Rechtbank 's-Gravenhage
Nevenzittingsplaats Arnhem
Vreemdelingenkamer
Registratienummer: Awb 01/46012
Datum uitspraak: 27 januari 2003
ingevolge artikel 8:70 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in samenhang met artikel 71 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000)
A,
geboren op [...] 1980,
van Sierraleoonse nationaliteit,
eiseres,
gemachtigde mr. G.P.G. Willemse-Schoenmakers,
DE MINISTER VOOR VREEMDELINGENZAKEN EN INTEGRATIE,
(voorheen: de Staatssecretaris van Justitie),
Immigratie- en Naturalisatiedienst,
verweerder.,
gemachtigde mr. G.M.H. Hoogvliet.
Op 23 augustus 1997 heeft eiseres toelating als vluchteling aangevraagd. Bij besluit van 5 november 1997 heeft verweerder de aanvraag niet ingewilligd en ambtshalve beslist haar geen vergunning tot verblijf wegens klemmende redenen van humanitaire aard te verstrekken.
Eiseres heeft daartegen op 2 december 1997 bezwaar gemaakt.
Bij besluit van 12 april 1999 heeft verweerder het bezwaar ongegrond verklaard.
Op 12 mei 1999 heeft eiseres beroep ingesteld tegen dit besluit.
Bij uitspraak van 9 november 2000 heeft deze rechtbank, zittingsplaats ’s-Hertogenbosch, het beroep gegrond verklaard.
Bij besluit van 14 augustus 2001 heeft verweerder beslist om eiseres in het bezit te stellen van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd op grond van artikel 14, eerste lid, aanhef en onder e, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) met ingang van 23 augustus 1997, geldig tot en met 3 januari 2003, onder de beperking ‘verblijf als alleenstaande minderjarige vreemdeling’. Vervolgens is aan haar een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd verleend onder de beperking ‘voortgezet verblijf’, geldig van 4 januari 2001 tot 23 augustus 2002.
Op 13 september 2001 heeft eiseres beroep ingesteld tegen dit besluit.
Openbare behandeling heeft plaatsgevonden ter zitting van 4 november 2002. Eiseres is verschenen bij gemachtigde. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door mr. M.H.M. de Rooij. Het onderzoek ter zitting is geschorst om verweerder de gelegenheid te geven zijn standpunt nader uiteen te zetten.
Bij brief van 15 november 2002 heeft verweerder hieraan gevolg gegeven.
Bij brief van 29 november 2002 heeft eiseres haar reactie op de verduidelijking van het standpunt van verweerder kenbaar gemaakt.
Na van de hiervoor genoemde brieven kennis te hebben genomen, heeft de rechtbank het onderzoek gesloten.
1. Ingevolge artikel 8:1, eerste lid, gelezen in samenhang met artikel 8:69 van de Awb, dient de rechtbank het bestreden besluit — de motivering waarop dit besluit berust daaronder begrepen — te toetsen aan de hand van de tegen dat besluit aangevoerde beroepsgronden.
2. In beroep is aangevoerd dat onomstreden is dat eiseres op 23 augustus 1997 asiel heeft aangevraagd. Derhalve dient er van te worden uitgegaan dat aan haar met terugwerkende kracht een vergunning tot verblijf als alleenstaande minderjarige asielzoekster (ama) verleend zou moeten worden. Deze vergunning zou op 23 augustus 2000 zijn omgezet in een vergunning tot verblijf zonder beperkingen, die op zijn beurt bij inwerkingtreding van de Vw 2000 op grond van artikel 115 van de Vw 2000 zou zijn aangemerkt als een verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd. Hieruit kan dan ook worden geconcludeerd dat verweerder aan eiseres een verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd had moeten verlenen.
3. Van de zijde van verweerder is hiertegen ingebracht dat de fictieve redenering die eiseres hanteert blijkens jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, in het bijzonder de uitspraak van de Afdeling van 5 maart 2002 (JV 2002, 127) geen stand kan houden. Weliswaar had de casus waarin dit is uitgemaakt betrekking op een asielaanvraag en heeft dit geschil betrekking op een verblijfsvergunning regulier, doch niet valt in te zien waarom de door de Afdeling bestuursrechtspraak geformuleerde regel niet in reguliere zaken zou kunnen worden toegepast. Terecht is dan ook conform de Vw 2000 beslist. Voor wat betreft de vraag welke titel zou zijn verleend indien voor 1 april 2001 zou zijn beslist, wordt in de brief van 15 november 2002 aangegeven dat aan eiseres in dat geval een vergunning tot verblijf op grond van de oude Vreemdelingenwet zou zijn verstrekt die bij inwerkingtreding van de Vw 2000 zou zijn omgezet in een verblijfsvergunning regulier voor onbepaalde tijd. Nu echter in onderhavige casus na 1 april 2001 is beslist en eiseres geen beroep heeft aangetekend tegen het mogelijk niet tijdig beslissen op bezwaar, kan aan eiseres door inwerkingtreding van de Vw 2000 geen andere vergunning worden verleend dan een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd onder de beperking ‘voortgezet verblijf’.
4. Met betrekking tot dit laatste is namens eiseres in de brief van 29 november 2002 aangevoerd dat de hiervoor genoemde uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State betrekking heeft op een beslissing in eerste aanleg die na inwerkingtreding van de Vw 2000 is genomen. In casu gaat het om een beslissing op bezwaar waarbij achteraf wordt geredeneerd dat eiseres geacht moet worden in het bezit te zijn geweest van een verblijfstitel.
