ECLI:NL:RBSGR:2003:AF7689

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
27 maart 2003
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
AWB 02/86073
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • Y.A.A.G. de Vries
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevoegdheid van de rechtbank bij toetsing van vreemdelingenzaken en bewijslevering

In deze zaak heeft de Rechtbank 's-Gravenhage op 27 maart 2003 uitspraak gedaan in een beroep van eiseres, een Iraakse vrouw, tegen de Minister van Buitenlandse Zaken. Eiseres had een aanvraag ingediend voor een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) in het kader van gezinshereniging met haar referent, die in Nederland verblijft. De Minister had de aanvraag afgewezen op basis van het paspoortvereiste, stellende dat eiseres niet had aangetoond dat zij niet in het bezit kon komen van een geldig paspoort van de Irakese autoriteiten. De rechtbank oordeelde dat er geen plaats was voor een terughoudende toetsing door de rechtbank en dat zij ten volle bevoegd was om te toetsen of eiseres aan de bewijslast had voldaan. De rechtbank stelde vast dat de Minister zich ten onrechte op het standpunt had gesteld dat eiseres niet had aangetoond dat zij niet in het bezit kon komen van een geldig document. De rechtbank verwees naar het algemeen ambtsbericht over Noord-Irak, waaruit bleek dat het voor Irakezen problematisch is om aan documenten te komen. De rechtbank vernietigde het bestreden besluit van de Minister en bepaalde dat eiseres binnen zes weken een mvv moest worden verleend. Tevens werd de Minister veroordeeld in de proceskosten van eiseres, die op € 644,-- werden begroot. De uitspraak benadrukt de bevoegdheid van de bestuursrechter om de bewijslevering in vreemdelingenzaken volledig te toetsen, ongeacht de opvatting van de Minister.

Uitspraak

Rechtbank te 's-Gravenhage
zittinghoudende te Amsterdam
enkelvoudige kamer vreemdelingenzaken
Proces-verbaal van de zitting van 27 maart 2003 inhoudende mondelinge
Uitspraak
op grond van artikel 8:67 j° 8:70 j° 8:72 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)
jo artikel 71 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000)
reg. nr.: AWB 02/86073 MVV
inzake: A, geboren op [...] 1972, van Iraakse nationaliteit, verblijvende te Syrië, eiseres,
gemachtigde: mr. B.J.P.M. Ficq, advocaat te Amsterdam,
tegen: de Minister van Buitenlandse Zaken, verweerder,
gemachtigde: mr. R.S. Mackor, advocaat te 's-Gravenhage.
I. PROCESVERLOOP
1. B, verder te noemen referent, heeft op 13 oktober 2000 bij de korpschef van de regiopolitie Gelderland-Zuid verzocht om toelating van eiseres in het kader van gezinshereniging. Dit verzoek is aangemerkt als een verzoek om een ambtshalve advies omtrent de afgifte van een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) ten behoeve van eiseres. Bij besluit van 20 december 2001 heeft de Visadienst de afgifte van de gevraagde mvv geweigerd. Tegen deze beslissing is namens eiseres bij bezwaarschrift van 14 januari 2002 bezwaar gemaakt. De gronden van het bezwaar zijn ingediend bij brief van 7 maart 2002 en aangevuld bij brieven van 22 maart 2002, 29 augustus 2002, 2 oktober 2002 en 3 oktober 2002. Het bezwaar is bij besluit van 7 november 2002 ongegrond verklaard.
2. Bij beroepschrift van 13 november 2002 is namens eiseres tegen dit besluit beroep ingesteld bij de rechtbank. De gronden van het beroep zijn ingediend bij brief van 13 november 2002 en aangevuld bij brieven van 3 december 2002, 25 februari 2003 en 27 februari 2003. Op 19 december 2002 zijn de op de zaak betrekking hebbende stukken van verweerder ter griffie ontvangen. In het verweerschrift van 14 maart 2003 heeft verweerder geconcludeerd tot ongegrondverklaring van het beroep.
3. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 27 maart 2003. Eiseres is aldaar vertegenwoordigd door referent, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door zijn voornoemde gemachtigde.
II. FEITEN
In dit geding gaat de rechtbank uit van de volgende feiten.
