Rechtbank te 's-Gravenhage
zittinghoudende te Amsterdam
vreemdelingenkamer
voorlopige voorziening
Uitspraak
artikel 8:81 en 8:86 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)
jo artikel 71 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000)
reg. nrs.: AWB 02/94732 VRONTN (voorlopige voorziening)
AWB 02/94737 VRONTN (beroep)
inzake: A, geboren op [...] 1979, van Ivoriaanse nationaliteit, verblijvende in Grenshospitium Tafelberg te Amsterdam,verzoekster, gemachtigde: mr. K. van Koutrik, advocaat te Amsterdam,
tegen: de Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie, verweerder,gemachtigde: mr. R.H. Visser, ambtenaar bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst van het Ministerie van Justitie.
1. Op 22 december 2002 heeft verzoekster beroep ingesteld tegen het besluit van verweerder van 21 december 2002 waarbij de aanvraag van verzoekster om verlening van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 van de Vw 2000 is afgewezen. Op diezelfde datum is een verzoek om een voorlopige voorziening ingediend, waarbij is verzocht uitzetting van verzoekster achterwege te laten totdat op het beroep is beslist.
2. Het verzoek om een voorlopige voorziening is behandeld ter zitting van 10 januari 2003. Verzoekster is aldaar in persoon verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door zijn voornoemde gemachtigde. Tevens was ter zitting aanwezig P. Nauta, tolk in de Franse taal.
3. Aan het eind van de zitting is het onderzoek gesloten.
II. STANDPUNTEN VAN PARTIJEN
1. Verzoekster stelt dat zij de Ivooriaanse nationaliteit bezit en afkomstig is uit Ivoorkust. Zij stelt dat zij wordt vervolgd omdat haar vader lid was van de politieke partij Rassemblement des Républicains (RDR), dat zij behoort tot de Dioula bevolkingsgroep en moslim is. Haar ouders zijn vanwege de activiteiten van haar vader voor de RDR vermoord. Verzoekster is voorts op 19 september 2002 bij een controle geslagen, omdat zij moslim is en geen identiteitskaart bij zich droeg. In beroep en ter zitting heeft verzoekster met name gewezen op een rapport van Human Rights Watch van november 2002, Vol. 14, No 9 (A), waaruit blijkt dat leden van de RDR ernstig worden bedreigd. Verweerder heeft zich ten onrechte op het standpunt gesteld dat er geen aanleiding bestaat tot het voeren van een categoriaal beschermingsbeleid ten aanzien van Ivoorkust.
2. Verweerder heeft de aanvraag van verzoekster binnen 48 procesuren in het aanmeldcentrum (AC) afgewezen op grond van artikel 31, eerste lid, juncto artikel 31, tweede lid, aanhef en onder f, van de Vw 2000. Verzoekster beschikt toerekenbaar niet over documenten waarmee zij haar identiteit, nationaliteit en reisroute kan aantonen. De omstandigheid dat verzoekster inmiddels kopieën heeft overgelegd van haar identiteitsdocumenten leidt niet tot een ander standpunt. Gelet hierop wordt de oprechtheid van haar asielrelaas op voorhand aangetast en wordt afbreuk gedaan aan de geloofwaardigheid van haar verklaringen. Verweerder acht het niet geloofwaardig dat verzoekster vanwege haar gestelde sympathie voor de RDR te vrezen heeft voor vervolging. Het is niet aannemelijk dat verzoekster en haar ouders op enigerlei wijze betrokken zijn geweest bij de RDR.
De omstandigheid dat verzoekster moslim is en behoort tot de bevolkingsgroep der Dioula, leidt er evenmin toe dat zij als vluchteling moet worden aangemerkt. Uit de verklaring van verzoekster dat zij op 19 september 2002 bij een controle is geslagen omdat zij moslim is en geen identiteitskaart bij zich droeg, blijkt niet dat dit incident het gevolg is geweest van een op de persoon van verzoekster gerichte negatieve belangstelling. Verzoekster heeft nadien geen problemen meer ondervonden.
Verzoekster heeft niet aannemelijk gemaakt dat de weigering haar verblijf toe te staan in strijd is met artikel 3 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM). Voorts is geen sprake van individuele klemmende redenen van humanitaire aard als bedoeld in artikel 29, eerste lid, aanhef en onder c, van de Vw 2000, gelet op hetgeen ten aanzien van de geloofwaardigheid van de verklaringen van verzoekster is overwogen.
