet over een woonplaatsregistratie voor een bepaalde plaats beschikken geen toegang tot de meeste sociale en economische voorzieningen en is het zonder woonplaatsregistratie niet goed mogelijk om op normale wijze deel te nemen aan het maatschappelijk leven. Gelet op het restrictieve karakter van de in Moskou gehanteerde regelgeving met betrekking tot woonplaatsregistratie en gelet op de ernstige gevolgen welke het ontbreken van woonplaatsregistratie kan hebben, heeft verweerder onvoldoende gemotiveerd of verzoekster zich ook in juridische zin in Moskou kan vestigen.
Verweerder heeft derhalve, in strijd met het bepaalde in artikel 3:46 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), onvoldoende gemotiveerd waarom het asielrelaas van verzoekers onvoldoende zwaarwegend is voor verlening van een verblijfsvergunning asiel, voor bepaalde tijd, op grond van het bepaalde in artikel 29, eerste lid, aanhef en onder a, Vw 2000.
4.3 Omdat nader onderzoek niet tot een andere uitkomst zal leiden, ziet de voorzieningenrechter aanleiding om het beroep, met toepassing van artikel 8:86 van de Awb, gegrond te verklaren en om het bestreden besluit te vernietigen.
4.4 Nu het beroep gegrond is verklaard, kan niet langer een voorlopige voorziening worden getroffen. Het verzoek om een voorlopige voorziening dient derhalve afgewezen te worden.
4.5 De voorzieningenrechter ziet aanleiding om verweerder, als de in het ongelijk gestelde partij, met toepassing van artikel 8:75, eerste lid, van de Awb te veroordelen in de kosten die verzoekster redelijkerwijs heeft moeten maken in verband met de behandeling van haar verzoek. De voorzieningenrechter kent verzoekster 1 punt toe voor het verzoek om een voorlopige voorziening, 1 punt voor het beroep en 1 punt voor de behandeling ter zitting, dat is in totaal € 966,-.
5. BESLISSING
De voorzieningenrechter:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- bepaalt dat verweerder, met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen, opnieuw op de aanvraag dient te beslissen;
- wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten, welke begroot worden op € 966,-, aan kosten van verleende rechtsbijstand, te betalen aan verzoekster.
Deze uitspraak is gedaan door mr. H.J.F.M. Schröder en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van mr. A. van der Weij als griffier op 16 januari 2003
Tegen deze uitspraak, voorzover daarbij in de hoofdzaak is beslist, kunnen partijen binnen één week na de datum van verzending van deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, onder vermelding van "Hoger beroep vreemdelingenzaken", postbus 16113, 2500 BC 's-Gravenhage.
Artikel 85 Vw 2000 bepaalt in dat verband dat het beroepschrift een of meer grieven tegen de uitspraak bevat. Artikel 6:6 Awb (herstel verzuim) is niet van toepassing.
Afschrift verzonden: 16 januari 2003