Rechtbank te 's-Gravenhage
zittinghoudende te Amsterdam
meervoudige kamer vreemdelingenzaken
Uitspraak
op grond van artikel 8:70 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)
jo artikel 94 en 106 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000)
reg. nr.: AWB 03/3454 VRONTN
inzake : A, geboren op [...] 1956, van Iraakse nationaliteit, verblijvende te Noorwegen, eiser
gemachtigde: mr. M.B.J. Strooij, advocaat te Amsterdam,
tegen: de Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie, verweerder,
gemachtigde: mr. D. Kuiper, ambtenaar bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst van het ministerie van Justitie.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
1. Op 12 september 2002 is eiser op grond van artikel 3 van de Vw 2000 op de luchthaven Schiphol de toegang tot Nederland geweigerd. Ten aanzien van eiser is op dezelfde datum de vrijheidsontnemende maatregel op grond van artikel 6, eerste en tweede lid, van de Vw 2000 toegepast.
2. Op 13 september 2002 is eiser in uitleveringsdetentie geplaatst. Bij besluit van 19 september 2002 is de vrijheidsontnemende maatregel ex artikel 6 van de Vw 2000 per 13 september 2002 beëindigd.
3. Bij beroepschrift van 17 september 2002 heeft de gemachtigde van eiser beroep ingesteld tegen het besluit van verweerder tot oplegging van de vrijheidsontnemende maatregel. Op diezelfde dag heeft eiser administratief beroep ingesteld tegen de toegangsweigering. Tevens heeft eiser de rechtbank verzocht een voorlopige voorziening te treffen die er toe strekt de toegangsweigering te schorsen totdat op het administratief beroep is beslist.
4. Bij uitspraak van 1 oktober 2002 heeft de rechtbank het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen en het beroep ongegrond verklaard. Het door eiser ingestelde hoger beroep tegen deze uitspraak is bij uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRS) van 4 november 2002 gegrond verklaard en het bij de rechtbank ingestelde beroep ongegrond verklaard.
5. Bij besluit van 20 december 2002 heeft verweerder het administratief beroep tegen de toegangsweigering van 12 september 2002 niet-ontvankelijk verklaard.
6. Op 13 januari 2003 is de uitleveringsdetentie van eiser beëindigd. Op diezelfde dag is eiser uitgezet naar Noorwegen. Voorts is op diezelfde dag de vrijheidsbenemende maatregel houdende plaatsing in het passantenverblijf Triport aan eiser uitgereikt.
7. Op 15 januari 2003 heeft eiser tegen dit besluit beroep ingesteld. Eiser heeft om toekenning van schadevergoeding verzocht.
8. Het beroep is behandeld ter openbare zitting van de enkelvoudige kamer van 22 januari 2003. Eiser is aldaar vertegenwoordigd door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door zijn voornoemde gemachtigde. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting geschorst teneinde verweerder in de gelegenheid te stellen nadere inlichtingen te verstrekken. Verweerder heeft op 24 januari 2003 deze inlichtingen verstrekt. Op 30 januari 2002 is namens eiser een reactie gegeven.
9. De rechtbank heeft de zaak naar de meervoudige kamer verwezen.
10. Op 18 februari 2003 heeft verweerder een verweerschrift ingediend.
11. Het onderzoek ter zitting is hervat op 26 februari 2003. Ter zitting waren aanwezig namens eiser zijn gemachtigde voornoemd, alsmede zijn kantoorgenoten mrs. Ph.J. Schüller, V.L. Koppe en M.F. Wijngaarden. Verweerder is ter zitting vertegenwoordigd door zijn voornoemde gemachtigde, alsmede door mrs. G.M.H. Hoogvliet en C.M. Bitter, advocaten te Den Haag.
1.1 Eiser heeft - zakelijk weergegeven - aangevoerd dat er geen titel ten grondslag ligt aan de vrijheidsontneming tijdens het vervoer van de penitentiaire inrichting te Vught, waar de uitleveringsdetentie ten uitvoer werd gelegd, naar de luchthaven Schiphol. Dat dient te worden aangemerkt als onrechtmatige vrijheidsontneming, zoals ook blijkt uit een uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Haarlem, van 9 juli 2002, geregistreerd onder nummers AWB 02/50214 VRONTN en AWB 02/50283 BEPTDN.