1. Eiseres, geboren te Sulaymaniyah, is op 3 maart 1996 met referent in het huwelijk getreden.
2. Referent, geboren te Sulaymaniyah, heeft op 22 april 1997 een aanvraag tot toelating als vluchteling ingediend en is op 13 september 1999 in het bezit gesteld van een vergunning tot verblijf vanwege klemmende redenen van humanitaire aard in verband met de aan zijn detentie gelieerde traumatische ervaringen.
3. Op 20 juni 2001 zijn eiseres en referent ter Nederlandse Ambassade te Damascus afzonderlijk gehoord ter vaststelling van hun identiteit.
4. Op [...] 2002 is eiseres bevallen van een zoon.
5. Blijkens de verklaring van onderzoek van Bureau Documenten van de Immigratie- en Naturalisatiedienst van 25 februari 2002 is het door eiseres overgelegde paspoort vervalst.
6. Op 22 augustus 2002 is referent gehoord ten overstaan van een ambtelijke commissie (ac).
7. In een medische verklaring van de huisarts J.R. Keukens van 19 februari 2003 staat dat referent leidt aan zware psychische problemen. Bij brief van 21 februari 2003 heeft de klinisch psycholoog Maarten Tulp onder meer verzocht om bespoediging van de gezinsherenigingprocedure vanwege verergering van de klachten van referent als gevolg van zijn posttraumatische stress stoornis.
III. STANDPUNTEN PARTIJEN
1.Verweerder stelt zich - zakelijk weergegeven - op het standpunt dat eiseres niet in aanmerking komt voor verlening van de gevraagde mvv, omdat niet is voldaan aan het paspoortvereiste.
2. Eiseres stelt zich - zakelijk weergegeven - primair op het standpunt reeds voldoende documenten te hebben overgelegd ter vaststelling van haar identiteit en huwelijksband. Subsidiair stelt eiseres in aanmerking te komen voor vrijstelling van het paspoortvereiste, omdat van haar, gelet op hetgeen zij reeds heeft ondernomen ter verkrijging van een paspoort, in redelijkheid niet kan worden gevergd naar Kirkuk af te reizen.
IV. OVERWEGINGEN
1. Aan de orde is de vraag of het bestreden besluit in rechte stand kan houden.
2. Ingevolge artikel 3.72 van het Vreemdelingenbesluit (Vb) 2000 wordt een aanvraag niet op grond van artikel 16, eerste lid, onder b, van de Vw 2000 afgewezen, indien de vreemdeling naar het oordeel van Onze Minister heeft aangetoond dat hij vanwege de regering van het land waarvan hij onderdaan is, niet of niet meer in het bezit van een geldig document voor grensoverschrijding kan worden gesteld.
3. De rechtbank is van oordeel dat verweerder zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat eiseres niet heeft aangetoond dat zij vanwege de Irakese autoriteiten, niet of niet meer in het bezit van een geldig document voor grensoverschrijding kan worden gesteld, als bedoeld in artikel 3.72 van het Vb 2000.
4. De rechtbank stelt voorop dat bij de beoordeling van het standpunt van de Minister over de vraag of de vreemdeling heeft aangetoond dat hij door de autoriteiten van zijn land niet in het bezit van een geldig paspoort kan worden gesteld, voor terughoudendheid geen plaats is. Ondanks de omstandigheid dat in artikel 3.72 van het Vb 2000 is aangegeven dat het gaat om de vraag of de vreemdeling zulks „naar het oordeel van de Minister“ heeft aangetoond, is de rechtbank bevoegd ten volle te toetsen of de vreemdeling zulks heeft aangetoond. Er is geen plaats voor beoordelingsvrijheid van de Minister op dit punt. Dit houdt verband met de vrije bewijsleer die ten grondslag ligt aan de Awb, en die impliceert dat de bestuursrechter bevoegd is ten volle te toetsen of bewijs is geleverd van enig feit. Deze bevoegdheid van de rechter, gegeven bij wet in formele zin, kan niet worden beperkt door de Minister in een lager wettelijk voorschrift zoals het Vreemdelingenbesluit. Artikel 3.72 van het Vb 2000 is voor wat betreft de woorden „naar het oordeel van de Minister“ mitsdien in strijd met de Awb en onverbindend.