Er is in Ivoorkust sprake van een conflict tussen de regering en rebellen. De rebellen hebben zich gegroepeerd rond de steden Bouaké, Korhogo en Dalao. De algehele situatie in Ivoorkust is evenwel niet zodanig dat terugkeer van alle Ivorianen van bijzondere hardheid is. Verweerder verwijst naar de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (AbRS) van 20 december 2002, geregistreerd onder nummer 2002060451/1 en naar de uitspraken van deze rechtbank en zittingsplaats van 26 november 2002, geregistreerd onder nummers AWB 02/85235 VRONTN, AWB 02/85236 VRONTN, AWB 02/84863 VRONTN en AWB 02/84866 VRONTN. De Minister voor Vreemdelingenzaken en Intergratie wordt maandelijks op de hoogte gehouden van de nieuwe ontwikkelingen in Ivoorkust door de Minister van Buitenlandse Zaken. Het ambtsbericht van de Minister van Buitenlandse Zaken zal binnenkort worden uitgebracht. Dit laat op zich wachten vanwege de fluïde situatie in Ivoorkust. Het rapport van Human Rights Watch van november 2002 heeft niet tot een ander standpunt geleid. De verklaring van de gemachtigde van verweerder, genoemd in de uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Haarlem, van 23 december 2002, AWB 02/91898 en 02/91896 BEPTDN, inhoudende dat de situatie in Abidjan momenteel zorgwekkend is, berust op een kennelijke misslag. Wel is het zo dat er willekeurig huiszoekingen plaatsvinden. Bovendien is er ook sprake van positieve ontwikkelingen in Ivoorkust. Zo zullen er binnenkort vredesonderhandelingen plaatsvinden.
1. Aan de orde is de vraag of er gegeven de spoedeisendheid van het verzoek aanleiding bestaat een voorlopige voorziening te treffen dan wel het besluit van verweerder om de uitzetting niet achterwege te laten, te schorsen.
2. Op grond van artikel 8:86 van de Awb heeft de rechtbank na behandeling ter zitting van het verzoek om een voorlopige voorziening de bevoegdheid om, indien zij van oordeel is dat nader onderzoek redelijkerwijs niet kan bijdragen aan de beoordeling van de zaak, onmiddellijk uitspraak te doen in de hoofdzaak. Verzoekster is tijdig op deze bevoegdheid gewezen.
3. De AC-procedure voorziet in afdoening van asielverzoeken binnen 48 uur. Deze procedure leent zich slechts voor die zaken waarvan verweerder, daarbij de vereiste zorgvuldigheid in acht nemend, binnen deze korte termijn kan beoordelen of de aanvraag op grond van artikel 30 of 31 van de Vw 2000 kan worden afgewezen.
4. De rechtbank is van oordeel dat verweerder in redelijkheid heeft kunnen concluderen dat verzoekster niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij gegronde redenen heeft te vrezen voor vervolging in vluchtelingenrechtelijke zin en dat verweerder daarbij in redelijkheid heeft kunnen betrekken dat verzoekster geen documenten heeft overgelegd, waarmee zij haar identiteit, nationaliteit en reisroute kan aantonen. De omstandigheid dat verzoekster nadien kopieën van haar identiteitskaart, paspoort en geboorteakte heeft overgelegd, maakt dat niet anders.
5. Gelet op het bovenstaande heeft verweerder ook in redelijkheid kunnen concluderen dat niet aannemelijk is dat er een reëel risico bestaat dat verzoekster bij terugkeer in het land van herkomst zal worden onderworpen aan een met artikel 3 van het EVRM strijdige behandeling.
6. Gesteld noch gebleken is dat verzoekster in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning asiel op grond van artikel 29, eerste lid, onder c, van de Vw 2000.
7. Met betrekking tot de vraag of verzoekster in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning asiel op grond van artikel 29, eerste lid, onder d, van de Vw 2000 overweegt de rechtbank het volgende. Van verweerder had verwacht mogen worden dat hij, alvorens een beslissing te nemen op de aanvraag van verzoekster, het ambtsbericht van de Minister van Buitenlandse Zaken met betrekking tot Ivoorkust had afgewacht. Bedoeld ambtsbericht wordt immers op korte termijn verwacht. Dit klemt te meer nu verweerder de juistheid van de inhoud van het eerdergenoemde rapport van Human Rights Watch van november 2002 niet heeft betwist. In dit rapport wordt met name vermeld dat aanhangers van de RDR ernstig worden bedreigd in Ivoorkust. Niet valt uit te sluiten dat, zoals door de gemachtigde van verzoekster naar voren is gebracht, ook personen die geen aanhanger zijn van de RDR daarvoor worden aangezien en derhalve hebben te vrezen voor vervolging in vluchtelingenrechtelijk zin.