1.2 Eiser heeft op Schiphol asiel aangevraagd. Verweerder heeft evenwel niet conform de relevante bepalingen uit de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc 2000) gehandeld.
1.3 Ter zitting van 26 februari 2003 heeft eiser benadrukt dat hij gedurende de periode vanaf het moment waarop de uitleveringsdetentie werd opgeheven tot aan zijn gedwongen vertrek uit Nederland onrechtmatig van zijn vrijheid is beroofd. Uit artikel 15, eerste lid, van de Grondwet vloeit voort dat voor vrijheidsontneming een wettelijke titel noodzakelijk is. Uit het dossier blijkt dat de beschikking ex artikel 6 van de Vw 2000 eerst in het vliegtuig is uitgereikt. Nu een besluit pas in werking treedt nadat het is uitgereikt, kan de feitelijke vrijheidsontneming van vóór de uitreiking niet steunen op artikel 6 van de Vw 2000. Artikel 5 van de Vw 2000 kan evenmin ten grondslag liggen aan de vrijheidsontneming. Onder de aanwijzingen die de vreemdeling aan wie de toegang is geweigerd in acht moet nemen, kan niet worden verstaan het geboeid opsluiten en vervoeren in een ruimte beveiligd tegen ongeoorloofd vertrek.
1.4 Deze onrechtmatige vorm van vrijheidsontneming dient ter toetsing aan een rechtbank voorgelegd te kunnen worden, zoals ook deze rechtbank, zittingsplaats Haarlem, bij uitspraak van 14 november 2000, geregistreerd onder nummer AWB 00/68271 VRWET, heeft geoordeeld. Feitelijk is er immers sprake van een situatie als bedoeld in artikel 6 van de Vw 2000. Indien de rechtbank het beroep niet-ontvankelijk verklaart, wordt aan eiser een effectief rechtsmiddel onthouden. Dat levert strijd op met artikel 5 juncto 13 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM).
2.1 Verweerder heeft - zakelijk weergegeven - aangevoerd dat aan eiser na beëindiging van de uitleveringsdetentie geen vrijheidsontnemende maatregel ex artikel 6 van de Vw 2000 is opgelegd. De plaatsingsbeschikking die zich in het dossier bevindt, was bedoeld om te gebruiken indien aan het indienen van de asielaanvraag schorsende werking zou worden toegekend en is abusievelijk in het vliegtuig uitgereikt. Het door eiser ingestelde beroep kan dan ook nergens toe leiden, nu artikel 94 van de Vw 2000 uitsluitend voorziet in de mogelijkheid tot het instellen van beroep tegen het opleggen van een maatregel als hiervoor bedoeld. Er is dan ook geen reden schadevergoeding toe te kennen.
2.2 Voorts is eiser gedurende het vervoer van de penitentiaire inrichting te Vught naar Schiphol niet onrechtmatig van zijn vrijheid beroofd. Als vreemdeling aan wie de toegang geweigerd was, diende eiser op grond van artikel 5, eerste lid, van de Vw 2000 Nederland onmiddellijk te verlaten en daartoe de aanwijzingen, gegeven door de ambtenaar belast met grensbewaking, te volgen. Deze aanwijzingen dragen uit hun aard steeds een element van vrijheidsbeperking in zich. In artikel 6.1 van het Voorschrift Vreemdelingen 2000 (Vv 2000) worden de bevoegdheden van de ambtenaren om in verband met de uitzetting alle benodigde handelingen te verrichten, uitdrukkelijk benoemd. Daaronder dient mede verstaan te worden het met beveiligd vervoer overbrengen naar de luchthaven.
2.3 Ten behoeve van eisers uitzetting was een vliegtuig gecharterd dat klaar stond voor vertrek. Nu zich een situatie voordeed waarin eiser na beëindiging van zijn uitleveringsdetentie onmiddellijk kon vertrekken, kon het op voorhand aanwijzen van een plaats of ruimte als bedoeld in artikel 6 van de Vw 2000 geen enkel redelijk doel dienen. De maatregel ex artikel 6 van de Vw is immers bedoeld om te voorkomen dat een geweigerde vreemdeling zich feitelijk toegang tot Nederland verschaft.