5. De rechtbank is van oordeel dat verweerder zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat eiseres niet heeft aangetoond dat zij vanwege de Irakese autoriteiten, niet of niet meer in het bezit van een geldig document voor grensoverschrijding kan worden gesteld, als bedoeld in artikel 3.72 van het Vb 2000. Uit het algemeen ambtsbericht over Noord-Irak van de Minister van Buitenlandse Zaken van 10 oktober 2001, pagina’s 67 en 68, blijkt dat het voor Irakezen zeer problematisch is om aan documenten te komen. In Noord-Irak zijn vrijwel alle mogelijke authentieke en vervalste documenten in omloop en derhalve heeft ieder paspoort of document een beperkte waarde. Deze documenten kunnen nooit volkomen zekerheid geven over de identiteit van de houder, aldus het ambtsbericht. Voorts is in Noord-Irak de uitgifte van documenten, wegens het ontbreken van officiële Centraal-Irakese autoriteiten, problematisch. In Centraal-Irak kunnen nieuwe paspoorten op legale wijze bij afgiftekantoren in, onder meer, Kirkuk worden verkregen. Echter, voor personen uit Noord-Irak zijn de procedures in Centraal-Irak gecompliceerd en langdurig. Er moet rekening worden gehouden met een antecedentenonderzoek door de geheime diensten en omkoping zou tegenwoordig absolute noodzaak zijn. Daarbij is afgifte van documenten in Centraal-Irak langs legale weg niet mogelijk indien aanvragers (of hun familieleden) bekend staan als politieke activisten of om andere redenen voorkomen in de registers van instanties als politie, justitie, veiligheidsdiensten en dergelijke.
6. Niet in geschil is dat het de vader van eiseres niettemin is gelukt, naar eiseres stelt tegen betaling van een forse som, in Al Tamim een paspoort te verkrijgen waarin een identiteit staat vermeld die overeenkomt met die van de overgelegde huwelijksakte en identiteitskaart én met de gegevens die referent in het nader gehoor van zijn asielprocedure over zijn echtgenote heeft verstrekt.
Verweerder werpt eiseres tegen dat het overgelegde paspoort niet authentiek is en stelt zich op het standpunt dat eiseres naar Kirkuk dient te reizen om wederom een paspoort te verkrijgen.
Nu onderzoek naar de authenticiteit van paspoorten en aktes uit Irak niet mogelijk is, is de rechtbank van oordeel dat verweerder zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft mogen stellen dat wederom een paspoort dient te worden verkregen. Immers, ook indien eiseres wederom een paspoort zou verkrijgen, zal verweerder wederom niet met zekerheid de authenticiteit van dat document kunnen vaststellen. De rechtbank neemt daarbij in aanmerking dat, gelet op de reeds overgelegde documenten, waaronder een huwelijksakte waarvan de authenticiteit niet wordt betwist en een identiteitskaart, gelet op de inhoud van de gehoren van eiseres en referent ten overstaan van de Nederlandse Ambassade te Damascus alsmede gelet op de stelling van verweerder ter zitting dat er niet getwijfeld wordt aan de huwelijksband tussen eiseres en referent, er geen grond is voor gerede twijfel aan de identiteit van eiseres. Verweerder heeft mitsdien, gelet op de inhoud van het algemeen ambtsbericht over Noord-Irak, niet toereikend gemotiveerd dat eiseres niet heeft voldaan aan de in artikel 3.72 van het Vb op haar gelegde bewijslast. Het bestreden besluit zal op dit punt worden vernietigd wegens strijd met artikel 3:46 van de Awb.
7. Voorts is de rechtbank van oordeel dat het bestreden besluit in strijd is met het bepaalde in artikel 8 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM).
De rechtbank is van oordeel dat op verweerder een positieve verplichting rust eiseres hier te lande toe te laten. De rechtbank acht daartoe het volgende redengevend:
Reeds tijdens zijn nader gehoor in juni 1997 heeft referent aangegeven met eiseres gehuwd te zijn.
In 1999 is referent verblijf hier te lande toegestaan wegens klemmende redenen van humanitaire aard in verband met aan zijn detentie in Irak gelieerde traumatische ervaringen. Dit houdt in dat van referent in redelijkheid niet gevergd kan worden dat hij zijn gezinsleven in Irak uitoefent.