8. Voorts is in rechtsoverweging 2.17 van de eerdergenoemde uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Haarlem, van 23 december 2002, ten aanzien van de vraag of verweerder zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat terugkeer naar Ivoorkust van verzoekster in verband met de algehele situatie aldaar, niet van bijzondere hardheid is, - waarop verzoekster zich ter zitting heeft beroepen - het volgende overwogen:
„(…). Ter zitting heeft de gemachtigde van verweerder medegedeeld dat ook in de stad Abidjan de situatie momenteel zorgwekkend is vanwege schoonmaakacties die daar plaatsvinden. Desgevraagd is toegelicht dat daarmee bedoeld wordt dat er sprake is van willekeurige huiszoekingen. Deze informatie is beschikbaar gesteld door het Ministerie van Buitenlandse Zaken en dateert van deze maand.“
De mededeling van de gemachtigde van verweerder ter zitting in de onderhavige zaak dat de bovengenoemde mededeling berust op een kennelijke misslag, is niet nader onderbouwd en kan derhalve reeds op deze grond niet worden aanvaard. Naar het oordeel van de rechtbank had verweerder moeten nagaan of de gewraakte passage onderdeel zou gaan uitmaken van het uit te brengen ambtsbericht.
9. Nu verweerder heeft nagelaten het ambtsbericht van de Minister van Buitenlandse Zaken af te wachten, is de rechtbank van oordeel dat verweerder heeft nagelaten de nodige kennis omtrent de relevante feiten te vergaren, zodat bij de voorbereiding van het besluit is gehandeld in strijd met de zorgvuldigheid, zoals bedoeld in artikel 3:2 van de Awb.
10. Uit het voorgaande volgt tevens dat nader onderzoek redelijkerwijs niet kan bijdragen aan beoordeling van de hoofdzaak en dat deze slechts in gegrondverklaring van het beroep kan eindigen. De rechtbank ziet derhalve aanleiding om met toepassing van artikel 8:86 van de Awb onmiddellijk op dat beroep te beslissen. Op grond van het voorgaande zal het beroep gegrond worden verklaard en het bestreden besluit vernietigd wegens schending van artikel 3:2 van de Awb. Dat brengt mee dat het verzoek om een voorlopige voorziening wegens gebrek aan belang dient te worden afgewezen.
11. Gelet op de gegrondverklaring van het beroep is er aanleiding om verweerder als in het ongelijk gestelde partij te veroordelen in de kosten die verzoekster in verband met de behandeling van beide zaken bij de rechtbank redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten zijn begroot op € 966,-- als kosten van verleende rechtsbijstand.
in de zaak geregistreerd onder nummer AWB 02/94737 VRONTN:
1. verklaart het beroep gegrond;
2. vernietigt het bestreden besluit;
3. draagt verweerder op een nieuw besluit te nemen op de aanvraag van 19 december
2002;
in de zaak geregistreerd onder nummer AWB 02/94732 VRONTN:
4. wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af;
5. veroordeelt verweerder in de proceskosten, begroot op € 966,-- (zegge:
negenhonderd en zesenzestig euro), te betalen door de Staat der Nederlanden aan de
griffier.
Deze uitspraak is gedaan en uitgesproken in het openbaar op 13 januari 2003, door mr. F. Salomon, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. A.E. van Duinen, griffier.
Afschrift verzonden op: 14 januari 2003
Conc.: AvDu
Coll:
Bp: -
D: B
Tegen de uitspraak in beroep kunnen partijen binnen een week na de verzending van een afschrift van deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (adres: Raad van State, Afdeling bestuursrechtspraak, Hoger beroep vreemdelingenzaken, Postbus 16113, 2500 BC 's-Gravenhage). Ingevolge artikel 69, derde lid, van de Vw 2000 bedraagt de termijn voor het instellen van hoger beroep één week. Naast de vereisten waaraan het beroepschrift moet voldoen op grond van artikel 6:5 van de Awb (zoals het overleggen van een afschrift van deze uitspraak) dient het beroepschrift ingevolge artikel 85, eerste lid, van de Vw 2000 een of meer grieven te bevatten. Artikel 6:6 van de Awb (herstel verzuim) is niet van toepassing. Tegen de uitspraak op het verzoek staat geen rechtsmiddel open.