2.4 De door eiser aangehaalde uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Haarlem, maakt het vorenstaande niet anders. In die zaak was er sprake van vervoer van het Grenshospitium naar Schiphol, dat wil zeggen van de ene plaats waar de maatregel ex artikel 6 van de Vw 2000 ten uitvoer kan worden gelegd, naar de andere. Het geval van eiser is anders, nu deze na zijn invrijheidstelling in Vught rechtstreeks naar het gereedstaande vliegtuig op Schiphol is vervoerd.
2.5 Gelet op het vorenstaande heeft eiser geen belang bij het beroep. Verweerder concludeert dan ook tot niet-ontvankelijkheid ervan.
2.6 Ter zitting van 26 februari 2003 heeft verweerder in aanvulling op het vorenstaande aangevoerd dat de uitreiking van de beschikking ex artikel 6 van de Vw 2000 ten overvloede en overbodig is geweest. Het per beschikking aanwijzen van het Passanten Verblijf Triport terwijl eiser zich in het vliegtuig bevond, maakt dat de beschikking geacht moet worden niet uitgereikt te zijn. Juridisch heeft deze dan ook geen effect.
1. De rechtbank overweegt het volgende.
2.1 Ingevolge artikel 1:3, eerste lid, van de Awb wordt onder een besluit verstaan: een schriftelijke beslissing van een bestuursorgaan, inhoudende een publiekrechtelijke rechtshandeling. Ingevolge het tweede lid van dit artikel wordt onder beschikking bestaan: een besluit dat niet van algemene strekking is, met inbegrip van de afwijzing van een aanvraag daarvan.
2.2 Ingevolge artikel 3:40 van de Awb treedt een besluit niet in werking voordat het is bekend gemaakt.
2.3 Ingevolge artikel 3:41, eerste lid, van de Awb geschiedt de bekendmaking van besluiten die tot een of meer belanghebbenden zijn gericht door toezending of uitreiking aan hen, onder wie begrepen de aanvrager.
2.4 Ingevolge artikel 6, eerste lid, van de Vw 2000 kan de vreemdeling aan wie toegang tot Nederland is geweigerd worden verplicht zich op te houden in een door de ambtenaar belast met grensbewaking aangewezen ruimte of plaats. Ingevolge het tweede lid van dat artikel kan een ruimte of plaats, bedoeld in het eerste lid, worden beveiligd tegen ongeoorloofd vertrek.
3. In het dossier bevindt zich een beschikking ex artikel 6 van de Vw 2000 op grond waarvan eiser wordt verplicht zich op te houden in het Passantenverblijf Triport. In het door verweerder nagezonden rapport van de Koninklijke Marechaussee (KMAR) wordt gesteld dat deze beschikking kort na het vertrek van het vliegtuig van Schiphol aan eiser is uitgereikt. Deze stelling is door eiser niet bestreden. Gelet op het bepaalde in artikel 3:40 juncto 3:41 van de Awb is de rechtbank van oordeel dat de beschikking ex artikel 6 van de Vw 2000 eerst in werking is getreden op het moment dat deze is uitgereikt. Dat de beschikking gelet op de inhoud daarvan op het moment van uitreiking feitelijk geen betekenis meer had, doet daaraan niet af.
4. Het vorengaande leidt ertoe dat de rechtbank twee distinctieve perioden onderscheidt. De eerste periode is die vanaf het moment waarop eisers uitleveringsdetentie werd beëindigd tot aan het moment waarop de beschikking ex artikel 6 van de Vw 2000 werd uitgereikt. De tweede periode is die vanaf het moment van uitreiken van voornoemde beschikking.
5. Eiser is bij beroepschrift van 15 januari 2003 tegen het besluit als bedoeld onder III.3 opgekomen. Uit het verhandelde ter zitting van 22 januari 2003 en 26 februari 2003 en uit de overgelegde pleitnota's blijkt dat eisers grieven zich richten tegen de gestelde vrijheidsontneming in de periode voorafgaand aan de uitreiking van de beschikking ex artikel 6 van de Vw 2000. De rechtbank stelt vast dat er geen grieven zijn die zien op de periode na de uitreiking en inwerkingtreding van de bestreden beschikking. Eiser heeft dan ook geen processueel belang bij een beoordeling van het beroep voor zover dit betrekking heeft op deze - tweede - periode zodat het beroep in zoverre niet-ontvankelijk moet worden verklaard.