Er is geen gegronde reden te twijfelen aan de identiteit van eiseres dan wel aan haar huwelijksband met referent.
Referent en eiseres hebben hun gezinsleven reeds aanzienlijke tijd, sinds 1996, niet kunnen uitoefenen en het laat zich niet aanzien dat aan hun gescheiden gezinsleven binnen afzienbare tijd een eind zal komen.
Referent voldoet aan alle in het beleid terzake van gezinshereniging gestelde voorwaarden, zoals het middelen- en huisvestingsvereiste.
De stelling van verweerder dat er geen objectieve belemmeringen zijn het gezinsleven in Syrië uit te oefenen aangezien eiseres daar feitelijk reeds enkele jaren verblijft, kan niet worden gevolgd, nu eiseres slechts naar Syrië is gereisd ten behoeve van het gehoor door de Nederlandse Ambassade en op geen enkele wijze vaststaat dat referent en eiseres aldaar zullen worden toegelaten.
In deze omstandigheden noopt artikel 8 van het EVRM er naar het oordeel van de rechtbank toe aan de belangen van eiseres en referent tot uitoefening van hun gezinsleven hier te lande een groter gewicht toe te kennen dan het belang van de Staat bij het voeren van een restrictief toelatingsbeleid.
8. Het beroep is mitsdien gegrond. Het bestreden besluit zal worden vernietigd wegens strijd met artikel 3.46 van de Awb en artikel 8 van het EVRM. Gelet op de omstandigheid dat eiseres ten behoeve van het identiteitsgehoor in juni 2001 naar Damascus is vertrokken en daar sedertdien wacht op de uitkomst van de onderhavige procedure alsmede gelet op de penibele omstandigheden waarin eiseres met een prematuur geboren kind in Syrië verblijft, ziet de rechtbank aanleiding, met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, van de Awb zelf in de zaak te voorzien en te bepalen dat aan eiseres binnen zes weken na de datum van de mondelinge uitspraak een mvv wordt verleend.
9. Gelet op het voorgaande is er aanleiding om verweerder als in het ongelijk gestelde partij te veroordelen in de kosten die eiseres in verband met de behandeling van het beroep bij de rechtbank redelijkerwijs heeft gemaakt. Deze kosten zijn op voet van het bepaalde in het Besluit proceskosten bestuursrecht vastgesteld op € 644,-- als kosten van verleende rechtsbijstand (1 punt voor het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting; waarde per punt € 322,--, wegingsfactor 1).
10. Ingevolge artikel 8:74, eerste lid, van de Awb, dient het griffierecht te worden vergoed door de rechtspersoon, aangewezen door de rechtbank.
V. BESLISSING
De rechtbank
1. verklaart het beroep gegrond;
2. vernietigt het bestreden besluit;
3. bepaalt dat aan eiseres binnen zes weken na dagtekening van deze uitspraak een
mvv wordt verleend;
4. veroordeelt verweerder in de proceskosten, begroot op € 644,-- (zegge: zeshonderd
en vierenveertig), te betalen door de Staat der Nederlanden aan de griffier;
5. wijst de Staat der Nederlanden aan als rechtspersoon ter vergoeding van het door
eiser betaalde griffierecht ad € 109,-- (zegge: honderd en negen).
Gewezen door mr. Y.A.A.G. de Vries, voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. A. Siezen, griffier.
De griffier, De voorzitter
Afschrift verzonden op: 2 april 2003
Conc: AS
Coll:
Bp: -
D: B
Tegen deze uitspraak staat hoger beroep open op de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (adres: Raad van State, Afdeling bestuursrechtspraak, Hoger beroep vreemdelingenzaken, Postbus 16113, 2500 BC 's-Gravenhage). Ingevolge artikel 69, eerste lid, van de Vw 2000 bedraagt de termijn voor het instellen van hoger beroep vier weken. Naast de vereisten waaraan het beroepschrift moet voldoen op grond van artikel 6:5 van de Awb (zoals het overleggen van een afschrift van deze uitspraak) dient het beroepschrift ingevolge artikel 85, eerste lid, van de Vw 2000 een of meer grieven te bevatten. Artikel 6:6 van de Awb (herstel verzuim) is niet van toepassing.