5. De rechtbank overweegt als volgt. Geconstateerd wordt dat onderhavig geschil zich beperkt tot de vraag of eiseres op grond van artikel 20, eerste lid, sub a., van de Vw 2000 al dan niet in het bezit had moeten worden gesteld van een verblijfsvergunning regulier voor onbepaalde tijd. Deze vraag dient te worden bezien in het licht van het feit dat op 1 april 2001 de Vw 2000 in werking is getreden.
6. De rechtbank is met verweerder van oordeel dat fictieve redenering die eiseres hanteert blijkens de eerder genoemde jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State geen stand kan houden. De rechtbank acht deze jurisprudentie ook op het onderhavige geval van toepassing nu er geen argumenten zijn aangevoerd -en ook overigens niet valt in te zien- waarom de door de Afdeling geformuleerde regel niet ook in reguliere zaken, of bij een beslissing op bezwaar, gelet op de ex-nunc toetsing in bezwaar, kan worden toegepast.
7. Ingevolge artikel 117, eerste lid, aanhef en onder c, van de Vw 2000 wordt een op het tijdstip van inwerkingtreding van deze wet in behandeling zijnde aanvraag tot toelating als vluchteling, aangemerkt als een aanvraag tot verlening van een verblijfsvergunning op grond van deze wet. Hieruit volgt dat het materiële recht van de Vw 2000 onmiddellijke werking heeft. Aan de hand van de Vw 2000 dient derhalve te worden beoordeeld of iemand al dan niet in het bezit zou moeten worden gesteld van een verblijfsvergunning. Dit geldt ook indien het oude recht gunstiger zou zijn geweest. Gezien de ex-nunc toetsing in bezwaar geldt dat ook in bezwaar conform de Vw 2000 moet worden beslist. Verweerder heeft derhalve terecht het door eiseres ingediende bezwaarschrift beoordeeld op basis van de Vw 2000.
8. Met betrekking tot de grief van eiseres dat aan haar een verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd had moeten worden verleend, overweegt de rechtbank dat uit de Vw 2000 volgt dat alleen wanneer aan de voorwaarden van artikel 21 van de Vw 2000 is voldaan een verblijfsvergunning regulier voor onbepaalde tijd kan worden verkregen. Ten tijde van het bestreden besluit was dat (nog) niet het geval. Derhalve heeft verweerder eiseres terecht geen verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd verleend.
9. Naar aanleiding van de uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats ’s-Hertogenbosch, van 9 november 2000 heeft verweerder het opportuun geacht eiseres niet langer de status van alleenstaande minderjarige vreemdelinge (amv) waarop zij bij binnenkomst in Nederland recht zou hebben gehad te onthouden. Aangezien op basis van de Vw 2000 geen andere dan een in deze wet genoemde titel kan worden verleend, was verweerder in dit geval gehouden eiseres alsnog in het bezit te stellen van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd op grond van artikel 14, eerste lid, aanhef en onder e, van de Vw 2000. Dat aldus een titel is verleend waarvan de ingangsdatum vóór de datum van inwerkingtreding van de Vw 2000 was gelegen, maakt de verlening niet onrechtmatig. In artikel 26, eerste lid, van de Vw 2000 is immers bepaald dat de verblijfsvergunning, die van rechtswege rechtmatig verblijf inhoudt, wordt verleend met ingang van de dag dat een vreemdeling aan alle voorwaarden voldoet, maar niet eerder dan met ingang van de dag waarop de aanvraag is ontvangen. Nu het bij de Vw 2000 behorende overgangsrecht hiervan geen afwijkende bepaling bevat, heeft toepassing van artikel 26, eerste lid, van de Vw 2000 tot gevolg dat de ingangsdatum van een krachtens de wet te verlenen verblijfsvergunning ook voor 1 april 2001 gelegen kan zijn.
10. Sinds 4 januari 2001 is het beleid ten aanzien van minderjarige asielzoekers zoals dat tegenwoordig is opgenomen in hoofdstuk C2/7 van de Vreemdelingencirculaire (Vc) gewijzigd. Een van de belangrijkste wijzigingen betrof het feit dat een vreemdeling die de leeftijd van 18 jaar reeds heeft bereikt geen aanspraak meer kan doen gelden op verblijf als alleenstaande minderjarige vreemdeling. Voor eiseres is dit in zoverre van betekenis dat, aangezien zij voor 4 januari 2001 meerderjarig is geworden, de haar verleende verblijfsvergunning als amv na die datum zijn geldingskracht verloor en verweerder overeenkomstig artikel 9.4 van het Vreemdelingenbesluit (Vb), juncto onderdeel C2/7.9.2 van de Vc 2000 kon besluiten eiseres in het bezit te stellen van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd onder de beperking ‘voortgezet verblijf’. Dat de expiratiedatum van deze vergunning op 23 augustus 2002 is gesteld volgt logischerwijs voort uit het feit dat eiseres vanaf die datum aanspraak kon doen gelden op een verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd als bedoeld in artikel 20 van de Vw 2000.
11. Gelet op het voorgaande is het bestreden besluit op zorgvuldige wijze tot stand gekomen en heeft verweerder op goede gronden kunnen besluiten eiseres in het bezit te stellen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd.
12. Het beroep is derhalve ongegrond. Voor vergoeding van het griffierecht of een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.C.E. Ackermans-Wijn en in het openbaar uitgesproken op 27 januari 2003 in tegenwoordigheid van mr. S.M. Kooistra als griffier.
w.g. Kooistra w.g. Ackermans-Wijn
Voor eensluidend afschrift,
de griffier van de rechtbank 's-Gravenhage,
nevenzittingsplaats Arnhem,
Verzonden: 24 februari 2003
Rechtsmiddel:
Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.