6. De periode tussen het opheffen van de uitleveringsdetentie en het vertrek uit Nederland staat naar het oordeel van de rechtbank thans niet ter beoordeling. De vrijheidsontnemende maatregel op grond van artikel 6 van de Vw 2000 is immers pas na vertrek in het vliegtuig uitgereikt en in werking getreden. Aangezien het besluit geen betrekking heeft op de periode voorafgaande aan de uitreiking is het beroep ten aanzien van deze - eerste - periode bij gebrek aan een appelabel besluit eveneens niet-ontvankelijk.
7. Voor zover eiser heeft gesteld dat het niet in rechte kunnen opkomen tegen de vrijheidsontneming in de eerste periode vanwege de niet-ontvankelijkheid ervan betekent dat hem geen daadwerkelijk rechtsmiddel ten dienste staat, volgt de rechtbank eiser niet. Daartoe is het volgende redengevend.
7.1 Ingevolge artikel 13 van het EVRM heeft een ieder wiens rechten en vrijheden die in dat verdrag zijn genoemd zijn geschonden, recht op een daadwerkelijk rechtsmiddel voor een nationale instantie.
7.2 Ingevolge artikel 93, eerste lid, van de Vw 2000 kan - samengevat weergegeven - rechtstreeks beroep bij de rechtbank worden ingesteld tegen de vrijheidsbeperkende en vrijheidsontnemende maatregelen die in dat artikel worden genoemd.
7.3 Dat verweerders handelwijze in de eerste periode niet gebaseerd is op een van de in artikel 93, eerste lid, van de Vw 2000 genoemde artikelen, betekent naar het oordeel van de rechtbank evenwel niet dat tegen het handelen van verweerder gedurende die periode geen rechtsmiddel openstaat. Voor zover dit handelen al niet met een handeling als bedoeld in artikel 77 juncto artikel 72, derde lid, van de Vw 2000 gelijkgesteld dient te worden met een beschikking, kan eiser daartegen in ieder geval bij de civiele rechter opkomen.
8. De rechtbank acht, niettegenstaande het voorgaande, termen aanwezig om verweerder te veroordelen in de kosten die eiser in verband met de behandeling van het beroep bij de rechtbank redelijkerwijs heeft moeten maken. Naar het oordeel van de rechtbank dient de omstandigheid dat eiser beroep heeft ingesteld tegen het aan hem gerichte besluit - wat ook van de inhoud van dat besluit zij - voor rekening en risico van verweerder te komen. Deze kosten zijn op de voet van het bepaalde in het Besluit proceskosten bestuursrecht vastgesteld op € 805 ,-- als kosten van verleende rechtsbijstand (1 punt voor het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, 0,5 punt voor het verschijnen ter nadere zitting; waarde per punt € 322,--, wegingsfactor 1).
- verklaart het beroep niet-ontvankelijk;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten, begroot op € 805,-- (zegge:
achthonderdenvijf euro), te betalen door de Staat der Nederlanden aan de griffier.
Gewezen door mr. F. Salomon, voorzitter, mrs. M.F.J.M. de Werd en H.B. van Gijn, rechters, in tegenwoordigheid van mr. J. Snoeijer, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 5 maart 2003.
De griffier, De voorzitter,
Afschrift verzonden op: 6 maart 2003
Tegen deze uitspraak staat hoger beroep open op de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (adres: Raad van State, Afdeling bestuursrechtspraak, Hoger beroep vreemdelingenzaken, Postbus 16113, 2500 BC 's-Gravenhage). Ingevolge artikel 69, derde lid, van de Vw 2000 bedraagt de termijn voor het instellen van hoger beroep één week. Naast de vereisten waaraan het beroepschrift moet voldoen op grond van artikel 6:5 van de Awb (zoals het overleggen van een afschrift van deze uitspraak) dient het beroepschrift ingevolge artikel 85, eerste lid, van de Vw 2000 een of meer grieven te bevatten. Artikel 6:6 van de Awb (herstel verzuim) is niet van toepassing.